Loading...
 

22e zondag door het jaar B - evangelie

Marcus 7, 1-8.14-15.21-23: Schijnheiligheid

De tekst

’Bijbel in gewone taal’

(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1591)

Er kwamen een paar farizeeën en wetsleraren uit Jeruzalem bij Jezus. Zij zagen dat sommige leerlingen van Jezus gingen eten zonder eerst hun handen te wassen. En dat vonden ze verkeerd. Want de farizeeën wassen altijd hun handen voor het eten. Dat doen trouwens alle Joden. Het is een gewoonte die bij hen al eeuwenlang bestaat. Als ze op de markt zijn geweest, wassen ze zich eerst. Pas daarna gaan ze eten. Ze houden zich ook aan allerlei andere regels. Zoals het afspoelen van bekers, kruiken en schalen.
De farizeeën en de wetsleraren vroegen aan Jezus: ‘Waarom houden uw leerlingen zich niet aan de regels? Waarom wassen ze hun handen niet? Ze eten met onreine handen!’ Jezus antwoordde: ‘Wat zijn jullie schijnheilig! In het boek Jesaja staan woorden van God die precies over jullie gaan: Deze mensen eren mij met mooie woorden. Maar in hun hart willen ze niets met mij te maken hebben. Wat heb ik aan hun eerbied? Ze vertellen niet wat ik wil, maar maken hun eigen regels.’
Jezus zei tegen de farizeeën en wetsleraren: ‘Jullie schuiven de regels van God aan de kant. En jullie houden je aan regels van mensen.’ (…)

Jezus riep de mensen weer bij zich. Hij zei: ‘Luister allemaal goed naar mij en probeer het te begrijpen. Een mens wordt niet onrein van de dingen die bij hem naar binnen gaan. Nee, een mens wordt juist onrein van de dingen die uit hem naar buiten komen.’ (…)

Want alle slechte dingen die een mens doet, komen uit zijn eigen hart: slechte gedachten, verboden seks, moord, belediging, trots en domheid. En ook vreemdgaan, stelen, graaien, liegen, gemeen zijn,
jaloers zijn op anderen, en je nergens voor schamen. Al die slechtheid maakt een mens onrein.’



Dichter bij de tijd

(Bewerking: C. Leterme)

Op een dag kwamen Farizeeën
en enkele Schriftgeleerden uit Jeruzalem bij Jezus.
Ze zagen dat sommige van zijn leerlingen
brood aten met ongewassen handen.
Want Farizeeën en Joden wassen eerst hun handen
voor ze gaan eten.
En als ze naar de markt geweest zijn,
eten ze niet zonder eerst hun handen te wassen.
Zo zijn er nog andere dingen waar ze zich aan houden:
het spoelen van bekers, kruiken en koperen potten en pannen.
Want ze blijven trouw aan wat hun voorouders gezegd hebben.

De Farizeeën en de Schriftgeleerden vroegen aan Jezus:
‘Waarom doen uw leerlingen niet wat hun voorvaderen gezegd hebben
en eten ze brood met ongewassen handen?’
Jezus zei: ‘Jesaja heeft jullie, huichelaars, heel precies beschreven.
Luister maar:
"Dit volk eert Me met de lippen, maar hun hart is ver van Mij.
Hun verering stelt niets voor. Wat ze brengen als de ware leer,
zijn eigenlijk voorschriften van mensen."
Jullie laten het gebod van God los
en houden vast aan de voorschriften van mensen.’ (…)
Dan riep Jezus de mensen bij zich en zei:
‘Luister allemaal naar Mij en begrijp Me goed.
Niets wat van buitenaf in de mens komt, kan de mens onrein maken.'

Toen Jezus thuis was, ver van de vele mensen,
vroegen zijn leerlingen: 'Maar Jezus, wat bedoel je met:
'Niets wat van buitenaf in de mens komt, kan de mens onrein maken?'
Jezus zei: 'Versta je dat dan niet?
Wel: alles wat van buitenaf in de mens komt,
kan hem niet onrein maken,
want dat komt niet in zijn hart, maar in zijn buik
en het gaat uit het lichaam in een klein kamertje.
Maar alles wat uit de mens komt, dat maakt de mens onrein. (…)
Want uit het hart van de mensen, komen de kwade gedachten,
ontucht, diefstal, moord, overspel, hebzucht, gemeenheid,
bedrog, bandeloosheid, jaloezie, laster, hoogmoed, lichtzinnigheid.
Al die slechte dingen komen van binnenuit en maken de mens onrein.’



Stilstaan bij ...

Farizeeën
(= ‘gescheidenen’, ‘afgescheidenen’ of ‘afgezonderden’)
Farizeeën behoorden tot een godsdienstige lekenbeweging, die ontstond in de tweede eeuw voor Christus. Ze bestudeerden de Wet van God en legden die vast in nauwkeurige voorschriften, die ze zelf heel precies naleefden. Omdat ze het trouw onderhouden van de Wet en de voorschriften zo belangrijk vonden, beschouwden ze iedereen die dat niet deed als zondaar.
Farizeeërs waren zowat de geestelijke leiders van het volk, dat met bewondering en ontzag naar hen opkeek.

Met ongewassen handen eten
Onder Farizeeën was het de gewoonte om zijn handen te wassen vooraleer men begon te eten. Dit gebruik werd niet opgelegd door de Tora, het was eerder een traditie.
Dat Marcus hierover uitleg geeft, toont aan dat hij schrijft voor christenen die niet vertrouwd zijn met het jodendom.

Huichelaar / schijnheilige
Iemand die niet handelt in overeenstemming met wat hijzelf denkt.
Schijnheiligheid ontstaat vaak wanneer men eenzijdig de nadruk legt op uiterlijke praktijken en te weinig op de gezindheid van het hart.

Met de lippen eren
Hiermee zegt Jezus dat de woorden die uitgesproken worden niet gedragen zijn door het innerlijke van iemand. Wat gezegd wordt, zou ook in het hart van de mens moeten leven.
Jezus verwijt de Farizeeën niet dat ze de Wet precies willen onderhouden, wel dat ze niet vanuit een innerlijke bewogenheid handelen naar de Wet. Het uiterlijke is er wel, maar de kern van de zaak is verloren geraakt.

Onrein / niet-koosjer
Dit speelt een belangrijke rol in het leven van de joden. Ze kennen een uitgebreide lijst van voedingsproducten en handelingen die niet toegelaten zijn.
Bijvoorbeeld: geen varkensvlees eten, geen vissen eten zonder schubben of vinnen, geen werk verrichten op sabbat, geen melaatsen aanraken ...

Hart
Dit woord is de sleutel om te begrijpen wat Jezus uiteindelijk zegt. Hij verwijst ermee naar de gezindheid van waaruit mensen handelen.
De morele onreinheid (het kwaad in het hart van de mens) is erger dan de rituele onreinheid (ongewassen handen).
In de Bijbel is het hart niet alleen de zetel van onze gevoelens, zoals men dat nu denkt. Het is er ook de zetel van de verbeelding, de ideeën, projecten en beslissingen. In de Bijbel is het hart van de mens de bron van zijn bewuste en vrije persoonlijkheid, de plek waar hij zijn levenskeuzes maakt.



Bij de tekst

Wortel in het Oude Testament

Exodus 30, 17-19
Toen sprak God tot Mozes: ‘Maak ook een bronzen bekken, op een bronzen onderstel, bestemd voor de wassingen. Plaats het tussen de tent van samenkomst en het altaar en doe er water in. Aäron en zijn zonen moeten er hun handen en voeten in wassen, voor zij de tent van samenkomst binnengaan.'



Reinheidsvoorschriften

Bij de joden werd / wordt men onrein door het eten van onreine dieren, het eten met ongewassen handen, ook door contact met een dode of een graf en zelfs door een schaduw van een heiden.
Het ritueel van de handenwassing voor de maaltijd, een vorm van hygiëne, heeft voor de joden vooral een religieuze betekenis. Oorspronkelijk was dit alleen bedoeld voor priesters vooraleer ze de tempel binnengingen (Exodus 30, 17-19). Later werd het voorgeschreven voor alle joden en werd het een symbool van de morele zuiverheid die men moest hebben om God te kunnen naderen.
Volgens Jezus hadden de Farizeeën teveel aandacht voor het uiterlijk ritueel. Alsof men een zuiver hart krijgt door zijn handen te wassen.
Hij vond dat niets van wat mensen aten hen van God of van elkaar kon scheiden. Het enige wat een mens van God vervreemdt is zijn eigen hart, zijn eigen houding, zijn gedrag. Mensen worden niet onrein van de dingen die ze eten, maar van de slechte dingen die ze zeggen en doen.
Onrechtstreeks zei Jezusj met deze woorden dat alle spijzen rein waren. Een heel belangrijke zin voor de eerste christenen die voordien joden waren en zich afvroegen of ze samen met niet-joodse christenen hetzelfde voedsel mochten eten.





Suggesties

Kleine kinderen

DOEN

Tekenen

Laat de kinderen op een hart tekenen op welke manier ze goed kunnen doen voor iemand die ze kennen.





Grote kinderen

VERDIEPEN

Gesprek: schijnheiligheid

Kinderen zoeken wat ‘heiligheid’ kan zijn, wat het woord 'heilig' betekent.
Vanuit die omschrijving zeggen ze wat schijnheiligheid is.
Vinden ze vormen van schijnheiligheid bij zichzelf?


Heiligheid is op de achtergrond van dit evangelie een manier van leven waarbij wat men doet overeenkomt met wat men denkt en voelt. Dus niet alleen goed aan de buitenkant, maar ook in het hart.





Jongeren

ONDERZOEKEN

Wat zegt Jezus?

Materiaal
Bezorg iedereen in de groep de volgende tekst (die je hier ook kunt downloaden):

Op een dag komen er Farizeeën en enkele Schriftgeleerden uit Jeruzalem bij Jezus. Ze zien dat sommige van zijn leerlingen brood eten met ongewassen handen. Ze vinden dat vreemd, want zelf wassen ze eerst hun handen vooraleer te gaan eten. Want zo staat dat in hun wetten geschreven. Ze vragen aan Jezus: ‘Waarom doen uw leerlingen niet wat in de wetten staat? Waarom eten ze brood met on-gewassen handen?’ Jezus zegt: ‘Jesaja heeft jullie heel precies beschreven. Luister maar: "Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is ver van Mij. Hun verering stelt niets voor. Wat ze voorstellen als de ware leer, zijn eigenlijk voorschriften van mensen." Jullie laten het gebod van God los en houden je vast aan de voorschriften van mensen.’ Dan roept Jezus iedereen die in de buurt is bij zich en zegt: ‘Luister goed. Niets wat van buitenaf in de mens komt, kan hem onrein maken.'

Wanneer Jezus thuis is, ver van de vele mensen, vragen zijn leerlingen: 'Maar Jezus, wat bedoel je met: 'Niets wat van buitenaf in de mens komt, kan hem onrein maken?' Jezus zegt: 'Versta je dat dan niet? Wel: wat van buitenaf in de mens komt, komt niet in zijn hart, maar in zijn buik en het gaat uit het lichaam in een klein kamertje. Maar alles wat uit de mens komt, dat maakt de mens onrein. Uit het hart van de mensen komen de kwade gedachten, ontucht, diefstal, moord, overspel, hebzucht, gemeenheid, bedrog, bandeloosheid, jaloezie, laster, hoogmoed, lichtzinnigheid.’
(Naar Marcus 7, 1-8.14-23)



Verloop
Lees de vereenvoudigde tekst uit de Bijbel voor.

De jongeren herlezen de tekst in stilte en krijgen de volgende opdracht:
- Onderstreep in de tekst de woorden en zinnen die je belangrijk vindt.

Daarna krijgen ze in kleine groepjes de volgende opdrachten
- Vergelijk daarna de onderstreepte woorden en zinnen met elkaar.
- Verwoord voor elkaar waarom je die woorden of zinnen belangrijk vindt.

Beëindig dit moment met het voorlezen van de tekst zoals die in de Bijbel voorkomt.





VERDIEPEN

'Reine' handen

Fano

Beluister of lees eerst het evangelie van deze zondag.
- Welk probleem hadden de Farizeeërs?

Fano maakte deze tekening bij dit evangelie.
- Wat wil hij ermee duidelijk maken?

Schrijf een dialoog tussen Jezus en de Farizeeërs. Gebruik daarbij je eigen woorden.
(De woorden die Jezus uitspreekt zouden moeten uitleggen wat Fano heeft getekend.)





Overwegingen

Gerard Braet o.p.

Rein / niet rein

Bij alle wetten en voorschriften moeten we ons de vraag stellen of ze wel God en de mensen tot hun recht laten komen. Die kritische vraag geldt zowel voor godsdienstige voorschriften als voor wetten en geboden in de samenleving, op het werk of in het gezin. En Jezus zei dat we er zelfs revolutionair tegenin mogen gaan als ze ons hinderen om God en de mensen tot hun recht te laten komen. Dat het om oude en eerbiedwaardige wetten ging, stoorde Jezus niet. Tot viermaal toe wordt in dit stukje evangelie gezegd: 'overlevering van mensen', 'toch maar mensenwetten'.
Jezus reageerde in het bijzonder tegen hen die aan zulke menselijke wetten een godsdienstige waarde toekenden. Al of niet de handen en de schotels wassen voor het eten was voor de joden geen kwes-tie van hygiëne, maar een zaak van rein of onrein. Rein betekent hier niet schoon, tegengesteld aan vies of vuil. Rein betekent: gewijd, geheiligd, sacraal genoeg en passend bij het heilige volk van God. Alles kon immers door een ongelovige, door een heiden aangeraakt zijn en dus bezoedeld. Vandaar dat alles onder het zeggen van gebeden moesten worden gewassen voor men aan tafel ging. Anders zou de mens bezoedelde dingen tot zich genomen hebben en werd hij onrein verklaard: niet geschikt om nog te bidden, om met de heilige God om te gaan. De wetten daaromtrent stonden niet in de heilige schrift, maar wetgeleerden hadden die voorschriften gemaakt om het volk af te zon-deren van al wie niet jood was, van al wie niet of anders geloofde. De hele wereld met wat ze bevat wordt dus ingedeeld in profaan, niet-rein, en sacraal of rein.





Frans Mistiaen sj

Geen formalisme, maar echte liefdesdienst

De Schriftgeleerden en joodse priesters
hadden de joodse godsdienst helemaal verschraald tot formalisme.
Dat wil zeggen dat het volgens hen bij de godsdienstbeleving
op de allereerste plaats van belang was
de vele kleine wetten, voorschriften en geboden
zo letterlijk mogelijk te onderhouden.
Zulk een formalistische opvatting van de godsdienst
heeft altijd tot gevolg dat de mensen gaan leven
met een gevoel van verplichting, schuld en schrik
tegenover een eisende, dreigende en straffende God.
Zij gaan dan proberen de zgn. "Almachtige" gunstig te stemmen
bv. door offers op te dragen,
gebedsformules te herhalen of streng te vasten.
Toch krijgen die mensen daarbij altijd de indruk
dat zij onder de maat blijven.
De “Almachtige” schijnt hen dan regelmatig te straffen
met ongeluk en tegenspoed,
opdat zij zich zouden bekeren tot nog grotere onderdanigheid.

Wij kunnen niet genoeg beseffen
dat Jezus ons wel degelijk een heel andere God leerde kennen,
dus ook een heel andere beleving en andere uitdrukkingen
van onze godsdienstigheid.
Volgens Jezus is de verhouding tussen God en de mens
een verhouding, niet van onderdanigheid en verplichting,
maar van vrije overgave in liefde.
En dat is werkelijk iets nieuws, iets origineels
dat het christendom in onze wereld binnenbracht en binnenbrengt.
De “vrije overgave in liefde” vindt men nergens centraal benadrukt
noch in het boeddhisme, noch in het hindoeïsme, noch in de islam.
Wel, telkens wij, christenen, op één of andere manier tonen
dat wij nog schrik hebben voor onze God
of telkens wij onszelf tot religieuze praktijken gedwongen voelen,
eren wij eigenlijk een "primitieve God",
waarvan Jezus de mensen juist wilde bevrijden.

Jezus heeft ons werkelijk een nieuwe God leren kennen.
Hij leerde en toonde ons door Zijn leven dat God Liefde is.
En vermits liefde niet dwingt, gaat het dus over een God
die ons niet verplicht, maar telkens opnieuw uitnodigt
tot een bezielde wederliefde en tot concrete medemenselijkheid.

De christelijke God
is dus geen God die van ons iets eist: offers, gebedsformules of vasten,
maar een God die ons uitnodigt tot bezielde solidariteit.
Onze God wenst eigenlijk niet gediend te worden
door bange onderdanen die zich verplicht voelen
om regels en riten te onderhouden.
Hij wil vooral bemind worden door vrije mensen die,
vanuit de dankbaarheid voor Zijn liefdesaanbod,
uit persoonlijke overtuiging bezield geraken om Hem te beminnen,
heel concreet nl. door hun barmhartigheid,
hun rechtvaardigheid en hun dienstbaarheid voor anderen.
In zulk een godsdienstbeleving
zijn er geen strenge, angstige en slaafse,
maar alleen dankbare, blije en vrije gelovigen.

Neen, onze God gaat de mens nooit straffen.
De mens kan alleen zichzelf straffen.
God is de absolute Liefde en dat betekent:
liefde zonder eisen en zonder uiterlijke dwang!
Hij wordt wel nooit moe ons uit te nodigen
om ook te gaan leven "vanuit de liefde".
Hij doet het langs ontelbare kanalen en zeer menselijke middelen:
een vraag om hulp, een ontmoeting, een schokkend beeld op de TV.
Maar het blijven telkens uitnodigingen,
waarvoor wij ons hart kunnen sluiten
of waarop wij kunnen antwoorden met persoonlijke bezieling.

Toch vallen ook sommige christenen regelmatig terug
op het oude beeld van Gods straffende almacht.
Dat merkt men aan enkele primitieve geloofspraktijken
die bijna als magie worden uitgevoerd,
of enkele dode gebedsformules die worden afgerammeld.
Gevaarlijke godsdienst!
Want, wie schrik heeft voor God,
wordt hard voor zichzelf en voor zijn medemens.

Wij kunnen onze godsdienstbeleving vernieuwen,
verdiepen, echter maken,
door ons opnieuw wat meer te bekeren
tot de nieuwe God van Jezus:
een liefdevolle Vader,
die ons, te midden van alles wat wij beleven, uitnodigt
om toch te reageren met liefde in het hart.
Het formalisme bedreigt immers ook ons.
Onze zondagsmis
kan toch geen uiterlijke praktijk blijven zonder bezieling,
ons gebed geen formulegeprevel zonder gevoel.
Daarvoor is er maar één remedie:
ervoor zorgen dat ons bidden en ons vieren
nauw verbonden blijft met ons dagelijks leven
en ons dus echt oproept
tot reële barmhartigheid,
tot authentieke rechtvaardigheid
en tot concrete dienstbaarheid,
straks en de volgende dagen,
op het werk, in het gezin, bij onze opdracht.
Ons uur voor God op zondag is alleen echt
als het effectief invloed heeft op onze manier van leven.

Dan alleen is onze godsdienst
geen uiterlijk formalisme, maar echte liefdedienst.





Marc Gallant, trappist (Orval)

Echte onreinheid

Onberispelijk en rein zijn tegenover God, staat hoog aangeschreven in de Joodse godsdienst. In de oude godsdiensten was de reinheid een vereiste om het gewijde te benaderen. Die reinheid is geen kwestie van hygiëne of van moraal. Men verliest haar door simpel contact met onreine voorwerpen, en met ritussen wint men haar terug.
Nog altijd vandaag nemen de observante Joden geen loopje met die reinheid, en hun verlangen tot reinheid tegenover God drukken ze uit in veelvuldige rituele abluties (= rituele wassingen). De dood is een onreinheid, en dus moeten ze een bad nemen als ze een lijk aangeraakt hebben. Omdat de slaap gezien wordt als een kleine dood, moeten bij het ontwaken de handen gewassen worden. De handen ook wassen vòòr het eten, als men zijn schoeisel of zijn haar heeft aangeraakt, na het naar het toilet gaan, of nog na een bad genomen te hebben. Nog altijd beschouwen ze dat een druiventros rein blijft zolang hij aan de druivenrank hangt, maar dat hij, eens geplukt, onrein wordt als een niet-jood hem aanraakt. Ook een fles of een vaatje wijn, door een niet-jood aangeraakt, wordt onrein en mag niet meer gebruikt worden.

In die context begrijpen we dat de Farizeeën en de wetgeleerden nogal kribbig doen als ze zien dat Jezus’ leerlingen eten zonder zich de handen te wassen.
Wat ons opvalt is eerder de heftigheid waarmee Jezus hen tot antwoord dient.
Bij het onthaal van de heidenen die zich bekeerden, is het beginnend christendom gestoten op de Joodse reinheidsopvatting. Die regels van de rituele reinheid bij de maaltijden, beletten elke omgang met niet-joden, zelfs als ze broeders in het geloof geworden waren. Door het huis van een niet-jood binnen te gaan werd men immers onrein (Bv. Johannes 18, 28). We vinden een voorbeeld van deze moeilijkheid in de Handelingen van de Apostelen (10, 1 tot 11, 18). We zien er dat Petrus in persoon nog gevangen zit in de joodse “voedingstaboes” bij zijn ontmoeting met de niet-joodse Cornelius. De gemeenschap van Marcus heeft zeker te maken gehad met dergelijke problemen. Daarom heeft Mar-cus duidelijk de bevrijdende boodschap van Jezus in het licht gesteld: “Wat van buitenaf in de mens komt, kan hem niet onrein maken. Maar wat uit de mens komt, dat maakt hem onrein” (Marcus 7, 15).

Jezus wijst zijn tegenstrevers op de dubbelzinnigheid die hen belaagt wanneer ze menselijke tradities verwarren met de Wet van God. De Joden die deze “traditie van de oudsten” niet naleefden, werden door de Farizeeën bestempeld als “dat volk dat de Wet niet kent” (Johannes 7, 49). De bekommernis om uiterlijk de Wet na te komen blijft ten allen tijd een gevaar voor de “godvruchtige” personen: ze beschouwen zich gemakkelijk beter dan de anderen, maar vol van zichzelf blijft hun liefde in gebreke (Matteüs 23, 23). Zo kunnen ze vergeten dat ook zij Gods barmhartigheid nodig hebben.
Wie behagen schept in dat legalisme, vindt er een bron van zelfbehagen die dicht staat bij de hypocrisie die Jezus op de korrel neemt.

Na deze discussie met zijn tegenstrevers roept Jezus het volk samen voor een belangrijk onderricht (Marcus 7, 14-23). Het gaat over eten en drinken en over rein en onrein. Het is niet de onreinheid van de handen die moet bestreden worden, of die van spijzen, zegt Jezus, maar de onreinheid die van binnen de mens komt, en die veel vreselijker is dan die van buiten komt (Marcus 7,15). Dit “van binnen” wordt onmiddellijk verklaard door “het hart van de mens” (Marcus 7,21). Het hart wordt hier begrepen in de Bijbelse zin als de zetel van de persoonlijkheid en van de wil. Het zijn de “slechte gedachten” die uit het ‘hart’ komen die de onreinheid veroorzaken. Marcus wil de lezer laten begrijpen dat de onreinheid die uit het hart komt veel erger is dan de fysieke contacten waar de Farizeeën zo beducht voor waren.