2 Makkabeeën 7, 1.20-31: Een moeder spreekt haar zevende zoon aan
De tekst
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme)
Er werden ook zeven broers gearresteerd met hun moeder.
Op bevel van de koning sloeg men ze met gesels en riemen
om ze te dwingen varkensvlees te eten. (...)
De moeder was te bewonderen.
Ze verdient dat men haar eervol gedenkt.
Ze zag haar zeven zonen op één dag sterven,
maar hield moedig stand, omdat ze op God vertrouwde.
Vastberaden moedigde ze elke zoon in hun moedertaal aan.
Haar vrouwelijke gevoeligheid hardde ze met mannelijke moed.
Ze zei: 'Ik weet niet hoe jullie in mijn buik gevormd zijn.
Niet ik heb jullie de levensadem geschonken,
niet ik heb de bestanddelen waaruit elk van jullie bestaat,
tot een harmonisch geheel geordend, maar de schepper van de wereld.
Hij staat aan het begin van het ontstaan van de mens,
zoals Hij van alles de oorsprong is.
Hij zal jullie in zijn goedheid de levensadem teruggeven,
omdat jullie jezelf nu niet sparen omwille van zijn wet.'
Antiochus dacht dat de vrouw hem minachtte
en hij verdacht haar van beledigende taal.
Daarom trachtte hij haar jongste zoon, de enige die nog leefde,
over te halen om de voorouderlijke zeden te verloochenen.
Hij beloofde ook onder eed, dat hij hem dan rijk en gelukkig zou maken,
dat hij hem zou opnemen in zijn vriendenkring
en hem het beheer van staatszaken zou toevertrouwen.
Toen de jongen daar helemaal geen aandacht aan schonk,
riep de koning zijn moeder en spoorde haar aan de jongen aan zijn verstand te brengen, dat het om zijn welzijn ging.
Omdat hij er bij haar zo lang op aandrong,
stemde ze er tenslotte in toe haar zoon te overtuigen.
Zij boog zich naar hem toe en de spot drijvend met de wrede despoot,
zei ze tegen hem in hun moedertaal: 'Kind, heb medelijden met mij.
Ik heb je negen maanden in mijn buik gedragen en je drie jaar gevoed.
Ik heb je gekoesterd en opgevoed tot wie je nu bent.
Ik smeek je, mijn kind, kijk naar de hemel en de aarde
met al wat ze bevatten
en bedenk dat God dit alles uit het niet gemaakt heeft
en dat ook de mensen op dezelfde wijze ontstaan zijn.
Wees niet bang voor die beul, maar toon je je broers waardig.
Aanvaard de dood, dan zal ik je met je broers terugkrijgen
door de barmhartigheid van God.'
Nauwelijks zei ze dit, of de jongen riep uit: 'Waar wacht je op?
Ik gehoorzaam niet aan het bevel van de koning:
ik gehoorzaam aan wat de wet die Mozes aan mijn voorouders gaf.
En jij, de oorzaak van alle rampen die de Hebreeën treffen,
zult niet ontkomen aan de hand van God.’
Stilstaan bij …
Varkensvlees
Voor joden is een varken een onrein dier. Wie een varken aanraakt of varkensvlees eet, wordt uitgesloten uit het volk van God (= zondaar).
Moedertaal
Deze taal, wellicht het Aramees of het Hebreeuws, benadrukt de tegenstelling tussen de Griekse koning en de joodse broers en hun moeder.
Levensadem
Herinnert aan de schepping van de mens, zoals beschreven in: Genesis 2, 7.
Antiochus
Antiochus Epifanes was een Seleucidische koning die regeerde van 175 tot 164 voor Christus. Omdat hij de joodse gemeenschap wilde vergrieksen, was hij woedend over het verzet van de joden. Daarom liet hij er duizenden doden.
Bij de tekst
Het boek 2 Makkabeeën
Dit boek dat rond 125 voor Christus tot stand kwam, beschrijft:
. de geschiedenis van de opstand tegen de Seleucidische koning Antiochus IV Epifanes (175-164 voor Christus), die de joden de Hellenistische cultuur wilde opdringen en hun eigen joodse godsdienst wilde doen verwerpen.
. de ontwikkeling van de leiders van de opstand tot een dynastie, die ook wel de Hasmoneeën wordt genoemd. Die opstand begon met de weigering van priester Mattatias om deel te nemen aan het heidens offerritueel waartoe Antiochus had bevolen.
(Mattatias was de vader van Judas, de Makkabeeër - 1 Makkabeeën 2, 4. Hasmon was een voorganger van Mattatias)
Bijbel en kunst
Beeldhouwkunst
ANONIEM
Makkabeeënschrijn (Sint-Andreaskerk, Keulen)
Dit schrijn stond oorspronkelijk uit de kerk van het Maccabeeënklooster in Keulen en kwam in 1808 naar de Sint-Andreaskerk in Keulen.
De heilige Makkabeeën zijn heiligen van voor het christendom. Het zijn moeder Salomone en haar zeven zonen die in de tweede eeuw voor Christus de marteldood stierven omdat ze vasthielden aan de joodse wetten. Vanaf de vierde eeuw vereerden ook christenen hun relikwieën. Die brachten ze naar Constantinopel en Rome (San Pietro in Vincoli).
Volgens een legende kreeg aartsbisschop Rainald von Dassel die relikwieën samen met die van de Drie koningen in Milaan van keizer Frederik Barbarossa. Hij bracht ze in 1164 naar Keulen.
Het Makkabeeënschrijn is een houten kist in de vorm van een kerk, beslagen met vergulden koperen platen. De versieringen zijn laatgotisch. Op de lange zijden en op de daken staan veertig taferelen, met parallellen tussen het lijden van de Makkabeeën en dat van Christus en zijn moeder. (Bijvoorbeeld: de geseling van de Makkabeeën en de geseling van Jezus op een van de lange zijden.)
Op de voorkant van het schrijn is de kroning van Maria te zien en de kroning van de Makkabeeën, op de achterzijde de hemelvaart van Christus en die van de Makkabeeën.
Op de hoeken van de schrijn werden Christus, Maria, Helena en bisschop Rainald von Dassel afgebeeld. Boven op de hoeken van het dak staan de vier evangelisten afgebeeld.
Schilderkunst
Icoon
De Makkabeeën
Deze icoon stelt de heilige Makkabeese martelaren voor. In de Oosterse Orthodoxe Kerken kregen de zeven broers namen: Abim, Antonius, Gurias, Eleazar, Eusebonus, Alimus en Marcellus. Hun moeder kreeg de naam Solomonia en hun leraar Eleazar.
Merk op dat de vier 'kleinste' broers en hun moeder een kruis in hun handen dragen.
Let ook op het 'schoeisel' van de mannen: een versierde windel om hun voeten.