2 Samuël 15, 13-14 . 30. 16, 5-13a: David op de vlucht
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 471-473)
David kreeg het bericht dat de Israëlieten de kant van Absalom gekozen hadden. Hij zei tegen de dienaren in zijn paleis: ‘Kom, we moeten vluchten! Anders zal Absalom ons te pakken krijgen. Als hij ons hier in Jeruzalem aanvalt, zullen er veel doden vallen. En we moeten snel zijn, anders haalt hij ons in!’ De dienaren zeiden: ‘Zoals u wilt, koning. We zullen doen wat u zegt.’
Daarna ging David de Olijfberg op. Hij huilde, hij had zijn hoofd bedekt en hij liep op blote voeten. Ook iedereen die bij hem was, had zijn hoofd bedekt en huilde.
Toen kwam David in de buurt van het dorp Bachurim. Daar liep een man naar hem toe, die familie was van Saul. Hij heette Simi, en hij was een zoon van Gera. Hij liep te vloeken en te schreeuwen. En hij begon stenen te gooien naar David en zijn soldaten.
Simi was zelfs niet bang voor Davids dapperste legerleiders. Hij vloekte en schreeuwde tegen David: ‘Ga weg, vuile moordenaar! Door jou is Saul geen koning meer! Daarom straft de Heer jou, en maakt hij je zoon Absalom koning. Dat is je verdiende loon, moordenaar!’
Toen werd Abisai, de zoon van Seruja, kwaad. Hij zei tegen David: ‘Hoe durft die waardeloze vent u zo uit te schelden! Koning, zal ik naar hem toe gaan? Dan sla ik zijn kop eraf!’ Maar David zei tegen Abisai: ‘Jij hebt hier niets mee te maken! Laat de man met rust. Want misschien wil de Heer dat hij me uitscheldt.’
En tegen de rest van de groep zei David: ‘Luister. Zelfs mijn eigen zoon wil me dood hebben. Dan verwacht ik niet dat deze man vriendelijk tegen me doet. Laat hem maar schelden, want de Heer wil het zo. Misschien krijgt de Heer medelijden met mij, en maakt hij me later gelukkig.’
Toen reisde David weer verder, met al zijn volgelingen.
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme)
Een bode kwam bij David met het bericht:
de Israëlieten liezen de kant van Absalom kozen.
Toen zei David tegen zijn dienaren bij hem in Jeruzalem:
‘Kom, we moeten vluchten voor Absalom.
Snel, als hij hier snel is, zal hij ons overvallen
en zijn zwaard tegen de stad keren.'
David ging wenend de Olijfberg op, zijn hoofd bedekt en barrevoets.
En iedereen bij hem bedekte ook het hoofd en ging wenend de berg op.
Toen de koning in Bachurim aankwam, kwam er een man, Simi.
Hij was uit hetzelfde geslacht als de familie van Saul.
Hij vloekte en tierde
en hoewel er soldaten en elitetroepen links en rechts van David liepen,
bekogelde hij de koning en zijn gevolg met stenen.
‘Eruit, bloedhond!’ schreeuwde hij, ‘Eruit, stuk ongeluk!
God wreekt al het bloed van het huis van Saul op jou,
omdat jij hem zijn koningschap hebt afgenomen.
Nu zal God dat koningschap aan je zoon Absalom geven.
Zo krijg je de ellende die je toekomt, want je bent een bloedhond.'
Abisai, de zoon van Seruja, zei tegen de koning:
'Welk recht heeft die hond om de koning te vervloeken?
Ik zal hem zijn hoofd afslaan.'
Maar de koning zei: 'Is dat soms jouw zaak, zoon van Seruja?
Als hij mij vervloekt, omdat God hem dat ingaf,
wie mag dan vragen, met welk recht hij dat doet?'
En hij zei tegen Abisai en zijn hovelingen:
'Kijk eens, mijn bloedeigen zoon wil me doden.
Wat kunnen we dan verwachten van iemand uit de stam Benjamin?
Laat hem maar vloeken, want God heeft hem dat ingegeven.
Misschien ziet God mijn ellende en geeft Hij mij het geluk terug,
in plaats van die vervloeking van vandaag.'
Toen trokken David en zijn mannen verder.
Stilstaan bij …
David
(= de geliefde of liefhebber)
Koning David had veel vrouwen. Voor een oosters koning was dat een teken van rijkdom. De Bijbel keurt dit noch goed noch af. Wat David verweten wordt is niet dat hij nog een vrouw wilde, maar dat hij daardoor haar man benadeelde en hem zelfs het leven ontnam.
Absalom
Eén van de zonen van David.
Olijfberg
De Olijfberg ligt ten Oosten van Jeruzalem langs de Cedronvallei.
Hoofd bedekken (omhullen), barrevoets gaan
Uitingen van verdriet.
Bachurim
Een dorp ten oosten van Jeruzalem, langs de weg naar de vallei van de Jordaan.
Saul
(= de afgebedene, de gevraagde)
Saul leefde van ± 1040 tot ± 1010. Voordat hij de eerste gezalfde koning van Israël was, was hij een herenboer met militaire kwaliteiten, maar geen groot politicus noch geen goede organisator. Op veel vlakken geleek hij op de rechters uit de vorige periode.
Abisai
Zoon van Seruja, de halfzus van David. Zijn hele leven was hij trouw aan David.
Benjamin
Stamvader van de benjaminieten.
Benjamin was de jongste van de twaalf zonen van Jakob, en de tweede zoon van Jakob en Rachel, de lievelingsvrouw van Jakob.