Bedoeling
. Kennismaken met een ervaring.
. Kennismaken met een literaire taal.
Welk verhaal kiezen?
Het verhaal moet aansluiten bij de ervaringen van de toehoorders, bij hun vragen en belangstellingspunten (concrete gebeurtenissen, bepaalde periodes van het jaar).
Het moet ook aansluiten bij hun mogelijkheden (geen kinderachtige verhalen als men al wat ouder is).
Hoe vertellen?
Voorbereiden
Het verhaal moet een stuk van de verteller worden. De verteller moet als het ware in het verhaal kruipen: niet alleen met het hoofd, maar ook met het hart moet die bij het verhaal betrokken zijn.
Zorg ook voor een goede sfeer. Een korte inleiding kan de toehoorders in de juiste stemming brengen.
Tijdens het vertellen
Er moet een goed contact zijn tussen de verteller en de luisteraars. Dit houdt ook in dat de verteller weet wie ze zijn, hoe oud ze zijn, wat ze hebben meegemaakt en dat die er oogcontact mee heeft. Vertel daarom bij voorkeur op ooghoogte.
Breng het verhaal spannend. Gebruik daarom:
. Niet teveel adjectieven
. Korte zinnen, die rechtstreeks aanspreken
. Tegenwoordige tijd en directe rede.
Bijvoorbeeld: "'Wie heeft dat gedaan' vraagt hij" spreekt meer aan dan: "Hij vroeg wie het gedaan had."
De tegenwoordige tijd brengt het verhaal dichter bij de kinderen.
. Vertel in dialoog indien de sfeer, de aard van het verhaal en de kinderen het toelaten. Hierdoor kun je de kinderen vlotter in het verhaal betrekken.
. Behoud een zeker ritme door op de juiste wijze pauzes in te lassen. Ze zijn even belangrijk als de woorden en kunnen een spanning laten groeien.
. Concrete details maken het verhaal levendig - maar overdaad schaadt! Je loopt dan het risico dat de hoofdlijn van het verhaal in de mist verdwijnt.
. Laat bij langere verhalen wat muziek horen of een tekening zien als onderbreking. Dit geeft de kinderen de kans om gevoelens te uiten.
. Houding, gebaren, mimiek, handen, ogen, mond, stemwisselingen ... van de verteller vertellen mee.
Bijvoorbeeld: Afwisseling van hard en zacht spreken. Als in het verhaal iemand angstig, zenuwachtig of blij is, kunnen de kinderen dat aan de verteller zien.
. Leg het verhaal niet uit. Wie moraliseert bij het vertellen, klapt het verhaal dicht.
. En wat met moeilijke woorden?
- Woorden die niet vaak gebruikt worden, vervang je gemakshalve door een synoniem.
- Sommige woorden worden duidelijk in hun context.
- Andere woorden licht je kort toe tijdens het vertellen.
Indien woorden een steviger uitleg verlangen, geef je best die uitleg voor je het verhaal vertelt.
Na het vertellen
. Beter dan het verhaal te hernemen aan de hand van vragen, is: het verhaal opnieuw laten vertellen (B.v. door verschillende kinderen).
. Geef de kinderen de kans om zich met personen of situaties uit het verhaal te identificeren en zich in het verhaal in te leven (spelen, tekenen, knutselen)
. Informeer naar de manier waarop het verhaal bij hen overkwam: Wat dacht jij? Wat voelde je? Wie zou je willen zijn? Wat doet het verhaal bij jou?
. Probeer ook met de kinderen in het verhaal te stappen: Wat heeft de schrijver willen zeggen? Waarom schreef hij zijn verhaal?
Wat als ...
... je nog nooit verteld hebt
Begin dan met het verhaal zo levendig mogelijk voor te lezen. Bij de voorbereiding hierop onderstreep je de woorden die je tijdens het voorlezen wilt uitleggen en de zinnen die je door herhaling wilt benadrukken.
Later kun je, al voorlezend, ook gedeelten met eigen woorden weergeven.
Tenslotte vertel je het verhaal zonder boek.
Vergeet niet: oefening baart kunst
... vertellen uit het hoofd moeilijk blijft
Zoek de structuur van het verhaal. Door je voor te stellen, dat deze momenten plaatjes zijn, foto's van momenten in het verhaal, lukt het beter het verhaal te onthouden en te vertellen. Zet die 'plaatjes' vast in je hoofd en vertel van plaatje naar plaatje.
Heel vaak is een verhaal samen te vatten in vijf 'plaatjes':
1 Voorstelling van de personages en de situatie
2 Het moment in het verhaal waarop de handeling begint.
3 Het hoogtepunt of dieptepunt van het verhaal.
4 De verdere ontwikkeling van het verhaal.
5 Het laatste moment van het verhaal.
… vertellen teveel afschrikt
. Gebruik illustraties. Bouw je verhaal op vanuit elementen die ze aanbieden.
. Gebruik viltfiguren of apart uitgeknipte figuren die je met een magneet op een bord kunt verplaatsen. (personen, maar ook voorwerpen die een achtergrond kunnen vormen; huizen, bomen ...)
Vertel terwijl je de tekeningen aanbrengt.
TIP
geef de kinderen na het verhaal de kans zichzelf uit te tekenen en die tekening op het bord aan te brengen op de plaats waarvan zij vinden dat zij er bij horen.
. Gebruik poppen of figuren die je uit klei boetseert. Vertel je verhaal terwijl je de voorwerpen en figuren uitzet op een (zand)tafel.
TIP
Je kunt deze figuren ook uittekenen, uitknippen en vastkleven op een stokje of houtblokje. Bepaalde figuren en voorwerpen kunnen bij verschillende verhalen opnieuw gebruikt worden zodat ze voor jonge kinderen een herkenningspunt worden en ze een vertrouwd gevoel geven.
Evaluatie voor de verteller
ivm het verhaal
- Is het een goed verhaal?
- Is het geschikt voor kinderen van die leeftijd?
- Zijn er identificatiemogelijkheden?
- Op welke levenservaringen sluit dit verhaal aan?
- Is het boeiend?
- Werkt het verhelderend?
ivm eigen optreden
- Hoe werd het verhaal ingeleid? Zinvol? Geschikt? Geslaagd? waarom?
(Goed is: als de kinderen in een kort gesprek rechtstreeks aangesproken kunnen worden rond een element van het verhaal)
- Hoe werd het verhaal verteld?
. expressief (gebruik van lichaamstaal, gebaren, mimiek...)
. contact met de kinderen
. stemgebruik en ademcontrole (articulatie, intonatie, accenten, volumes, juist inlassen van pauzes, niet te snel, gedragen...)
. woordgebruik (gevarieerd, zuiver...)
. lichaamshouding (ontspannen, soepel, bewegingen in functie van de tekst)
. hulpmiddelen (eventueel: platen, prenten...) Werd dit materiaal goed geïntegreerd?
. Hoe werd het verhaal afgesloten? Zinvol? Geschikt? Geslaagd? waarom?
ivm de luisteraars
- Beleven ze het verhaal mee?
- Sluiten de bestaanservaringen uit het verhaal aan op hun eigen ervaringen? Hoe kon je dit merken?
- Begrijpen ze het verhaal?
- Wat - denk je - dragen ze mee van dit verhaal?
- Komt dit overeen met de bedoeling van de schrijver / de verteller?
Vertellen uit de Bijbel?
Voor het vertellen
Om ervoor te zorgen dat een tekst uit de Bijbel een stuk van jou wordt, moet je extra stappen zetten bij het voorbereiden ervan:
Lees de oorspronkelijke tekst
Een tekst uit de Bijbel lees je best nooit uitsluitend in een kinderbijbel. Zoek altijd de originele tekst op. Die is vaak frisser, eenvoudiger, realistischer, meer rechtuit dan heel wat gestroomlijnde kinderbijbels, die soms afwijken en met de beste bedoelingen de oorspronkelijke tekst verraden.
Lees de tekst in zijn context
Zo kun je de juiste bedoeling van de tekst beter achterhalen.
Bijvoorbeeld: de situatie waarin parabels verteld werden.
Leg het verhaal uit elkaar (= structuralistisch lezen).
- Wie treedt er op?
- Wat gebeurt er tussen hen, hoe evolueren de personages?
Lees wat er staat
Lees de Bijbel zoals hij is en niet zoals je zou willen dat hij is. Ga na wat de schrijver met zijn tekst bedoelde: Waarom heeft hij dit geschreven? Wat heeft hij ermee willen aantonen / willen doorgeven? Waarvan was hij zo enthousiast?
Leg het verhaal op je eigen leven
Vereenzelvig je met personen en/of groepen die in het verhaal optreden.
Hierdoor krijg je een inzicht in je eigen gedrag.
(Het gaat er hier om zichzelf te vereenzelvigen. Anderen met bepaalde personen of groepen vereenzelvigen leidt tot onevangelisch oordelen)
Pas het verhaal aan aan de mogelijkheden van de toehoorders
Soms kan het gebeuren dat je de tekst moet aanpassen: wegens onduidelijkheden, wegens te moeilijke woorden, verouderde of moeilijke zinsconstructie, ...
Verlies hierbij de oorspronkelijke tekst en zijn betekenis niet uit het oog.
BELANGRIJK
Een verhaal dat je teveel moet aanpassen is niet geschikt voor de doelgroep.
Tijdens het vertellen
Wat het best zou zijn
De dubbele bodem bewaren
De Bijbel wil uiteindelijk ervaringen meedelen over 'geloof'. Bewaar dit in je manier van vertellen. Je kunt wel realia en achtergrondinformatie in je verhaal verweven. (B.v. info over de geografie van Palestina, beroepen, sociale categorieën van joden enz.) Hierbij mag je niet overdrijven om de spanning / lijn in het verhaal niet te breken.
De rode draad zien
De Bijbel is een boek van en voor gelovigen. In hun verhalen hebben ze willen weergeven hoe ze God in hun leven ervaren hebben en hoe Hij hun stimuleert en inspireert in hun levenswijze.
Wat beter niet gebeurt
Psychologiseren
Vul de houdingen en gevoelens van de figuren niet in bij het vertellen.
Dit wil echter niet zeggen dat kinderen dat voor zichzelf niet mogen doen.
Esthetiseren
Herleid de boodschap van de Bijbel niet tot romantisch gepraat.
De Bijbel is veel grimmiger, schokkender en vreemder dan de goedige en blijde verhaaltjes die voor kinderen bedacht en verzameld worden.
Fantaseren bij Bijbelse figuren
Er is veel kans dat je door teveel te fantaseren de tekst een heel andere betekenis geeft dan oorspronkelijk was bedoeld.
Historiseren
Vertel Bijbelverhalen niet zo dat ze suggereren dat alles precies gebeurd is zoals in de Bijbel staat. Wie zo vertelt ziet over het hoofd dat de Bijbel allereerst een geloofsboek is: een boek dat vertelt over gelovigen die in de loop van de geschiedenis de aanwezigheid van God ervaren.
Moraliseren
Leg het verhaal niet uit als een les die leert hoe je over je eigen situatie moet denken: niet de toehoorder maar de verteller trekt dan de besluiten uit het verhaal.
Vertel ook niet zwart-wit, zo dat men er helemaal niet over hoeft na te denken.
Buikspreken
Gebruik een Bijbeltekst nooit als illustratiemateriaal of als middel om je eigen opinies te staven.
(Belang van de voorbereiding! Achtergronden bestuderen, bedoelingen nagaan, commentaren lezen...)