Loading...
 

2e paaszondag A B C - evangelie

Johannes 20, 19-31: Verschijning aan de leerlingen en aan Tomas

De tekst

’Bijbel in gewone taal’

(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1714)

Op de avond van diezelfde dag waren de leerlingen bij elkaar. Uit angst voor de Joodse leiders hadden ze de deur op slot gedaan. Maar opeens stond Jezus tussen hen in en zei: ‘Ik wens jullie vrede.’ Daarna liet hij de wonden zien aan zijn handen en zijn zij. Toen zagen de leerlingen dat het de Heer was, en ze waren erg blij.
Jezus zei nog een keer tegen hen: ‘Ik wens jullie vrede. De Vader zelf heeft mij gestuurd. En nu ben ik het die jullie stuurt.’ Daarna blies hij op hen en zei: ‘Nu hebben jullie de heilige Geest gekregen. Vanaf nu hebben jullie de macht om zonden te vergeven. Als jullie iemand vergeven, dan vergeeft God hem ook. En als jullie iemand niet vergeven, dan vergeeft God hem ook niet.’

Toen Jezus bij de groep leerlingen kwam, was één leerling er niet bij. Dat was Tomas, die ook Didymus genoemd werd. De anderen zeiden later tegen hem: ‘Wij hebben de Heer gezien!’ Tomas zei: ‘Ik wil eerst de wonden van de spijkers in zijn handen zien, en ze voelen met mijn vinger. En ik wil met mijn hand de wond in zijn zij voelen. Anders geloof ik het niet!’
Een week later waren de leerlingen weer bij elkaar, en Tomas was er nu ook bij. De deur was op slot, maar opeens stond Jezus weer tussen hen in. Hij zei: ‘Ik wens jullie vrede.’ Daarna zei hij tegen Tomas: ‘Kom, voel met je vinger aan mijn handen, en voel met je hand aan mijn zij. Wees niet langer ongelovig, maar geloof!’
Toen zei Tomas tegen hem: ‘U bent mijn Heer en mijn God.’ Jezus zei: ‘Jij gelooft in mij omdat je mij gezien hebt. Vanaf nu zullen mensen in mij geloven zonder dat ze mij zien. En God zal hen gelukkig maken.’

Jezus heeft veel wonderen gedaan toen hij bij zijn leerlingen was. Veel meer dan er in dit boek opgeschreven zijn. De wonderen in dit boek zijn uitgekozen met een bedoeling. Het gaat erom dat jullie geloven dat Jezus de messias is, de Zoon van God. Als je gelooft in Jezus Christus, krijg je het eeuwige leven.



Dichter bij de tijd

(C. LETERME, Map Bijbel in 1000 seconden, fiche die hoort bij Johannes 20, 19-31)

Het was zondagavond.
De leerlingen kwamen bijeen in een huis.
Ze deden alle deuren op slot uit vrees voor de joden.
Die avond kwam Jezus binnen en zei: „Sjalom (vrede).”
Daarna toonde Hij zijn handen en zijn zijde.
De leerlingen waren heel blij toen ze Hem zagen.
Jezus zei nog eens: „Vrede.
Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u.”
Daarna blies Hij over de leerlingen en zei: „Ontvang de Heilige Geest.
Als jullie iemand zonden vergeven, dan zijn ze vergeven,
en als jullie ze niet vergeven, dan zijn ze niet vergeven.”

Tomas, een van de twaalf leerlingen,
die ook Didymus werd genoemd, was er niet bij
toen Jezus op een avond aan de leerlingen verscheen.
Ze zegden: ‘We hebben Jezus gezien.’ Tomas reageerde:
‘Zolang ik de wonden van de nagels niet in zijn handen zie,
en ik mijn vinger niet in de plaats van de nagels kan steken,
en ik mijn hand niet in zijn zijde kan leggen, kan ik dat niet geloven.’

Een week later waren de leerlingen weer in het huis bijeen.
Tomas was er nu wel bij.
Hoewel de deuren op slot waren, kwam Jezus binnen,
Hij zei: ‘Vrede zij met jullie.' Dan zei Hij tegen Tomas:
‘Kom hier met je vinger en kijk naar mijn handen.
Steek je hand uit en leg die in mijn zijde
en wees niet langer ongelovig maar gelovig.’
Toen riep Tomas uit: ‘Mijn Heer en mijn God!’
Jezus zei: ‘Zalig zij die niet zien en toch geloven.’



Stilstaan bij ...

Avond
Het kan letterlijk 'avond' geweest zijn, maar nog meer zeker is het dat 'avond' ook in de figuurlijke betekenis kan gelezen worden: donker, dreigend ...

Eerste dag van de week / zondag
De dag waarop de leerlingen samenkwamen om Jezus te gedenken in het beluisteren van het Woord van God, het breken van het brood en het zoeken naar de manier waarop ze de wil van God kunnen beleven. Zoals christenen nu doen op zondag.

Hoewel de deuren gesloten waren, kwam Jezus binnen
Een manier om te zeggen dat de leerlingen ervaren dat Jezus op een nieuwe manier aanwezig is.

Verblijfplaats
Jezus verschijnt aan zijn leerlingen wanneer ze in een huis bijeen zijn. Dit zou kunnen wijzen naar de oudste vorm van eucharistievieren.

De joden
Johannes bedoelde hiermee de joodse leiders die Jezus niet als de Messias erkenden. Zij vonden Jezus en zijn volgelingen gevaarlijk omdat die ook Romeinen toelieten tot de kinderen van Gods volk, zonder dat zij zich moesten aanpassen aan de joodse zeden en leefregels.
Deze manier van spreken is nog steeds gebruikelijk. Als men het bijvoorbeeld heeft over ‘de Amerikanen’, bedoelt men vaak de regering van de Verenigde Staten.

Vrede
In de Bijbel is vrede alles wat ‘te-vrede-n’ maakt. Het is de toestand waarin de mens in harmonie leeft met zichzelf, de medemens, de natuur, God. Zo is "vrede" verbonden met: gezondheid, het bereiken van een hoge leeftijd, veiligheid, vriendschap, eendracht, vertrouwen, welvaart, rechtvaardigheid, het bezit van vruchtbaar land, het kunnen slapen met een gerust hart, voldoende eten, kinderen...
Het gaat dus zowel om het materieel als het geestelijke welzijn van de enkeling als van de gemeenschap.
‘Sjalom’ is een gebruikelijke Joodse begroeting tot op vandaag. Daarom is iemand vrede (sjalom) toewensen, iemand alle goeds toewensen.

Blies
Deze handeling herinnert aan het scheppingsverhaal waarbij de Schepper zijn levensadem in Adam blies (Genesis 2, 7) en aan het visioen van Ezechiël (hoofdstuk 37) waarbij de Geest van God een vallei vol beenderen tot leven wekt.
Het Hebreeuwse woord voor ‘geest’ is ‘adem’. Wanneer Jezus over de leerlingen blies, is dat een manier om te zeggen dat Jezus zijn leerlingen de heilige Geest schenkt, zodat ze nieuwe mensen worden.

Vergeven
Met deze woorden werd het sacrament van de verzoening ingesteld.
De gave van de Geest gaf de leerlingen het vermogen en de opdracht om mensen te vergeven. Hiermee wordt het aangerichte kwaad wel niet vernietigd, maar men krijgt de kans om een nieuwe bevrijde mens te worden. Geloven in de verrijzenis van Jezus betekent dat men vanuit de kracht van de Heilige Geest het kwaad kan overwinnen door elkaar te vergeven. Waar mensen vergiffenis kunnen vragen en krijgen, is de herscheppende Geest aan het werk.

Tomas
Deze apostel wordt voorgesteld als de leerling die ‘er niet bij was’, zoals alle christenen nu. Hun geloof kan alleen maar steunen op de getuigenissen van wie het eerst de verrijzenis van Jezus hebben ervaren.

Dydimus
Deze Griekse bijnaam van Tomas betekent: tweeling.
Misschien wil Johannes hiermee zeggen dat elke lezer zich als broer of zus van de gelovige twijfelaar Tomas kan zien.

Handen... zijde
Dat de verrijzenis niet losstaat van het lijden, wordt duidelijk door de sporen van lijden op het lichaam van de verrezen Christus.

Ongelovig
Doorgaans noemt men Tomas de ongelovige … maar de andere leerlingen geloofden ook niet onmiddellijk toen de vrouwen hen kwamen vertellen dat Jezus verrezen was. Ze reageerden zelfs minachtend op hun getuigenis: 'Allemaal kletspraat!'

Mijn Heer en mijn God
. Titel waarmee de God van Abraham, Isaak en Jakob werd aangesproken. Daarom klonken deze woorden, wanneer ze voor Jezus gebruikt werden, erg provocerend in de oren van de joden, want men wilde ermee zeggen dat men Jezus zag als zoon van God.
. De Romeinse keizer Domitianus (81-96) liet zich aanspreken en vereren als: ‘Onze Heer en onze God’. Als christenen dit weigerden te doen, werden ze vervolgd.
. Als Johannes deze woorden gebruikt voor Jezus, wil hij er mee zeggen dat Jezus en God heel dicht bij elkaar staan, zoals een zoon dicht bij zijn vader kan staan.





Bij de tekst

Spreken in beelden

Avondbeeld voor: duisternis, vrees, angst (in deze tekst: de leerlingen waren bevreesd voor de joden)
Vredebeeld voor: licht, vreugde, tevredenheid, geluk.




Merk op

. De leerlingen gunnen Tomas zijn ‘ongeloof’ en zijn kritische houding. Hij moet van hen niet geloven wat zij geloven. Hij wordt ook niet uitgesloten of buiten geworpen.

. Deze tekst van Johannes ligt aan de basis van de vele verhalen over de leerlingen van Jezus die zich vol angst opsloten in een huis in Jeruzalem. Hierdoor komen de meer positief geschreven teksten van Lucas over de periode na de dood van Jezus in de verdrukking.
De oorzaak hiervan ligt ongetwijfeld in de grote identificatiemogelijkheid: hoe zou je zelf zijn als diegene naar wie je opkijkt gekruisigd wordt?



Betekenis

Deze tekst is geen historisch rapport, maar een verhaal dat stilstaat bij de twijfel die er aanvankelijk bij de leerlingen was. Johannes maakt er ook duidelijk mee welk effect de verrijzenis van Christus heeft op de leerlingen: zij 'verrijzen' mee, hun vrees slaat om in vreugde. Hun ongeloof wordt geloof, hun ‘dood’ wordt ‘leven’. Net zoals tijdens het leven van Jezus blinden konden zien, verlamden konden gaan, doden levend werden.

Op het einde zei Jezus: ‘Zalig die niet zien en toch geloven.’
Wellicht kon Johannes met deze woorden spanningen onder de eerste Christenen opvangen. Wat opvalt is dat de andere leerlingen Tomas zijn ongeloof of zijn kritische houding gunnen. Hij moest van hen niet geloven wat zij geloofden. Hij werd ook niet uitgesloten of buiten geworpen als ongelovige. Hij mocht zichzelf zijn en blijven. De anderen gunden hem de tijd en de ruimte om tot geloof te komen.



Het evangelie volgens Johannes

Johannes 20, 19-31 was waarschijnlijk het oorspronkelijke slot van het evangelie volgens Johannes.



Verrijzenis

In deze tekst wordt duidelijk wat het effect is van de verrijzenis van Jezus op de leerlingen: zij 'verrijzen' mee, hun vrees slaat om in vreugde, hun ongeloof wordt geloof, hun ‘dood’ wordt ‘leven’. Net zoals tijdens het leven van Jezus blinden ziend werden, doden tot leven kwamen en verlamden konden gaan.
Merk op dat dit gebeurt wanneer ze in een huis bijeenzijn – een mogelijke verwijzing naar de oudste vorm van eucharistievieren.



Ken je taal

Ongelovige Tomas
= iemand die iets halsstarrig weigert te geloven, tot hij de waarheid onder ogen kan zien door harde bewijzen.



Als je dit verhaal vertelt ...

... weet dan dat deze tekst aan de basis ligt van verhalen over de bange apostelen na de dood van Jezus. Het wordt soms zo nadrukkelijk verteld, dat de meer positief geschreven verhalen van Lucas op de achtergrond komen.
De oorzaak hiervan ligt ongetwijfeld in de grote identificatiemogelijkheid: hoe zou je zelf zijn als diegene naar wie je opkijkt gekruisigd wordt?






Bijbel en kunst

Beeldhouwwerk

MEESTER VAN BURGOS

Het ongeloof van Tomas(11e eeuw)
Ongelovige Tomas Silos(Burgos)

Abdij Santo Domingo (Silos –Burgos – Noord Spanje)






Schilderkunst

BUONINSEGNA

Jezus verschijnt aan de leerlingen (1308-1311)

Jezus Verschijnt

Tempera op paneel (39 × 51 cm)
Museo dell'Opera Metropolitana del Duomo, Siena


Dit werk maakte deel uit van de Maestà, het grote altaarstuk van het hoofdaltaar van de dom in Siena.


Maesta 1

Reconstructie van de voorzijde van de Maestà.


Maesta 2

Reconstructie van de achterzijde van de Maestà.

De ‘kroon’ boven de Maestà, toonde zes taferelen met de verschijningen van Christus na zijn verrijzenis, met daarboven zes engelen. De meest linkse afbeelding sluit aan bij Johannes 20, 19-31

De Italiaanse kunstenaar Duccio di Buoninsegna werd vermoedelijk in 1255 te Siena geboren. Hij stierf er in 1318 of 1319. Hij wordt gezien als een van de grondleggers van de schilderkunst van het westen. Aanvankelijk schilderde hij in de Byzantijnse stijl (een stijl die in iconen terug te vinden is), maar geleidelijk aan gaf hij zijn figuren meer menselijkheid, emotie en expressiviteit. Hij was een van de eerste schilders die zijn figuren in een architecturaal kader plaatste.





CARAVAGGIO

Ongelovige Tomas (1602-1603)

5 Caravaggio Tomas





REMBRANDT

De ongelovige Tomas (1634)

5 Rembrandt Harmensz. Van Rijn

Olieverf op paneel 53 x 51 cm
A.S. Poesjkinmuseum voor beeldende kunsten, Moskou



Merk op:
. de verrezen Jezus baadt in het licht
. het licht dat Jezus uitstraalt valt op bijna alle apostelen, maar het meest op Tomas
. er zijn verschillende reacties bij de leerlingen: nieuwsgierig, verbaasd, geïnteresseerd, devoot, ‘not amused’ …
. één van de leerlingen zou Maria, de moeder van Jezus, kunnen zijn.





Suggesties

Kleine kinderen

Goeiedag! Sjalom!

Sta stil bij de manier waarop Jezus zijn leerlingen groet. Hij zegt: 'Sjalom' ('vrede'). Hij wil dat mensen het goed hebben.

Op welke manier groeten mensen elkaar?
- Hoe doen soldaten dat? (hand aan de pet)
- Hoe doen goede vriendinnen dat? (elkaar omhelzen)
- Hoe doen Chinezen dat? (diep buigen)
- Hoe doet men dat in Indië? (de handen voor de borst vouwen, buigen en zeggen 'Namastè')
- Hoe doet men dat als men elkaar in de verte ziet? (wuiven)
- Hoe doen Eskimo's dat? (met hun neuzen tegen elkaar wrijven)
- ...
- Hoe kan dat nog? (elkaar de hand geven, ...)

Wat zeggen mensen als ze elkaar groeten?
Dag, goeiedag, hallo, hey ...

Sta met de kinderen stil bij de woorden: 'Goede dag'. Mensen wensen dat diegene die ze tegenkomen verder een goede dag mogen beleven.
Zo wenst Jezus zijn leerlingen 'vrede'. Hij wil dat ze te-vrede-n mogen zijn, dat ze gelukkig mogen zijn.

- Hoe zou jij iemand vrede toewensen?
- Hoe wensen mensen in de kerk elkaar vrede?





Grote kinderen

EVEN TESTEN

Wie zegt wat?

(Naar: H. BERGMANS in Simon 5, Uitgeverij Averbode, 2016, p. 6-7)

Wat zegt Jezus? - Kleur dat rondje geel.
Wat zegt Thomas? Kleur dat rondje rood.
Wat zeggen de leerlingen? Kleur dat rondje blauw.


O „We hebben Jezus gezien.”

O „Zolang ik de wonden van de nagels niet in zijn handen zie,
en ik mijn vinger niet in de plaats van de nagels kan steken,
en ik mijn hand niet in zijn zijde kan leggen, zal ik dat niet geloven.”

O „Vrede zij u.”

O „Kom hier met uw vinger en kijk naar mijn handen.
Steek uw hand uit en leg die in mijn zijde
en wees niet langer ongelovig maar gelovig.”

O „Mijn Heer en mijn God!”

O "Zalig die niet gezien hebben en toch geloven."





INLEVEN

Uitbeelden en bespreken (begin van de tekst)

Vertel het verhaal. In dit verhaal zitten drie grote momenten:
. de leerlingen zijn bang
. Jezus komt in hun midden
. Jezus stelt hen gerust en zegent hen.
Nadat je die gebeurtenissen met de kinderen hebt ontdekt, beelden ze die uit. Bespreek ze daarna.


De leerlingen zijn bang
Uitbeelden
- Hoe voelden de leerlingen van Jezus zich bij het begin van het verhaal?
- Hoe kunnen wij zoiets laten zien?
De kinderen zoeken een houding om deze gevoelens uit te drukken.
Bespreken
- Waarom ben je bang?
Eventueel:
- Waarom denk je dat de soldaten je kwaad zullen doen?


Jezus komt in hun midden
Uitbeelden
- Hoe voelden de leerlingen van Jezus zich nu?
- Hoe kunnen wij zoiets laten zien?
De kinderen zoeken een houding die dit gevoelen uitdrukt.
Bespreken
- Hoe ervaar je dit?
- Ben je bang of blij? Waarom?


Jezus stelt hen gerust en zegent hen
Bespreken
- Durf je nu wel?
- Waarom?
- Wat ga je doen?



Vertellen + plastisch uitdrukken

Vertel dat Jezus gestorven is en dat dit de leerlingen heel droevig maakt. Laat de kinderen sombere muziek beluisteren. Laat ze kort met kleur hun gevoel weergeven bij wat ze horen uit het verhaal en de muziek.
Vertel het vervolg van het verhaal. Laat intussen meer opgewekte muziek beluisteren. Ook nu geven de kinderen kort hun gevoel met kleur (verf / kleurpotlood) weer.
De kinderen stellen kort hun werk voor.





VERTELLEN

De stad van vrede

(C. Leterme, Een parel voor elke dag, uitgeverij Averbode 2007, p. 278)

Een man had twee zonen.
Toen hij stierf, kregen beiden de helft van zijn land.

Nu was de ene zoon rijk,
maar had geen kinderen.
De andere zoon had zeven zonen
maar was arm.

Die nacht kon de rijke zoon niet slapen.
Hij dacht: ‘Mijn vader heeft zich vergist.
Ik ben rijk, maar mijn broer is arm.
Hij heeft niet genoeg land voor zoveel zonen.
Hij stond op en ging op weg
om nog voor de dageraad
de grenspalen te verzetten.

Ook de arme zoon lag wakker die nacht.
Hij dacht: ‘Mijn vader heeft zich vergist.
Ik heb zeven zonen,
maar mijn broer heeft niemand
om voor hem te zorgen.’
Hij stond op en ging op weg
om nog voor de dageraad
de grenspalen te verzetten.

Toen de dag aanbrak,
ontmoetten zij elkaar.

Men zegt dat op die plaats
de stad van de vrede* zal verrijzen.

  • ‘Stad van vrede’ is de vertaling van ‘Jeruzalem’. In ‘zalem’ kun je ‘sja-loom’ (vrede) herkennen.




Overweging bij het verhaal
(C. LETERME in Kerk en leven, Federatie Rotselaar, 24 april 2019, p. 1)

Als Jezus ergens aankwam, begroette Hij de mensen met ‘vrede’.
Ongewoon was dat niet.
Joden zeggen nog steeds ‘sjalom’ als ze iemand begroeten.
En christenen doen dat tot op vandaag ook tijdens de eucharistieviering.

Maar net zoals bij het elkaar toewensen van een ‘goede dag’,
staat men daarbij niet meer stil bij wat men eigenlijk zegt.
Het wordt een nietszeggend woord,
dat net zoals ‘dag’ gewoon aangeeft dat men elkaar gezien heeft.

Toch is elkaar een ‘goede dag’ of ‘vrede’ toewensen rijk aan betekenis.
Die vrede is meer dan alleen ‘geen oorlog’ of ‘geen ruzie’.
Het is ook de wens dat de ander te-vrede-n mag zijn,
dat het leven voor hem of haar goed mag zijn, omdat men geluk kent.

Elkaar ‘sjalom’ / ‘vrede’ toewensen is niet vrijblijvend.
Want samen met die wens zeg je zonder woorden
dat je alles in het werk wilt stellen
om die te-vrede-nheid mogelijk te maken.

Het verhaal hierbij over twee broers toont hoe men vrede kan realiseren.
Beide zijn erom bezorgd dat de ander het goed heeft.
Ze laten hun eigen te-vrede-nheid bepalen door die van de ander.
Ondanks hun verschillen, hebben ze oog voor de nood van de ander.

Waar mensen zo met elkaar omgaan,
waar men rekening houdt met de ander,
daar ontstaat vrede,
daar wordt geluk geboren!



Het geloof van de koning

(C. LETERME, 99 verhalen met een knipoog, Averbode, 2014, p. 34-35)

Een machtig koning werd erg ziek.
De beste dokters van zijn land konden hem niet beter maken.
- God als U mij geneest, zal ik in U geloven, riep de koning.
- Beste koning, zei God, eerst moet jij geloven,
pas dan kan Ik jou genezen.
De koning dacht diep na.
- Ik heb het, ik zal een grote tempel voor God bouwen,
zo kan Hij zien hoeveel ik in Hem geloof.
Hij liet een tempel bouwen nog groter dan zijn paleis.
Op een dag ging de koning naar de tempel.
- Mag ik een aalmoes? vroeg een bedelaar.
- Ga weg, ik heb mijn geld nu voor wat anders nodig.
Toen de tempel klaar was, zei de koning:
- God, deze tempel is het bewijs van mijn geloof.
Genees me nu.
- Geloof zit niet in stenen, zei God, hoe mooi ze ook gestapeld zijn.
- Maar wat is dan 'geloven'?
En de koning beval zijn dienaren
alle boeken te kopen die over God gingen.
Hij begon ze allemaal te lezen.
's Middags smeekte een bedelaar onder zijn raam om wat brood.
- Ga weg, riep de koning. Ik ben bezig!
Maanden later was de koning klaar met zijn studie.
- God, ik heb alle boeken over Jou gelezen.
- Maar mijn beste koning,
geloven heeft niet alleen met verstand te maken.
Ik kan je nog steeds niet genezen.
De koning was een gebroken man.
- Wat is er aan de hand? vroeg een bedelaar.
- Ik wil weten wat geloven is.
- Maar koning, geloof zit in je hart.
Je moet gewoon houden van de mensen en van God.
's Avonds voelde de koning zijn einde naderen.
Hij wou nog één keer naar zijn tuin gaan.
Daar liep een bedelaar.
De koning klopte op de schouder van de man
en gaf hem tien goudstukken.
Op slag was de koning genezen.




Overweging bij het verhaal
(C. LETERME in Kerk en leven, Federatie Rotselaar, 4 april 2018, p. 1)

De machtige koning uit het verhaal hierbij is erg ziek
en wil het op een akkoordje gooien met God.
‘Als ik genees, zal ik in U geloven,’ zegt hij.
Maar wat is geloven eigenlijk?

Eerst staat het verhaal stil bij wat geloven niet is,
dat maakt een en ander wat eenvoudiger.
Geloven heeft niets te maken met de grootte of de rijkdom van een gebedshuis.
En geloven heeft ook niets te maken met verstand: hoe goed dat ook is.

Voor een bedelaar heeft geloven met het hart te maken, met liefde.
Nogal wat mensen vinden dit niet zo vreemd.
‘Kijk maar naar het woordje geloven,’ zeggen ze,
‘daar zie je het woordje ‘love’ in, het Engelse woord voor liefde.’

En ook Jezus sprak zo over geloven:
‘Hou van God en van je naaste, dat is hetzelfde gebod.’

Nu is die ‘naaste’ wel een rekbaar begrip.
Sommigen vinden dat de ‘naaste’ alleen iemand is,
die past in hun eigen manier van leven, van denken.
Iemand die hen bevestigt in wie ze zijn.

Maar voor Jezus is de naaste iedereen die je op je levensweg tegenkomt,
wie die ook is en hoe die ook is:
groot, klein, dik, dun, blank, zwart, oud, jong, ziek,
gezond, rijk, arm, lief, nors, man, vrouw, vriend, vijand…

Zei Jezus niet: ‘Hou van je vijand,
want er is niets speciaals aan om van iemand te houden die je graag hebt.’
Christen zijn, geloven in Jezus, dat is een hele opgave!
Dat is ook een hele rijkdom!





DOEN

Een glasraam maken

Vertel de kinderen over het evangelie van deze zondag.
Bezorg de kinderen daarna deze tekening of dezelfde tekening maar dan met de opdracht erbij


Opdracht
Verwerk deze tekening in een 'glasraam':
teken eerst een grote cirkel, vierkant of rechthoek rond de tekening.
Teken daarna de figuren op de tekening verder uit.
Vergeet niet de zwarte lijnen verder door te trekken, zodat het een echt glasraam kan worden.
Kleur daarna het volledige 'glasraam'.

Bekijk na het maken van het 'glasraam' samen met de andere kinderen alle glasramen die gemaakt werden.
Wie het glasraam gemaakt heeft, geeft wat uitleg bij: de kleurkeuze en wat hij/zij erbij getekend heeft.





OVERWEGEN

Onzichtbaar voor je ogen

(A. GRIFFON en K. JANSSEN (vertaling) in Simon 5, 2016, p. 10-11)

Je ziet ze niet, maar je ziet wel hoe ze werken!
Er zijn heel wat dingen die je niet ziet, maar die er toch echt wel zijn. En als je goed oplet, kun je zien wat ze doen. Hoe zie je de wind? Hij beweegt de bomen heen en weer. Hoe zie je de groeikracht van zaadjes? In de lente komen er overal groene scheutjes uit de grond.
Duid je lengte elk jaar op je verjaardag op de deurstijl van je kamer. Je ziet niet dat je elke dag een heel klein beetje groeit, maar na een jaar ben je wel een heel stuk groter! Heb je weleens de griep gehad, of een andere ziekte? Je kunt het virus dat je ziek gemaakt heeft niet zien, maar het is er wel!


Geloven en weten
Sommige dingen kun je niet zomaar zien, maar toch weet je dat ze waar zijn. Dat de aarde rond is, bijvoorbeeld. En nog zo veel meer. Die dingen geloof je gewoon. Mensen hoeven het niet telkens opnieuw aan jou te bewijzen.


Wat je ziet, is niet altijd waar
Overal om je heen zie je beelden van dingen die niet kloppen of die niet echt bestaan. In films zie je sprookjesfiguren rondlopen alsof ze echt leven. Maar jij weet wel dat het maar een film is. Elke reclame zegt dat die soep of die shampoo de allerbeste is. Dat kan natuurlijk niet kloppen. De reclamemakers willen gewoon hun soep of shampoo verkopen … Ook op internet zie je een heleboel dingen die helemaal niet waar zijn.
Dus … niet alles wat je ziet is waar! En niet alles wat waar is, kun je met je ogen zien.





Jongeren

ONDERZOEKEN

'Ontvang de heilige Geest'

Nadat je het evangelie voorgelezen hebt, sta je stil bij de zin:
'''Na deze woorden blies Hij over hen en zei:
'Ontvang de heilige Geest.'''

Vergelijk die woorden met de volgende tekst van de profeet Ezechiël (Ezechiël 37, 1-14).

Tekst uit de bijbel (Willibrordvertaling)
''De hand van de Heer kwam over mij;
zijn geest nam mij mee
en zette mij neer in het dal dat vol beenderen lag.
Hij leidde mij er in alle richtingen doorheen
en ik zag hoeveel er over het hele dal lagen en hoe dor ze waren.
Daarop vroeg Hij mij: 'Mensenkind,
zouden deze beenderen nog tot leven kunnen komen?'
Ik antwoordde: 'Heer god, dat weet U alleen.'
Toen zei Hij: 'Profeteer over deze beenderen en zeg:
"Dorre beenderen, luister naar het woord van de heer.
Zo spreekt de Heer god tot deze beenderen:
Ik ga de levensgeest in u brengen, en u komt weer tot leven.
Ik leg pezen op u, bekleed u met vlees en overtrek u met een huid;
dan schenk Ik u de levensgeest en u komt weer tot leven.
Dan zult u erkennen dat Ik de Heer ben."'
Ik profeteerde zoals mij was opgedragen.
En zodra ik begon, ontstond er een gedruis:
de beenderen voegden zich aaneen, elk op zijn plaats.
En ik zag hoe er pezen op kwamen en vlees
en hoe ze met een huid overtrokken werden.
Maar de levensgeest was er nog niet in.
Toen zei Hij tegen mij: '˜Profeteer tot de levensgeest,
profeteer, mensenkind, en zeg tegen de levensgeest:
"Zo spreekt de Heer God: Kom van de vier windstreken, levensgeest,
en blaas in deze gevallenen zodat ze weer leven."'
Ik profeteerde zoals mij opgedragen was
en de levensgeest kwam erin.
Ze werden weer levend en gingen overeind staan: een immens groot leger.

Daarop zei Hij tegen mij: 'Mensenkind, deze beenderen zijn het volk Israël.
Bij hen leeft de gedachte: 'Onze beenderen zijn verdord,
onze hoop is vervlogen, het is met ons gedaan.'
Profeteer daarom en zeg tegen hen:
"Zo spreekt de Heer God: Ik ga uw graven openen;
Ik wek u in grote aantallen uit de dood op en breng u naar Israëls grond.
En als Ik uw graven open en u in grote aantallen uit de dood opwek
dan zult u erkennen dat Ik de Heer ben.
Ik schenk u mijn geest, zodat u weer leeft,
en laat u op uw eigen grond wonen.
Dan zult u erkennen dat Ik, de Heer, doe wat Ik zeg"
'godsspraak van de Heer.'


Dichter bij de tijd
Ik droomde dat God zijn hand op mijn schouder legde.
Zijn Geest nam mij mee
en zette mij neer in een dal vol beenderen.
Hij bracht er mij overal heen
en ik zag hoeveel er het waren en hoe dor ze waren.
Toen vroeg God aan mij: 'Mensenkind,
denk je dat deze beenderen nog tot leven kunnen komen?'
Ik antwoordde: 'God, dat weet U alleen.'
Toen zei God: 'Zeg tegen deze beenderen:
"Dorre beenderen, God zegt:
'Ik zal de levensgeest in u brengen,
en u zult weer tot leven komen.
Ik zal u met vlees bekleden
en u met een huid overtrekken.
Dan zal Ik u de levensgeest geven,
en u zult weer tot leven komen.
Dan zult u zeggen dat Ik God ben."'

Ik sprak tot de beenderen zoals God het mij had gevraagd.
Zodra ik begon, ontstond er een gedruis:
de beenderen voegden zich aaneen, elk op zijn plaats.
Ik zag hoe er vlees op kwam
en hoe ze met een huid overtrokken werden.
Maar er was nog geen levensgeest in.
Toen zei God: 'Zeg tegen de levensgeest:
"Zo spreekt God: Kom van de vier windstreken, levensgeest,
en blaas in deze gevallenen zodat ze weer leven."'
Ik sprak zoals God het mij had gevraagd
en de levensgeest kwam erin.
Ze werden weer levend en gingen rechtop staan.

Toen zei God tegen mij:
'Mensenkind, deze beenderen zijn de mensen van Israël.
Zij denken: "Onze beenderen zijn verdord,
het is met ons gedaan."
Zeg daarom tegen hen:
"Zo spreekt God: Ik zal uw graven openen;
Ik wek u in grote aantallen uit de dood op
en breng u naar de grond van Israël.
Dan zult u erkennen dat Ik God ben.
Ik schenk u mijn geest, zodat u weer leeft,
en laat u op uw eigen grond wonen.
Dan zult u toegeven dat Ik, God, doe wat Ik zeg."

Ezechiël schreef deze tekst toen de joden in ballingschap waren in Babylonië. Het is een tekst die de ballingen moed wil inspreken.

- Wat bedoelde Ezechiël met de doodsbeenderen?
- Herken je zoiets in je eigen leven?
- Was je ooit meer dood dan leven?
- Hoe kwam dat?
- Wie / Wat heeft je toen tot leven gewekt?
- Herken je dit in de tekst van Ezechiël?
- Hoe spreekt hij daarover?

Let eens extra op de twee vetgedrukte woorden in de tekst van Ezechiël.
Lees dan het begin van het evangelie van deze zondag.
- Waarmee kun je de leerlingen van Jezus vergelijken in de tekst van Ezechiël?
Zie je het verband tussen: leven geven en zonden vergeven?
Probeer dat in je eigen woorden te zeggen.





ONDERZOEKEN / BELEVEN

Werken met Bijbelse symboolpanelen

(http://www.jeugdwerknet.be)

Stap 1: kennismaking met de tekst
Deze tekst komt uit het evangelie van Johannes, één van de vier evangelisten die over Jezus schreef. Hij vertelt van de ‘tekenen’ die Jezus deed, van zijn reizen naar Jeruzalem ter gelegenheid van de grote joodse feesten. Hij vertelt ook van Jezus’ laatste reis naar Jeruzalem, ter gelegenheid van het paasfeest, waarbij Hij afscheid neemt van zijn vrienden tijdens het laatste avondmaal, en daarna zijn lijdensweg begint.
De tekst waarmee we vandaag gaan werken, situeert zich na Jezus’ dood: zijn vrienden ontdekken dat die dood niet het einde was en dat Jezus in hun midden verschijnt.

Lees dan over de verschijning aan Tomas:
Een van de twaalf, Tomas (dat betekent ‘tweeling’), was er niet bij toen Jezus kwam. Toen de andere leerlingen hem vertelden dat zij de Heer hadden gezien!’ zei hij: ‘Alleen als ik de wonden van de spijkers in zijn handen zie en met mijn vingers kan voelen, en als ik mijn hand in zijn zij kan leggen, zal ik het geloven.’ Een week later waren de leerlingen weer bij elkaar en Tomas was er nu ook bij. Terwijl de deuren gesloten waren, kwam Jezus in hun midden staan. ‘Ik wens jullie vrede!’ zei hij, en daarna richtte hij zich tot Tomas: ‘Leg je vingers hier en kijk naar mijn handen, en leg je hand in mijn zij. Wees niet langer ongelovig, maar geloof.’ Tomas antwoordde: ‘Mijn Heer, mijn God!’ Jezus zei tegen hem: ‘Omdat je me gezien hebt, geloof je. Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.’
(Johannes 20, 24-29)


Stap 2: vragen en verbanden
Verken het verhaal verder samen met de jongeren.
a. Vragen naar extra uitleg
- Is alles duidelijk?
- Zijn er woorden die niet begrepen worden?
- Is er iets dat men niet goed kent of niet verstaat? (Vraag de jongeren eventueel om de tekst met hun eigen woorden opnieuw te vertellen)

De twaalf
de apostelen, Jezus’ leerlingen die er van het begin van zijn openbaar leven bij waren. Natuurlijk had Jezus meer leerlingen dan twaalf, maar deze twaalf hadden wel een bijzondere rol.

De leerlingen
dit zijn nog andere leerlingen buiten de twaalf apostelen. De evangelist Johannes vertelt niet wie er nog verder aanwezig was. Misschien waren Maria, de moeder van Jezus, Maria van Magdala en andere leerlingen… er ook bij.

Gesloten ruimte
Johannes schreef eerder dat de leerlingen bang waren. Ze durfden zich na de dood van Jezus dood niet op straat vertonen, omdat ze dachten dat hen hetzelfde zou overkomen.

Spijkers in zijn handen
Jezus werd gekruisigd, volgens het Romeins gebruik van die tijd. Kruisiging betekende de marteldood: niet alleen pijnlijk, vooral ook langzaam.





b. Verband met de liturgie
. Aan welke teksten van de Bijbel of aan welke elementen van de liturgie doen sommige woorden, uitspraken, beelden je denken?
Het is goed mogelijk dat hier niet veel antwoorden op komen, maar probeer toch maar. Indien je regelmatig met deze methode werkt, doet zo'n vraag de jongeren hier meer alert voor zijn.


c. Vragen over de inhoud en betekenis van de tekst
- Wat valt je op in de tekst?
- Waarom worden sommige details vermeld?
- Waarom zou Johannes het belangrijk gevonden hebben dit er bij te vertellen? (vb. dat Tomas er bij eerdere verschijningen niet bij was, dat Tomas ‘tweeling’ betekent, dat de deuren gesloten waren, …?)
- Wat gebeurt hier eigenlijk, verstaan we dat?
- Wat strookt er niet met de logica?
Op deze vragen is geen duidelijk of juist/fout antwoord te geven. Bespreek die samen met de groep. Hoe verstaan anderen dit? Wat zouden jullie hier op zeggen?


Stap 3: de tekst
- Wie speelt er mee in het verhaal?
Laat de jongeren alle personen die voorkomen in hun tekst onderlijnen: de twaalf, Tomas, Jezus, de andere leerlingen,
- Welke leerlingen waren er nog bij, behalve de twaalf?
- Waarom kwamen de leerlingen samen? Wat waren ze van plan?
- Waarom deden ze de deur dicht?
- Wat speelt er zich af buiten de afgesloten kamer, terwijl ze daar bijeen zijn?
- Hoe voelden ze zich terwijl ze daar binnen waren? Hoe gaan ze om met het verlies van Jezus en met zijn verschijningen? (Verwachten ze hem alle ogenblikken terug of weegt het verlies nog door?)

- Is er een beweging in het verhaal? Welke?
- Wat gebeurt er met die mensen? Treedt er een verandering op?
- Wie doet wat? Wie overkomt wat?


Stap 4: het symboolpaneel
Verdeel de groep jongeren in groepjes van maximaal 5. Elk groepje krijgt een prikbord of legblad en een set symboolfiguren.
Geef een toelichting bij de figuren, als je hier voor het eerst mee werkt bij jongeren.
Opdracht: beeld het verhaal uit aan de hand van de symbolen.
Belangrijk: dit is een samenwerkingsopdracht! Het is niet de bedoeling dat er een stripverhaal gemaakt wordt, waarbij iedereen een onderdeel uitwerkt; wel dat men samen in één overzichtsbeeld de personen en de beweging van het verhaal met de symboolfiguren uitdrukt.

Ga daarna in elk groepje even kijken of ze met de figuren kunnen werken. Geef zelf geen oplossingen - dit kan het gesprek tussen de jongeren verstoren. Het belangrijkste is dat de jongeren op het spoor komen wat zij zouden kiezen en waarom. Als het gesprek vastloopt, kun je hen het best helpen met enkele gerichte open vragen die aansluiten bij waar ze als groep zelf al uitgekomen waren. Bijvoorbeeld:
- Welke figuur / persoon moet je zeker op het symboolpaneel afbeelden?
- Welk symbool wil je daarvoor gebruiken? Waarom dat symbool?
- Welke kleur moet het symbool hebben? Wat wil je met die kleur uitdrukken?
- Waarom kies je voor die houding?
- Wie of wat zet je centraal op je symboolpaneel?
- Wat zet je eerder aan de randen / in de hoeken van het paneel?
- Welke beweging zit er in het verhaal? Welke symbolen kunnen die beweging uitdrukken?


Stap 5: uitwisselen
Bekijk met alle jongeren samen de verschillende panelen.
Elk groepje mag zijn paneel verduidelijken. De begeleider kan verduidelijkende vragen stellen. Bijvoorbeeld:
- Hoe heb je Tomas afgebeeld? Wat wil je daarmee uitdrukken?
- Waar staat Jezus? Waar staat God? Waarom heb je dat zo in beeld gebracht?

Nadat je alle panelen bekeken hebt, hou je een kringgesprek.
- Hoe voel je je na het maken van het symboolpaneel? Hoe vind je dat om te doen?
- Hoe verliep het maken van zo'n paneel?
- Wat ging snel vooruit en waarover hebben jullie lang gepraat?
- Was het makkelijk om het met elkaar eens te worden?
- Lijken de verschillende symboolpanelen op elkaar? Waarin zitten er verschillen? Wat vind je daarvan?
- Wat is je bijgebleven? Wat vond je verrassend? Wat had je niet verwacht? Wat heb je voor nieuws ontdekt?

Zet dan de jongeren ertoe aan om verbanden te leggen met hun eigen geloof.
- Herken je in het verhaal elementen die vandaag ook kunnen gebeuren?
- Kun je een voorbeeld geven van zoiets? Heb je het zelf al wel eens meegemaakt?

De tekst die we gelezen hebben wordt wel eens 'De ongelovige Tomas' genoemd.
- Vind je dat een passende titel? Waarom? Waarom niet? A
- Als jij Tomas was, zou je de andere leerlingen dan zomaar geloven?
- Als je iets tegen Jezus zou kunnen zeggen, wat zou het dan zijn?

Meer info over deze methode: Bijbelse symboolpanelen





Overwegingen

Johan Poppe

Het inzicht van Tomas (11 april 2021)

Tomas leeft in tweestrijd,
Tomas wil weten waar nu wel de kern van zijn geloof ligt,
wat hem tot christen en dus volgeling van Jezus maakt.

Zal hij meegaan in het dol enthousiaste geloof in de Verrezene,
of in de Verrezene die gekruisigd, doorstoken,
genageld, vernederd en geschonden werd?

Het antwoord van Jezus liegt er niet om:
leg je hand in mijn zijde,
voel de plaats van de nagels!

Kunnen we dat anders lezen dan een uitnodiging
om aan de kant te gaan staan van gekrenkten of vertrappelden,
vernederde mensen, misbruikte kinderen, gemartelde opposanten,
koloniaal uitgebuite of tot slavernij gedwongen mensen?

Wanneer Tomas dit inzicht krijgt, reageert hij wél opgeladen:
Mijn Heer en mijn God!

En dus is het goed dat we Tomas hebben
die ons er aan herinnert
hoe wij ons niet mogen verliezen in triomfalisme,
maar ons moeten blijven inspireren aan een vermorzelde,
verscheurde, verhakkelde, bespuwde en bespotte mens.

Hij die aan de kant van de kleine man ging staan,
hij die omwille van die keuze werd gekruisigd,
hem en niemand anders moeten we zien en belijden, navolgen.





C. Leterme

Vrede

Als Jezus na zijn dood op een kruis verschijnt aan zijn leerlingen
is het woord dat Hij het meest uitspreekt: ‘VREDE’ (sjalom).

Nu kan men wel zeggen
dat dit de heel gewone manier van begroeten is bij de joden,
zoals ‘goeiedag’ bij ons.

Maar ‘vrede’ is veel meer dan ‘geen oorlog’, of ‘geen ruzie’.
Het heeft ook te maken met te-vrede-nheid.

Na tweeduizend jaar is er nog veel werk aan de winkel
om de vrede te realiseren die ‘geen oorlog’ is
en mensen ook ‘te-vrede-n maakt.





Mia Verbanck

Van ongeloof naar geloof (2021)

(© Mia Verbanck in https://www.kerknet.be/organisatie/hobekiwi)

Iemand die je dierbaar is,
sterft een gruwelijke dood.
Je was erbij in het ziekenhuis,
thuis, onderweg …
Uren en dagen staat het beeld
van die stervende mens
op je netvlies gebrand.

Zoiets overkwam ook Tomas.
Hij had Jezus gevolgd,
hij had in Hem geloofd.
En nu was die Jezus dood.
Ontgoocheling, desillusie. Einde verhaal.

Vrienden vertelden hem
dat ze Jezus ontmoet en ervaren hadden.
Dat kan niet waar zijn, dacht hij.
Ik geloof het niet, ik wil bewijzen zien.

Gaandeweg stelde hij zich open
voor nieuwe ervaringen
en hij beseft dat Jezus er nog is
en als nieuw verder leeft.

Dan volgt Tomas zijn hart, hij vertrouwt zich toe.
Een nieuwe Tomas staat op.
Een gelovig man.





Frans Mistiaen s.j.

Geen bewijzen eisen, maar tekens zien!

Na Goede Vrijdag waren de eerste leerlingen diep ontgoochelde mensen.
Zij hadden Jezus, hun Vriend en Meester,
op het kritieke moment in de steek gelaten.
Zij hadden Hem verloochend en waren gevlucht.
De eerste leerlingen waren beschaamd en innerlijk diep gekwetst.

En nu gebeurt er bij hen in de eerste Paasweek een stille ommekeer.
Die ontmoedigde, eerste leerlingen werden eerste christenen
door een nieuwe ontmoeting met Jezus, die bij hen opnieuw binnenkwam,
ook al hadden zij de deuren van hun hart gesloten
uit grote vrees, schaamte en ontgoocheling.
Zij hebben ervaren dat Jezus tot ieder van hen zei:
"Vrede! Vergeving! Ik vergeef je!
Ondanks je verloochening, je vlucht, blijf Ik je graag zien!"
Heel discreet, zonder veel woorden, raakte Jezus zo
ieder van Zijn vrienden op een bepaald moment heel persoonlijk,
juist op hun meest gevoelige plek, hun innerlijke kwetsuur.
Hij vergaf hun hun ontrouw en moedeloosheid:
Maria Magdalena met het overdreven verdriet dat haar beknelde,
het koppel van Emmaüs dat in hopeloosheid van Jeruzalem wegvluchtte,
Petrus met zijn verloochening die hem dagenlang bitter deed wenen,
vandaag Tomas met zijn ongelovige nuchterheid die zijn hart verhardde.

Tomas was er namelijk niet bij geweest op Paasavond
toen de Heer de eerste keer met Zijn vergeving
bij Zijn leerlingen was binnengekomen.
En Tomas wilde het niet geloven.
Hebt u dat ook al meegemaakt
dat een vriend of vriendin u niet wil geloven
en tegen beter weten in verstokt blijft vasthouden aan de eigen opvatting?
Tomas had ruzie gemaakt met zijn beste vrienden.
Het was één tegen allen geweest.
Hij had zichzelf buiten de groep gezet.
Tomas had acht vreselijke dagen beleefd.

Maar wij begrijpen hem zo goed,
want zijn twijfels zijn toch ook onze twijfels.
In ons leeft immers ook die nuchterheid van Tomas in de Paasweek:
"Hoe kan de verrijzenis nu waar zijn?
Beelden wij ons niets in? Waar zijn de bewijzen?
Eerst wil ik betasten en zien, en dan misschien geloven!"
Tomas is de vertegenwoordiger van die nuchtere mens in ons,
die de neiging heeft om alleen de zichtbare, technisch-wetenschappelijke
buitenkant van de wereld, als echt te aanvaarden,
de dingen nl. die wij kunnen zien, meten,
controleren, verifiëren en exact bewijzen.
"En al de rest lijkt inbeelding, zal wel niet echt bestaan!"
Nu is het natuurlijk heel belangrijk
dat onze uiterlijk-technische, wetenschappelijke wereld correct werkt.
Alleen mogen wij bij al die exacte deskundigheid nooit vergeten
dat er ook nog een binnenkant, een innerlijke wereld bestaat,
die nog veel belangrijker is:
de wereld van de hartelijkheid, van de edelmoedigheid,
van de vergeving, van de zelfgave, van de liefde.
Dat zijn menselijke ervaringen die wij niet
precies kunnen meten of exact controleren.
Heel het domein van de kwaliteit van het leven:
de kunst, de moraal, het geloof, de liefde, de vergeving, de trouw,
daarvan kunnen we de waarde niet “bewijzen”.
Wij kunnen die alleen maar proberen te tonen, met tedere, broze tekens.
En dat lukt dan nog alleen maar als iemand anders ook delicaat genoeg is
om dat broze teken te aanvaarden,
om bijvoorbeeld aan te voelen dat mijn frele bloem of mijn tedere kus
een ‘teken’ is van mijn veel diepere, innerlijke genegenheid.
Helaas, blijft de nuchtere (ongelovige) Tomas in ons
zo dikwijls steken aan de buitenkant,
wil vooral uiterlijke bewijzen zien en heeft het zo moeilijk
om ook de tekens van de diepere binnenkant te erkennen.

Acht dagen later laat de Heer zijn leerlingen
opnieuw tastbaar ervaren dat Hij er is.
En nu is Tomas er wel bij. En wij hier ook!
Jezus komt ook ons genezen van onze harde nuchterheid,
die alleen maar bewijzen eist, maar nog geen tekens durft zien.
Hij begint met ook over ons Zijn vergeving uit te spreken.
“Vrede zij met u!”
Zo laat Hij ons voelen dat Hij ons blijft liefhebben,
ondanks onze twijfels en ons ongeloof.
En dan nodigt Hij ons uit naar Zijn wonden te kijken,
niet alleen met ons hard verstand,
maar met ons beminnend hart.
Hij vraagt ons dus in die wonden méér te zien
dan alleen maar de uiterlijke bewijzen van marteling, lijden en dood.
Hij vraagt ons erin “littekens” te leren zien,
de tekens van Zijn liefde, die zichzelf totaal geeft
en die daardoor sterker is dan elke dood.
En dan spreekt Tomas, in onze naam,
die prachtige geloofsbelijdenis uit: "Mijn Heer en mijn God!".
dwz. dat Tomas nu in Jezus meer ziet
dan alleen maar een dode Gekruisigde.
Hij erkent Jezus nu, ondanks Diens kruisiging en dood,
als de God van zijn leven, als zijn levende God nu,
die, door zijn ongeloof te vergeven,
hem nu zo ervaarbaar de tekens van Zijn liefde toont.

Alleen wanneer wij voor onze diepste kwetsuren
vergeving durven ontvangen,
zullen ook wij beginnen, in plaats van “bewijzen” te eisen,
de “tekens van de liefde” te zien en te erkennen,
die God vandaag aan ons toont.
Open wonden of kwetsuren,
dwz. kwetsuren die wij ons steeds opnieuw in herinnering brengen,
zijn wonden die steeds maar blijven bloeden.
En daarmee kunnen wij niet leven.
Die moeten wij immers eerst verzorgen
en tot zolang kunnen wij niet anders
dan vooral aan de verzorging van onszelf te denken.
Maar met littekens - met toegegroeide wonden, met aanvaarde kwetsuren -
daarmee valt wel te leven.
Want daarmee is wel openheid en zorg voor anderen mogelijk.

Dat is verrijzenisgeloof: de wonden in ons eigen hart en in onze wereld
- en die zijn er, wij kunnen er niet naast kijken -
als littekens durven zien en aanvaarden.
Dat kunnen wij door juist op die plekken of domeinen
waar wijzelf of onze wereld diep werden gekwetst,
nog meer liefde en vergeving te tonen.
Als onze kwetsuren juist de plaatsen worden
waar de vergeving wordt uitgesmeerd, zoals balsem op een wonde,
dan kunnen onze wonden littekens worden,
- toegegroeide wonden, aanvaarde kwetsuren -
plekken waar wij juist tonen dat de liefde,
ondanks groot lijden, toch sterker is.
Dat is verrijzenisgeloof.

"Zalig zij die niet zien, maar toch geloven!" Dat is voor ons gezegd.
Wij, wij geloven, niet omdat wij zichtbare bewijzen zien,
maar omdat wij, zoals die eerste leerlingen,
reeds enkele broze, bescheiden tekens herkennen
van Jezus' liefde die sterker is dan de dood.
Want ze zijn echt al te merken, die broze tekens.
B.v. in het edelmoedig engagement van enkele jongeren,
die een deel van hun vakantie vrijhouden
om gehandicapte kinderen wat vreugde te bezorgen.
Liefde die sterker is dan lichamelijke of geestelijke kwetsuren.
Of in een vrouw die ervoor kiest met respectvolle tederheid
haar partner te helpen om zijn zwakheid te overwinnen.
Liefde die sterker is dan menselijke falen.
Of in een man die erin slaagt dat moeilijke woordje "sorry!, excuus!"
uit te spreken als eerste stap om een ruzie bij te leggen.
Liefde die sterker is dan een geschonden relatie.
Dat zijn allemaal reeds tekens van een belangeloos-dienende liefde
die sterker is dan de dood.
De kwetsuur, het falen, de schending
wordt niet weggemoffeld of ontkend,
maar geheeld door de balsem van de liefde en de vergeving.
Dan wordt nieuw leven, met de littekens erbij, mogelijk.

Wáár leren wij ze vooral herkennen, die broze gebaren van liefde?
Hier in de Eucharistie!
In een stuk gebroken brood en wat geschonken wijn
leeft de verrezen Heer nu onder ons,
tastbaar, merkbaar, lichamelijk dus.
Hier, in het teken van zijn uiterste zelfgave,
vinden wij de kracht om op onze beurt
onszelf te geven, ons leven te breken en te delen,
anderen te vergeven en te helen.

Ja, wij geloven reeds in die tekens van de verrijzenis,
maar toch twijfelen wij soms nog.
Zoals bij de eerste leerlingen,
kan ons beginnend verrijzenisgeloof alleen worden versterkt
door een nieuwe, persoonlijke ontmoeting met de levende Jezus.
Daarom is het heel goed dat wij,
op het moment van de Consecratie van elke Eucharistie,
bij het opkijken naar dat schamel stuk brood,
in de stilte van ons hart dat prachtig woord herhalen
dat wij vandaag van de gelovige Tomas hebben geleerd:
"Mijn Heer en mijn God!"





Marc Gallant, trappist (Orval)

De gave van de Heilige Geest

We horen in de eucharistie twee verschillende versies over de gave van de Heilige Geest. De Handelingen van de Apostelen situeren dat op de vijftigste dag na Pasen. In het evangelie van Johannes wordt de Geest gegeven op paasavond zelf. Wat is de betekenis van die verschillende voorstellingen. We kunnen de vraag nog een beetje opschroeven als we bij Johannes lezen dat Jezus reeds bij zijn dood de Geest gaf: “Hij zei: ‘Het is volbracht.’ Hij boog zijn hoofd en gaf de Geest” (Johannes 19, 30). Het Grieks ‘paredôken’, ‘hij gaf’, betekent wel degelijk: ‘doorgeven, geven van hand tot hand’.
Jezus dus geeft de Geest bij zijn dood, op Pasen en op Pinksteren. De Handelingen vermelden echter dat de Geest nog gegeven wordt na Pinksteren (Handelingen 4, 31; 8, 17; 10, 44; 19, 6). Paulus, van zijn kant, vermeldt dat buiten Jeruzalem ook Romeinen en Korintiërs na Pinksteren de Heilige Geest ontvingen (1 Korintiërs 2, 12; 6, 19; 2 Korintiërs 1, 22…). De gave van de Geest is dus een gebeuren dat boven de tijd uitgaat. In de eeuwigheid is het altijd ‘nu’. De Heilige Geest wordt gegeven, nu. Wij ontvangen hem, nu, jij en ik, om de Goede Boodschap te verkondigen.

Ja, maar waarom heeft Lucas dan in zijn Handelingen een precieze datum gesteld voor die durende gave van de Geest? Lucas past hier toe wat we ‘het verchristelijken van de heersende cultuur’ zouden kunnen noemen.
Het feest van Pinksteren bestond reeds bij de Joden om God te danken voor de gave van oogst (Exodus 23, 16). Gevierd vijftig dagen na Pasen onder de naam van ‘het Wekenfeest’, werd er weldra ook de gave herdacht van de Wet aan Mozes op de Sinaï, waardoor Israël het Godsvolk werd (Exodus 19, 1). De joodse monniken van Qumran vierden dan ook op Pinksteren het feest van het Verbond, en hernieuwden er hun eed van trouw aan de Wet van het Verbond.
Lucas gaat nog verder door op die dag de uiteindelijke gave te vieren die God ons geeft: de gave van de Geest, grondvest van het Nieuwe Israël, de Kerk. Het is een sterk signaal: de christenen stappen over van de gave van de Wet naar de gave van de Geest, van het onderhouden van de Wet naar de vrijheid van de Geest van Liefde.

De gave van de Geest is dan ook niet opgesloten in de kring van het Cenakel, maar een wereldgebeuren waar alle volkeren van de toen bekende wereld de getuigen van zijn: “Parten, Meden en Elamieten, inwoners van Mesopotamië, Judea en Kappadocië, mensen uit Pontus en Asia, Frygië en Pamfylië, Egypte en de omgeving van Cyrene in Libië, en ook Joden uit Rome die zich hier gevestigd hebben, Joden en proselieten, mensen uit Kreta en Arabië” (Handelingen 2, 9-11). De Kerk is gesticht in haar wereldmissie.

En zodus “ieder hoorde de apostelen in zijn eigen taal spreken” (Handelingen 2, 6). In deze voorstelling doet de Geest de toehoorders niet de taal begrijpen die de apostelen spreken, maar Hij laat de apostelen zich verstaanbaar uitdrukken aan ieder in zijn eigen taal. De Kerk moet de mensen er niet toe brengen haar taal te doen begrijpen, maar hen spreken in hun taal. Geen gemakkelijke taak, maar voor die zending heeft ze op Pinksteren de Geest ontvangen. De Geest maakt het evangelie voor ieder actueel.

Ook in het Johannesevangelie wordt de Geest gegeven in het kader van de zending. Tot veertig maal toe wordt Jezus er benoemd als “Hij die door de Vader gezonden is”. En nu zegt de verrezen Jezus tot zijn apostelen: “Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u”. Jezus laat zijn leerlingen deelnemen aan het leven, de liefde, de kennis die hij van zijn Vader ontvangt, en tevens aan de zending hem door de Vader toevertrouwd.
Met een gebaar drukt hij het trinitair karakter uit van de zending: “na deze woorden blies hij over hen heen”, (‘inefusèsen’, zegt het Grieks, letterlijk ‘hij blies in hen’). Jezus herhaalt het gebaar van de schepping waarbij God de mens het leven inblaast (Genesis 2, 7). Hij blaast zijn apostelen nieuw leven in, het leven van de Geest: ‘Ontvang de heilige Geest’.
Er is een nauwe band tussen de gave van de Geest en de zending. Alleen de Geest is in staat de apostelen te herscheppen om de bovenmenselijke taak te vervullen die Jezus hen toevertrouwt. Zitten ze nu precies niet opgesloten in hun vrees achter gesloten deuren?

Door de werking van de Geest worden de leerlingen toegewijd aan de zending, zoals Jezus zelf “door de Vader geheiligd en naar de wereld gezonden werd” (Johannes 10, 36; vgl. 1, 33; 17, 17-19). Die band tussen de Geest en de zending van Jezus werd reeds vroeger aangehaald: “Hij die door God gezonden is, spreekt de woorden van God, en God schenkt de Geest in overvloed” (Johannes 3, 34). De Geest bevrijdt van de opgeslotenheid, zodat de woorden van de zendeling overvloedig het geloof opentrekken dat brengt tot eeuwig leven.

Ten slotte gaf Jezus aan de leerlingen de macht de zonden te vergeven: “Als jullie iemands zonden vergeven, dan zijn ze vergeven; vergeven jullie ze niet, dan zijn ze niet vergeven”. Jezus had de Joodse Schriftgeleerden diep geschokt door zich die macht toe te schrijven (Marcus 2, 5-7). Nu geeft hij die macht onbeperkt aan zijn leerlingen. In de context van Johannes is het de macht om de mensen, gezuiverd van hun zonden, te leiden naar de bron van het leven, zodat ze één geworden met de ware Wijnstok, in geloof en liefde het heilig volk van God (Johannes 15, 1-17). Door de zending van de leerlingen, zal de wereld de zending erkennen die Jezus van de Vader heeft ontvangen (Johannes 17, 19-21).

Zo volbracht de verrezen Christus wat Johannes aankondigde: Hij is “het Lam Gods dat de zonde van de wereld wegneemt” (Johannes 1, 29), hij is die doopt in de Heilige Geest” (Johannes 1,33).
Het Johannesevangelie eindigt waarmee het is begonnen. De cirkel is rond.



Het geschenk van de Heilige Geest (2016)

Door zijn dood, is Jezus met zijn lichaam opgenomen in de onzichtbaarheid van de Vader, boven de tijd. Ook de Geest die hij aan zijn leerlingen geeft, staat buiten de tijd. Zo kan de Geest zich doorheen alle tijd herhaaldelijk en op verscheidene wijzen manifesteren.
Op paasavond geeft Jezus de Geest aan zijn leerlingen (Johannes 20, 22), nogmaals op Pinksteren wordt de Geest gegeven, nu echter aan allen “samen met de vrouwen, met Maria, de moeder van Jezus, en zijn broeders” (Handelingen 1, 14). Dezelfde gave van de Geest blijft de geschiedenis van de Kerk doorflitsen. De Handelingen van de Apostelen vertellen hoe de Geest de opkomende Kerk in beweging zet (Handelingen 2, 4), en rechtstreeks de heidenen aanvat (Handelingen 10, 44). Hij stuurt op zending Filippus (Handelingen 8, 26, 29v), alsook Petrus (Handelingen 10,20), Paulus en Barnabas (Handelingen 13,2-4). Hij begeleidt de werking van de apostelen (Handelingen 16,6v). En op Patmos wordt Johannes door de Geest gegrepen (Apokalyps 1,10 ; 4,2). De tijd van de Kerk

Het evangelie werpt vandaag een licht op gave van de Geest, die Jezus in persoon aan zijn apostelen schenkt.
Hij had hen beloofd de Geest te sturen om hen te leiden naar de volle waarheid (Johannes 16, 7-15). Door deze zending ook, zou hij zijn apostelen niet verweesd achterlaten (Johannes 14, 18v). Nu de apostelen, bevreesd voor de Joodse autoriteiten, verweesd achter gesloten deuren zitten (v. 19) komt Jezus zelf om hen de Geest te geven.

Om deze gave van de Geest uit te drukken, maakt Johannes gebruik van hetzelfde woord dat zijn Griekse bijbel gebruikt bij de schepping van de mens: "Jahweh God vormde de mens, met stof genomen uit de aarde, Hij blies in (Grieks: enephusèsen) zijn neusgaten de adem van het leven, en de mens werd een levend wezen" (Genesis 2, 7, Griekse Septuaginta-vertaling). Jezus gaat over tot een nieuwe schepping: "Na deze woorden blies Hij in hen (enephusèsen). ‘Ontvang de heilige Geest’, zei Hij" (Johannes 20, 22).
De Schepper "heeft in de mens de adem ingeblazen die leven geeft", herhaalt het boek der Wijsheid (15, 11) Dat betekent dat de mens maar bestaat, afhankelijk van Gods adem. Nu gaat het echter om een nieuwe schepping : de verheerlijkte Jezus blaast de Geest in, en doet de mens herboren worden (vgl. Johannes 3, 3-8), door hem te laten delen in Gods gemeenschap. De Zoon "die het leven heeft in zichzelf", beschikt over dit leven voor de zijnen (vgl. Johannes 5,21. 26) ; zijn adem is die van het eeuwige leven. Als Jezus zijn doorstoken zijde toont, (Johannes 20, 27) verwijst hij daarmee naar de stromen van het levend water die eruit gevloeid zijn, symbool van de Geest die aan de gelovigen gegeven wordt (Johannes 10, 34, vgl. Johannes 7, 39).

In de onmiddellijke context, slaat de gave van de Geest in de eerste plaats op de zending die leerlingen krijgen. De zending en de gave van de Heilige Geest zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het gaat hier niet om een speciale gave aan de apostelen, en nog minder om een wijdingsritus dan wel om het mededelen aan alle gelovigen van het leven van de verheerlijkte Christus, zoals Johannes het bevestigt: "Hieraan weten we dat we in Hem blijven en Hij in ons: hij heeft ons van zijn Geest gegeven" (1 Johannes 4, 13, vgl. 3, 24). In een trek voegt Jezus daaraan toe: "Aan wie u de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, als wie je ze behoudt, zijn zij behouden."
Dit woord verrast in eerste instantie, omdat de 'vergeving der zonden' niet eerder vernoemd is in het vierde evangelie. In Lucas verklaart Jezus dat bekering "tot vergeving van zonden" gepreekt wordt (Lucas 24, 47). Johannes is meer expliciet, zonder nochtans te bepalen hoe die zondevergeving moet uitgeoefend worden.

Het perspectief van Johannes verschilt echter aanzienlijk van dit van Lucas. Lucas verbindt de gave van de Geest aan Jezus’ zetelen aan de rechterhand van God (Handelingen 2, 33). Voor Johannes kan de gave van de Geest op paasavond alleen verklaard worden in de verlenging van Jezus’ passie, als Hij, verrezen, de wonde in zijn zijde aan zijn leerlingen laat zien. In de laatste adem van Jezus aan het kruis ("hij gaf de Geest", Johannes 19, 30), en in het water en het bloed dat uit zijn zijde vloeide na zijn dood (Johannes 19, 30.34), onderscheidt Johannes een 'teken' de menselijkheid van Christus. Zijn bloedig offer, zijn gekruisigd lichaam, zijn voor hem als de bron van heil, waaruit de Kerk geboren wordt om te groeien in de genade van de Geest. Jezus’ verschijning op paasavond herneemt alleen maar deze werkelijkheid en stelt ze in een nieuw licht. Over de dood heen is ze de andere zijde van deze zelfde waarheid: de waarheid van "het Uur" van Jezus (Johannes 12, 23; 13,1; 17.1).



Spreken met beelden (2017)

Wij hebben volop Pasen gevierd. In de oudheid was zeven het getal van de volheid, en we hebben Pasen zeven maal zeven dagen lang gevierd: de volheid van de volheid! Pinksteren viert de volheid van Pasen. ‘Pinksteren’ betekent immers ‘de vijftigste dag’ (1).
Vijftig dagen nadat ze op Pasen de bevrijding uit Egypte en de doortocht door de Rode Zee hebben gefeest, vierden de joden op Pinksteren het Verbond dat gesloten werd tussen God en zijn volk Israël, en de gave van de Wet gegrift op stenen tafelen, gegeven op de Sinaï.
Vijftig dagen nadat we op Pasen de bevrijding van de mensheid hebben gevierd in de doortocht door de dood van de verrezen Jezus, sluiten wij het paasfeest af met ons Pinksteren, de gave van de Heilige Geest die de wet van de liefde schrijft in ons hart.
Akkoord, de heilige Geest werd reeds gegeven bij de dood van Jezus. “Hij gaf de Geest door”, zegt Johannes (‘paredôken to pneuma’, Johannes 19, 30), en Hij werd ook gegeven met de Verrijzenis, want op paasavond blaast Jezus over zijn leerlingen met de woorden: “Ontvangt de Heilige Geest” (Johannes 20, 22). Pinksteren toont ons hoe die gave van de Geest werkdadig wordt: zij barst uit haar voegen in de beginnende Kerk.

Hoe kunnen we spreken over de Geest? De Geest is onzichtbaar. Wij zullen beeldspraak moeten gebruiken. Maar zoals onze woorden, zo is ook onze beeldspraak te beperkt, te kort, te klein, om het mysterie van God of van de Geest uit te drukken. Ze kan enkel suggereren.
Dat horen we als bij Jezus’ doopsel Johannes de Doper van Jezus zegt: ”Ik heb de Geest als een duif uit de hemel zien neerdalen en op Hem blijven rusten” (Johannes 1, 32). Als een duif: op de manier van een duif. Een duif blijft, ze is nestvast. Verzend een duif in een korf met de trein, en laat haar los, 600 km verder: ze komt terug op haar nest. Wij begrijpen het beeld: de Heilige Geest komt over Jezus als op zijn vaste verblijfplaats: Hij is de Zoon Gods, de volheid van de Geest is in Hem. Jezus is geboren uit de H. Geest, bewoond door de H. Geest. In de kracht van de Heilige Geest heeft Jezus als mens Gods liefde onder ons kunnen waarmaken.

Voor de neerdaling van de Heilige Geest op Pinksteren wordt er een ander beeld gebruikt. Over de apostelen daalt de Heilige Geest niet neer als een duif, maar “ze zagen iets dat op tongen van vuur leek: het verdeelde zich en daalde op ieder van hen neer” (Handelingen 2, 3). De Geest komt over de leerlingen als een oplaaiende vlam: ze hebben niet elk de volheid van de Geest, ze delen in de gave van de Heilige Geest. De Geest is gegeven aan de Kerkgemeenschap en allen ontvangen Hem in volgens zijn eigen gaven (1 Korintiërs 12, 11). De hoogste gave is die van de liefde (1 Korintiërs 12, 31-13, 13).

En van wie delen de apostelen de heilige Geest?
Om te zeggen dat het leven, het grote mysterie van het leven, van God komt, gebruikt de Bijbel als beeldspraak dat God de mens bij zijn schepping de levensadem inblaast (Genesis 2, 7). In het evangelie vandaag blaast Jezus zijn leerlingen de Geest in van God zelf, zijn Geest van Liefde. De Griekse tekst zegt letterlijk: “Jezus blaast in zijn leerlingen”(Grieks: “en-efusèsen”): Jezus “infuseert” de Geest. Hij geeft hen de Geest van liefde om te kunnen beminnen zoals hij zelf heeft bemind: Hij toont zijn leerlingen zijn verwonde handen en zijn doorstoken zijde. “Zoals de Vader mij gezonden heeft; zo zend ik u”, zegt Hij. Hij zendt ons, op onze beurt, met een liefde die kan leiden tot een doorstoken hart.

Zijn we in staat om op eigen kracht te gaan tot daar? Jezus antwoordt op die vraag door ons zijn Geest te geven. Het is overigens wel voor een sterke missie dat wij de Geest nodig hebben: “Wier zonden gij vergeeft, hun zijn ze vergeven”. De zonde is communicatiestoornis met God en met de naaste. Door de zonde sluiten wij ons uit de vriendschap met God, blokkeren wij de uitwisseling met God. De Geest, die de communicatie is tussen de Vader en de Zoon, herstelt ons in die vriendschap, herstelt de communicatie met God en met de medemens.

Daarom heeft Jezus geen mooier geschenk voor zijn apostelen dan de gave van de Geest. Voor het eerst na zijn aanhouding, toen ze op de vlucht geslagen zijn, ziet Hij ze nu verenigd terug, en Hij geeft hun de Geest die vergeving schenkt. De Geest is communicatiekracht. Met de Geest krijgen zij de zending die vergeving op hun beurt door te geven aan alle mensen: ”zoals de Vader mij gezonden heeft, zo zend Ik u”. Zo zijn ook wij gezonden om vrede- en vreugdedragers te zijn in deze wereld, zaaiers van omgang met God. Vragen wij in de eucharistie licht en sterkte tot deze zending.

_
(1) Aanvankelijk was Pinksteren het Feest van de Oogst, dag van vreugde en dankzegging (Exodus 23, 16; Numeri 28, 26; Levitcus 23, 16v.). De eerstelingen van de vruchten der aarde werden geofferd, zie Exodus 34, 22, waar het feest de naam krijgt van ‘Feest der weken’ want het valt zeven weken na Pasen en de opdracht van de eerste schoof (vgl. Leviticus 23, 15). Pinksteren is het feest van het Verbond, het feest van de instelling van Israël als Godsvolk. Volgens de Joodse traditie, sloot God op Pinksteren een verbond met Noach, met Abraham en met Mozes. In Jezus’ tijd hernieuwden de monniken van Qumran daarom op Pinksteren hun geloften van trouw aan het Verbond met God.



Het geloof van Tomas (2013)

De verrezen Jezus is midden onder ons. Door zijn verrijzenis is hij niet meer begrensd door tijd of ruimte: hij is, met zijn lichaam, opgenomen in de onzichtbaarheid van God. Hij is hier, onzichtbaar. Hij was ook midden onder zijn leerlingen in het Cenakel. En zij maar schrik hebben achter de vergrendelde deur: dat is echt geen manier om te getuigen van Jezus’ verrijzenis! Jezus moet van hen toch ware getuigen maken: Hij wordt zichtbaar. Lucas noteert dat de leerlingen bij dit zicht “verstijfd waren van angst en dachten dat ze een geest zagen” (Lucas 24,37). Jezus laat zich door zijn leerlingen identificeren, door hen zijn handen en zijn zijde te tonen. Lucas en Johannes stemmen daarin overeen. De Verrezene is de Gekruisigde.

Nu zijn leerlingen in vreugde zijn, kan Jezus hun zending vernieuwen. Bij zijn aanhouding hadden ze de vlucht genomen: Hij zegt hen dan ook als Hij hen zijn handen en zijn zijde toont: “Zoals de Vader mij gezonden heeft, zo zend ik u”. Van hun zending zullen ze, zoals hun Meester, kwetsuren kunnen overhouden, niet alleen aan hun handen, in wat ze zullen ondernemen, maar zelfs aan hun hart. Want voor hun zending geeft Jezus hen de Geest, en de Geest stort Gods liefde uit in hun hart (Romeinen 5, 5). Een liefdevol hart is altijd kwetsbaar.
Ze ontvangen de Geest om hem op hun beurt te geven ter vergeving van de zonden. De zonde is de staat van niet-liefde met God, de staat van de verbroken relatie. De Geest is de relatie in God zelf: hij brengt ons in relatie met God, hij herstelt ons in liefdesgemeenschap.

Tomas was er niet bij: hij had geen schrik genoeg om te toeven achter een gesloten deur. Johannes benoemt hem als “Tomas, die de Tweeling genoemd wordt” (Johannes 11,16; 20,24; 21,2). Origenes zag in die bijnaam een symbolische betekenis om Tomas te duiden als de leerling die twijfelt, die “verdeeld is in twee”, die niet gemakkelijk gelooft. In elk geval, we zijn allen een beetje tweeling met Tomas: ook wij verkiezen te zien, liever dan te geloven door te luisteren naar Jezus’ getuigen.
Tomas heeft overigens twee karaktertrekken die hem sympathiek maken: hij is een realist, en van niets heeft hij schrik. Als Jezus zegt: “Jullie kennen de weg naar waar ik heen ga”, dan zegt Tomas “Wij weten niet eens waar u naartoe gaat, Heer, hoe zouden we dan de weg daarheen kunnen weten?” (Johannes 14, 5). We horen het: die realist moet je niets wijsmaken. Maar in dat realisme is hij onverschrokken. De apostelen zijn verschrikt als Jezus zegt dat Hij optrekt naar Jeruzalem (Marcus 10,32). Daarop zegt Tomas: “Laten ook wij maar gaan, om met hem te sterven” (Johannes 11,16): hij heeft geen schrik van het leven, geen schrik ook van de dood.

Hij is ook de enige die buiten het Cenakel durft waar de anderen uit vrees voor de joden achter vergrendelde deuren zitten (Johannes 20, 19). Als hij thuiskomt komen de bangeriken met het onwaarschijnlijke verhaal dat ze Jezus gezien hebben. Een mooi verhaal, maar is het geloofwaardig? Of zijn het eenvoudigweg maar bangeriken die zichzelf moed inpraten? Wie de verrijzenis verkondigt en zich opsluit van schrik, heeft geen samenhangende houding, en is voor Tomas niet geloofwaardig. Tomas eist ook samenhang op, en continuïteit tussen de gekruisigde en de verheerlijkte Jezus. Maar als de feiten hem overtuigen gaat de realistische ongelovige Tomas verder in het geloof dan de andere apostelen, want hij geeft aan Jezus de grootste titel van heel het evangelie: “Mijn Heer en mijn God!”. Het is het hoogtepunt van het evangelie. Tussen “het Woord was God” waarmee het evangelie begon (Johannes 1, 1) en de belijdenis “Mijn Heer en mijn God”, is de cirkel rond: alles is gezegd. Het is opvallend dat die belijdenis juist van hem komt die de angstige apostelen niet wilde geloven.

Wij zijn zoals Tomas: we hebben liever te zien dan getuigen te geloven. Johannes heeft het ons echter duidelijk gemaakt vanaf het begin van zijn evangelie: “God, niemand heeft hem ooit gezien” (Johannes 1, 18). Wij zijn het centrum van onze blik: we kunnen niet het centrum zijn van God. Ons kijken stelt ons in het centrum van wat er rond ons is. Met onze ogen halen we naar ons toe, wij grijpen. We willen altijd grijpen of begrijpen. Mooie dingen kunnen we echter niet naar ons toehalen. De contemplatieve blik is luisterend. Ik grijp geen mooi landschap, geen mooie muziek: ik word gegrepen, ik laat in mij komen. God laat zich niet grijpen door onze ogen, noch begrijpen door ons verstand: hij biedt zich aan op de maat van ons luisterend onthaal waar wij Hem de eerste plaats geven. Om naar iemand te luisteren, zwijgen we, schenken we vertrouwen en geloof. We laten hem in ons toe.

“Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zoon, die zelf God is, die aan het hart van de Vader rust, heeft hem doen kennen” (Johannes 1,18). Hij komt om ons te kennen te geven dat Gods liefde is. Zijn leerlingen hebben hem gezien en gehoord: op hun beurt geven zij dat getuigenis door opdat wij het horen, en geloven.



Zien met het hart (2014)

Bij zijn afscheidsrede had Jezus voor zijn leerlingen deze bemoediging: “Ik laat jullie vrede na; mijn vrede geef ik jullie, zoals de wereld die niet geven kan. Maak je niet ongerust en verlies de moed niet“ (Johannes 14, 27).
Nu Hij verrezen is, herhaalt Hij dezelfde groet aan zijn bevreesde en ontmoedigde leerlingen “De vrede zij met u”. Nu nog begroet men in Israël elkaar met een “shalom”. Dat woord betekent “vrede”, met de bijklank van volheid, vervulling, welbehagen, maar ook van inwendige vrede, sereniteit, zekerheid, gezondheid. Die begroeting past goed bij de apostelen die zich uit schrik verschanst hebben achter gesloten deuren. Verrezen, wenst Jezus hen zijn volheid van leven, de vrede die de wereld niet geven kan.

Hoe kan de verrezen Jezus ons voldoen, wij onvolmaakte wezens, altijd hongerig naar meer? Hij begint ons met een zending toe te vertrouwen die heel ons leven dynamiek kan geven. Het is echter een zending die onze krachten te boven gaat: ”Zoals de Vader mij gezonden heeft, zo zend ik u” (Johannes 20,21). Jezus vertrouwt ons zijn eigen zending toe. En om daar klare taal van te maken, toont hij ons de merktekens van zijn passie. Wij weten dus tot waar die zending ons kan leiden.

Eigenlijk is het ons een beetje teveel gevraagd. We zitten van nu al vast in ons menselijk avontuur dat we soms niet meer aankunnen. We voelen ons onzeker, op zoek naar een zin die ons leven volheid kan geven. Om aan die ons toevertrouwde zending te kunnen beantwoorden zouden we wel wat kracht mogen opdoen. We hebben eigenlijk behoefte aan nieuwe bezieling. Het gaat toch om een zending die heel ons leven moet oriënteren! En we zijn zo vlug ontdaan wanneer beproeving ons ondermijnt. Jezus’ zending kunnen wij maar aan met de kracht van de Heilige Geest.
Bij de schepping had God de mens de geest ingeblazen. Nu begint een nieuwe schepping: Jezus blaast zijn leerlingen de heilige Geest in. De Griekse tekst zegt krachtig: Jezus ”enefusèsen’: Hij “infuseerde” de heilige Geest, de Geest van God zelf. Waar de zonde breuk is met God en met ons diepste wezen, herstelt de Geest de vrede met God en met onszelf. De Heilige Geest, die de communie is binnen God zelf, ontrukt ons aan ons egocentrisme. Gedragen door de Geest, kunnen wij Gods vrede dragen, de liefde van God waar de wereld nood aan heeft.

De apostelen hebben dus heel wat te vertellen aan Tomas die er niet bij was. “Te mooi om waar te zijn”, antwoordt Tomas, de realist. De werkelijkheid wordt tastbaar vastgesteld!
Tomas komt bij ons overigens best sympathiek over met zijn realisme. Je moet niet proberen hem iets wijs te maken. Wanneer Jezus aan zijn leerlingen, zegt: “Ge kent de weg die ik ga”, dan antwoordt Tomas kwansuis: ”Heer, we weten zelfs niet waarheen u gaat. Hoe zouden we dan de weg kennen? (Johannes 14,4-5). En wanneer Jezus omwille van doodsbedreigingen over de Jordaan gevlucht is (Johannes 10,31 … 40), maar dan toch naar Judea wil terugkeren omwille van zijn vriend Lazarus, verklaart Tomas onomwonden “Gaan wij dan ook maar mee om met hem te sterven” (Johannes 11,16).
We zien het: Tomas is geen angsthaas. Hij is ook de enige die zich durft wagen buiten de veilig gesloten deuren van het Cenakel. Hoe wil je dat hij die mensen zou geloven die vertellen dat Jezus leeft? Zo Jezus verrezen is, waarom blijven ze dan als bangeriken verscholen achter slot en grendel? Hun houding klopt niet met wat ze vertellen! En wij, zijn wij wel geloofwaardig als wij Christus verkondigen?

Jezus moet dan wel eens voor Tomas zijn verschijning overdoen. En zeker ook voor ons. Wij staan er niet beter voor dan Tomas. Ook wij moeten ons tevreden stellen met wat anderen zeggen te hebben gezien. En ook voor ons komt het dikwijls zo over dat hun leven niet strookt met wat ze verkondigen.
Uiteindelijk, wat telt, ook voor ons, is een persoonlijke ontmoeting met de verrezen Christus. Niet zozeer hem aanraken, dan wel, zoals Tomas, door hem geraakt te zijn. In staat zijn de lichtende flits te benoemen waarmee hij aan ons komt: “Mijn Heer en mijn God !”.
En Jezus zegt het opnieuw: die lichtflits raakt niet onze ogen, maar ons hart. Het wezenlijke, de echte persoon van Jezus is onzichtbaar voor de ogen. Men ziet die enkel met het hart, met de ogen van het geloof: “zalig zij die geloven zonder te hebben gezien”.



Gezonden worden (2015)

“Zoals de Vader mij gezonden heeft, zo zend ik u”
Zoals Hij gezegd had in zijn gebed tot de Vader (Johannes 17,18), zendt de verrezen Jezus zijn leerlingen de wereld in. Geloven in de verrezen Christus bestaat niet in goede gevoelens of in mooie woorden. Dat wist Tomas reeds voor de verrijzenis. Wanneer Jezus beslist om naar Jeruzalem te gaan, dan zegt die schijnbaar onbevangen realist tot zijn angstige medeleerlingen: “Gaan ook wij om met Hem te sterven” (Johannes 11, 16). Verrezen, neemt Jezus Tomas bij zijn woord door te preciseren dat in Hem geloven erin bestaat gezonden te worden zoals Hij gezonden werd.

De zending, de taak van de christen, is niet anders dan die van Christus zelf. In werkelijkheid is er niet de zending van de Zoon door de Vader, met daarnaast, een andere zending van de leerlingen. 'Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u': er is maar één zending. Zij draagt in zich al de liefde van de Vader. Zij komt van de Vader en keert terug naar de Vader met allen die in Jezus geloofd hebben. De Vader vertrouwt ze aan de Zoon, en de Zoon vertrouwt ze ons toe.

Waarom ons verantwoordelijk stellen, wij zwakke mensenkinderen, voor die immense zending geladen met al de liefde die de Vader heeft voor alle mensen?
Christus opent ons de toegang tot God, wanneer hij bij zijn verrijzenis met zijn mensenlichaam de intimiteit van God binnentreedt. Hij opent ons de weg als hij met zijn menszijn binnen de onzichtbaarheid van God komt. Onzichtbaar geworden door zich te voegen aan de densiteit van Gods wezen, heeft hij voortaan zijn zichtbare Kerk nodig om zijn zending bij de mensen verder te zetten.
De ware werkelijkheid is onzichtbaar. Onze ogen kunnen haar niet vatten, noch onze handen haar raken. De verrezen Christus is hier tegenwoordig in de aanwezigheid van God zelf die ons doordringt. Hij is in ons meer onszelf dan wij onszelf zijn - wij zijn nog steeds onszelf aan het worden. Maar Hij heeft ons voortaan nodig opdat, door ons, de liefdeszending die de Vader hem heeft toevertrouwd, op zichtbare en tastbare wijze aan de wereld openbaar zou worden.

Wat is de natuur van die liefde? We mogen ons daar niet in vergissen. Nochtans breekt Jezus daar geen woorden over om het ons duidelijk te maken. Hij toont ons eenvoudigweg zijn handen en zijn doorstoken zijde, terwijl hij zegt: “Zoals de vader mij gezonden heeft, zo zend ik u”: wij zijn gezonden om een liefde te beleven die gaat tot het uiterste, tot de laatste druppel bloed van een open hart.
Een enkele precisie nochtans expliciteert Jezus gebaar: dat verbazend woord: “wier zonden gij vergeeft, hen zijn ze vergeven”. De liefde van de Vader voor de mensen openbaart zich in de vergeving die Hij ons schenkt. Door ons verwerpen van de liefde - dat is onze zonde -, hebben wij Jezus handen en zijn zijde doorboord, maar de liefde van de Vader is groter dan ons gebrek aan liefde. Hij vergeeft ons dat weigeren te beminnen, en dat is wel de moeilijkste vergeving die er te schenken valt. Er is geen liefde zonder vergeving. Elke liefde moet door een crisis, de crisis van de vergeving : ja of neen, zal de liefde het opbrengen te vergeven? Zolang een liefde nog niet vergeven heeft, moet ze nog haar eeuwige wortels schieten in het hart van wie bemint.

En onze vergeving, tot hoever gaat die? Wij vergeven ons onze begrenzingen, ja, maar met een ontgoocheld hart. Wij vergeven ons onze tekortkomingen, maar met een gegriefd gemoed. Maar een afwijzing van de liefde vergeven? God vergeeft ons dat we Hem afwijzen, dat we Hem weigeren te beminnen in zijn kinderen. Hij vergeeft ons dat wij voorbijlopen aan de liefde die Hij ons aanbiedt, en meer nog, Hij zendt ons in de wereld om die vergeving aan te bieden als onderpand van zijn liefde.

Voor ons kan zoiets niet: die vergeving ligt niet in onze natuur. Daarom geeft Jezus ons de Heilige Geest, de Geest van God zelf die vergeeft. Wij worden niet gezonden volgens onze mogelijkheden, maar volgens de mogelijkheden van God zelf. De Heilige Geest is ons gegeven, niet opdat wij gelijk wat zouden laten zeggen volgens onze fantasie, maar om het enig woord te kunnen zeggen dat van God komt: het woord van zijn liefde die vergeving is.

De Heilige Geest is de stilte van God waarin de woorden van het Woord kunnen weerklinken. En het Woord zegt niets anders dan dat God ons het eerst heeft bemind, en dat we daar de consequenties uit kunnen trekken in werkelijkheid van ons leven.
Tomas, de realist, had gelijk wantrouwig te staan tegenover de geestelijke illusies die men zich kan opspelden als troost tegen de kwalen van het leven. Wat betekende voor die enige leerling die geen schrik had, het getuigenis van hen die beweerden dat Jezus verrezen was, terwijl zij zich barricadeerden achter gesloten deuren?
Jezus nodigt Tomas uit, niet alleen om te geloven zonder te zien, maar ook om de tekortkomingen te overstijgen van het getuigenis van de Kerk.
Het is niet voor niets dat paus Franciscus er op steunt dat wij onze cenakels zouden verlaten, en de straat zouden opgaan.
Hebben wij daar geen kracht voor? Zij zal ons komen van de Geest!



Verrijzenis (2016)

De naam ‘Tomas’ betekent “tweeling". Maar de Kerkvaders hebben die naam vaak geïnterpreteerd als “dubbel”, een kenmerk voor iemand die twijfelt. In het evangelie van Johannes, komt de apostel Tomas nochtans voor als een man uit één stuk, die een persoonlijk oordeel heeft en zijn eigen weg gaat. Hij is een realist die zich niet gemakkelijk laat aanpraten: “Heer, wij weten niet waar gij heengaat. Hoe kunnen we de weg weten?”, vroeg hij tijdens Jezus’ afscheidsrede (Johannes 14, 5). Anders lijkt hij wel fundamenteel genereus en loyaal aan zijn meester. Tijdens de aankondiging van de dood van Lazarus, is hij het die verklaart: “Laten wij ook maar gaan, dan kunnen we samen met Hem sterven” (Johannes 11,16). Dynamisch en ondernemend, is Tomas de apostel die het evangelie gaat verkondigen tot in Indië. Men noemt er nog altijd “christenen van sint Tomas“, de kerken van Syrische traditie (de Syro-Malankars en de Syro- Malabars). Tomas is dus ver van een bangerik. Hij is niet bij de andere apostelen die zich veilig schuil houden achter de gesloten deuren van het Cenakel. Hij is er dan ook niet bij als Jezus hen verschijnt. We begrijpen zijn reactie als zijn bange gezellen hem vertellen dat, bij zijn afwezigheid, Jezus hen verschenen is. Het is gekend dat mensen die bang zijn zich gemakkelijk onrealistische dingen inbeelden. Als het Jezus is die verschijnt terwijl de deuren gesloten zijn, en geen spook, dan moet je Hem kunnen aanraken. Dat is het wat Tomas hen antwoordt.
En eigenlijk heeft hij geen ongelijk! Wat betekent dat, een verrezen lichaam? De Korintiërs stellen die vraag aan Paulus: “Hoe verrijzen de doden? Wat voor soort lichaam zullen zij hebben ?” (1 Korintiërs 15, 35). En Paulus geeft hen een zeer gedetailleerd antwoord (1 Korintiërs 15, 36-58). Verrijzen is niet zijn vorige lichaam heropnemen. De verrijzenis is geen reïncarnatie, het is een transformatie. Door de opstanding, wordt ons aardse materieel lichaam omgevormd tot een hemels, geestelijk lichaam, dat ontsnapt aan tijd en ruimte. De natuur geeft ons daar een zwakke beeld van als de lelijke rups verandert in een mooie vlinder. Het is hetzelfde individu, maar getransformeerd.
Door zijn opstanding komt Jezus met zijn omgevormd lichaam de onzichtbare wereld van God binnen, die tijd en ruimte overstijgt. Net als God, is hij overal en van alle tijden. Jezus was dus reeds onzichtbaar tegenwoordig in het Cenakel, vooraleer er zich zichtbaar te tonen.
Voor Tomas, dit is iets heel nieuws. Om het te geloven, moet hij vertrouwen schenken aan wie het hem zeggen. Maar Tomas vraagt bijkomende zekerheid om te geloven: “Ik wil zijn handen zien, met de gaten van de spijkers erin; ik wil ze met mijn vingers voelen. Ik wil met mijn hand de opening in zijn zijde voelen. Anders geloof ik niet”. Woorden wel in lijn van zijn temperament. Hij zal alleen maar op zijn eigen zintuigen vertrouwen.
Acht dagen later waren de leerlingen weer bijeen, en nu was Tomas erbij. Hoewel de deur op slot was, kwam Jezus. Ineens stond Hij in hun midden en zei: ‘Vrede!’ (v. 26). In Jezus’ tijd, zoals vandaag nog in Israël, was dat "sjaloom" de manier om “goedendag” te wensen. Maar in de oren van Tomas, die opschrikt, kan die wens andere resonanties opwekken. "Toen zei Jezus tegen Tomas: ‘Kijk maar, hier zijn mijn handen; kom nu maar met je vinger. En kom met je hand om de opening in mijn zijde te voelen. Wees niet langer ongelovig, maar gelovig” (v. 27). Het eerste deel van dit woord van Jezus is een bijna schokkende neerbuigendheid naar Tomas toe. Jezus aanvaardt de test waar Tomas zoveel belang aan hecht: kunnen aanraken om zeker te zijn dat het niet om een schim gaat, maar om een echt en levend lichaam. Het tweede deel is echter een goedgeplaatste waarschuwing: Tomas moet een echte "gelovige" worden in de werkelijkheid van Christus’ verrijzenis. Tomas antwoordt met de heldere christelijke geloofsbelijdenis: “Mijn Heer en mijn God”. Tot dan toe had niemand in het Johannesevangelie deze titel aan Jezus Christus gegeven. In een spontane en gedreven manier drukt Tomas zijn geloof uit in de goddelijkheid van Christus. Deze belijdenis van Tomas is het hoogtepunt van heel het Johannesevangelie. Tomas eert de Christus, de Zoon, in dezelfde termen waarmee de strikt monotheïstische Joden hun Heer en God vereren. Tomas loopt voor op Stefanus, die op het moment van zijn martelaarsdood, zijn ziel beveelt aan de Heer Jezus, als aan God (Handelingen 7, 49-60).
Jezus verklaart gelukkig hen die na Tomas geloven zonder te zien. We zijn gelukkig, wij aan wie Johannes zijn evangelie bestemt, als we het getuigenis van de apostelen aannemen, dat Jezus, verrezen, altijd aanwezig is, levend onder ons.



De leerlingen worden apostelen (2017)

De aanwezigheid van de verrezen Jezus is niet langer onderworpen aan de fysische wetten en beperkingen van het menselijk lichaam. Opgenomen in God, is Jezus nu buiten tijd en ruimte. Hij hoeft niet dwars door muren te gaan om zich te bevinden onder zijn bange leerlingen. Hij is er aanwezig, onzichtbaar. Hij maakt er zich gewoon zichtbaar: Hij laat zijn aanwezigheid zien.
Hij wenst hen een ‘goede dag’, alsof er niets aan de hand was. In het Hebreeuws groet men zich met "sjalom" = "vrede" (1). "Sjalom!”, zegt Jezus hen. De apostelen waren bang, de deuren op slot. Jezus’ aanwezigheid was hun steeds een bron van vrede geweest. Zullen zij nu toch, bij zijn plotselinge verschijning, niet opschrikken en denken aan een spook? Jezus stelt hen gerust door te tonen dat echt Hij het is, en niet iemand anders, met de sporen van de kruisiging op zijn handen en zijn zijde. Hij, die ze gekend hebben en liefgehad, maar nu getransfigureerd door de Verrijzenis. Hun angst slaat om in vreugde.

Vreugde wederzijds, want het is Jezus’ vreugde hen nu de zending op te dragen die de Vader Hem heeft toevertrouwd. In zijn priesterlijk gebed had hij het reeds aangekondigd: "Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u” (Grieks werkwoord ‘apostellein', zenden, afvaardigen). De leerlingen worden gezonden, letterlijk “tot apostelen gemaakt”, om Jezus’ zending verder te zetten.

Dat zegt Jezus, en Hij beademt hen, als om door de gave van de Heilige Geest een nieuwe schepping te beginnen (2). De Heilige Geest is neergedaald op Jezus bij het begin van zijn zending (1, 33-34). Zoals beloofd (vgl. 14, 26) ontvangen de angstige apostelen op hun beurt de kracht van de Geest voor hun zending de zonden te vergeven. De Geest verbindt hen zo nauw met God, dat het God is die zonden vergeeft of zonden toerekent, wanneer zij dat doen (3). Merk ook op dat Jezus tegenwoordig komt op “de eerste dag van de week”, “de dag des Heren”, dat wil zeggen wanneer de eerste christenen bijeenkomen. De Heer is aanwezig in zijn gemeenschap die bijeenkomt voor het breken van het brood. Daar stuurt hij hen de wereld in om zijn vrede uit te dragen. (“Ite, missa est !” betekent: “Gaat, nu begint de zending!”. De vertaling “Gaat nu allen heen in vrede”, is ver van een uitnodiging om de sloffen aan te trekken (!).

Alleen Thomas ontbreekt op deze eerste ontmoeting met de verrezen Heer. Zijn afwezigheid laat de evangelist toe het thema van het geloof terug op te nemen. Het ongeloof van Thomas wordt sterk benadrukt, daar het weergegeven wordt in vrijwel dezelfde termen als de uitroep van Jezus in 4, 48: “Als gij geen tekenen en wonderen ziet, gelooft gij niet”. Thomas, die zijn medeleerlingen uitgenodigd heeft om samen met Jezus de dood tegemoet gaan (11, 16), wil nu niet samen met hen geloven dat Jezus leeft. Hij gelooft noch het getuigenis van de apostelen, noch in de opstanding van Jezus!

In zijn ongeloof zullen hem de littekens van de wonden getoond worden, die bewijzen dat de gekruisigde Jezus nu de verrezen Jezus is. In zijn evangelie ziet Johannes in de verheffing van Jezus op het kruis de hoogste openbaring van de liefde, en tevens van de verheerlijking van de Zoon door de Vader. In dit licht gaan de ogen van de ongelovige Thomas open voor het geloof. Zijn geloof overtreft nu zelfs dat van de leerlingen: hij geeft Jezus de hoogste titel van heel het evangelie: “Mijn Heer en mijn God !”.

Zo eindigt het Johannesevangelie op een inclusie met zijn aanvang: “Het Woord was God” (Johannes 1, 1). Thomas, die aanvankelijk het getuigenis van de leerlingen niet wilde aanvaarden, getuigt nu zelf van deze waarheid. Zo kan Johannes zijn evangelie besluiten met er de bedoeling van duidelijk te maken. Hij heeft het geschreven opdat “gij zoudt geloven, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, en dat u door dat te geloven, zoudt leven in zijn naam” (v. 31). Johannes is de enige evangelist die zijn boek besluit met er de toegangssleutel van te geven. Hij zegt vrijuit twee dingen. Ten eerste, hij erkent bewust een selectie gemaakt te hebben van hetgeen Jezus gedaan heeft, dus zonder daarmee te negeren wat de andere evangelisten over Jezus hebben geschreven. En vooral dat het zijn bedoeling is de leerlingen te sterken in hun geloof in Jezus, de Messias beloofd door de Schriften en de Zoon van God, zodat zij door Jezus het leven zouden hebben.

===
(1) Johannes heeft deze groet in zijn originele vorm bewaard. Voor zijn publiek vertaalt Lucas de begroeting van de engel aan Maria in het Grieks: "Chaire" = “verheug u”; op zijn beurt maakt het Latijn daar "Ave" van: “gegroet”, gevolgd door het Nederlands: ”wees gegroet”.

(2) v. 22 : 'enefusèsen' hetzelfde Griekse werkwoord wordt hier gebruikt als wanneer God Adam zijn levensgeest inblaast, Genesis 2,7.

(3)“Wie gij hun zonden kwijtscheldt, die zijn ze kwijtgescholden”, is een "goddelijk passieve" grammaticale vorm, die toelaat God niet te vernoemen, en kan vertaald worden door: “Wie gij hun zonden kwijtscheldt, scheldt God die kwijt”.