Genesis 2, 4b-9.15-17: De mens en de tuin
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1637)
Toen maakte God, de Heer, de mens. Hij maakte hem van aarde. Hij blies adem in zijn neus, en toen ging de mens leven.
God, de Heer, maakte in het oosten, in het land Eden, een tuin. Hij bracht de mens die hij gemaakt had, naar die tuin. Hij liet er allerlei bomen groeien. Het waren mooie bomen met lekkere vruchten. Midden in de tuin stonden twee bijzondere bomen. Als je van de ene boom gegeten had, bleef je altijd leven. En als je van de andere boom gegeten had, wist je wat goed was en wat kwaad was.
God, de Heer, had de mens dus naar de tuin van Eden gebracht. De mens moest voor de tuin zorgen en erop passen. God zei tegen de mens: ‘Je mag eten van alle bomen in de tuin. Maar niet van de boom die je leert wat goed is en wat kwaad is. Als je van die boom eet, zul je sterven.’
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme)
Toen God de aarde en de hemel maakte,
waren er op aarde nog geen planten.
Er groeide ook niets op het veld.
want God had het op aarde nog niet laten regenen
en er waren ook nog geen mensen om de grond te bebouwen,
het water uit de aarde omhoog te halen
en de aardbodem te bevloeien.
Toen nam God wat klei en boetseerde de mens
Dan blies Hij levensadem in zijn neus.
Zo werd de mens een levend wezen.
Daarna legde God een tuin aan in Eden, ergens in het oosten
en plaatste daar de mens.
In die tuin liet Hij allerlei bomen groeien.
mooi om zien en heerlijk om van te eten
Midden in de tuin stonden ook de boom van het leven
en de boom van de kennis van goed en kwaad.
Toen bracht God de mens in de tuin van Eden,
om die te bewerken en te beheren.
En Jahwe God zei tegen de mens:
‘Je mag eten van alle bomen in de tuin,
maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad.
Als je dat doet, moet je sterven.’
Stilstaan bij…
Boetseren
Om over God te spreken, gebruikt de schrijver van deze tekst het beeld van een pottenbakker die klei bewerkt om er alle levende wezens mee te maken. Niet-Bijbelse verhalen gebruiken soms ook dit beeld als ze spreken over schepping.
Mens
Het gaat hier eerder over de mens in het algemeen, dan om het individu dat in het vervolg van de bijbel Adam genoemd wordt.
Levensadem
Dankzij de ‘levensadem’ van God, wordt de geboetseerde ‘pop’ een levende mens. Dit is een beeldende taal om de leven gevende relatie tussen God en mens te verduidelijken.
Deze visie is ook te zien in Egyptische graven en tempels: de farao wordt het levensteken van de goden (anch) onder zijn neus aangeboden, waardoor hij gaat ademen.
Eden
(Hebreeuws = overvloed; Grieks = paradeisos, waarvan het Nederlandse woord 'paradijs' werd afgeleid)
Volgens de context is Eden een streek in het Oosten, de plaats waar de zon opkomt. In Israël liep men hoog op met de vruchtbaarheid van dat land. De tuin van Eden zou gelegen hebben aan de bron van vier grote stromen. Over drie van deze rivieren geeft de schrijver uitleg. Niet over de Eufraat, misschien omdat de schrijver en zijn toehoorders in de buurt van die rivier woonden.
Hoewel Eden oorspronkelijk wellicht een geografische plaats was, werd het later het beeld van het 'land der geneugten'.
Boom van het leven
Symbool van de onsterfelijkheid, eeuwigheid. Wie van die boom eet, blijft altijd leven. In oosterse mythen eten alleen de goden van die boom. Zo symboliseert deze boom een terrein waarin God de mens overtreft: Hij blijft leven, Hij is eeuwig, Hij is onsterfelijk.
Boom van de kennis van goed en kwaad
‘Goed en kwaad’ verbindt twee tegengestelden, en geeft zo een totaliteit weer (vgl. van top tot teen; van binnen en buiten). Zo symboliseert deze boom een ander terrein waarin God de mens overtreft. God kent alles: al wat goed is en al wat kwaad is.
Bij de tekst
Over de tekst zelf
Ontstaan van de tekst
Rond 1500 voor Christus vereerden de Israëlitische stammen een soort 'nomadengod', die hen op hun tochten begeleidde en hun te kennen gaf wanneer ze moesten opbreken of ergens verblijven. Ze baden hem om bescherming, om bronnen, om weidegronden en om de vruchtbaarheid van hun kudden. Wanneer de Israëlieten in Kanaän kwamen, werden ze geconfronteerd met de verering van andere goden, zodat ze zich afvroegen:
- Welke god zorgt er nu voor dat de aarde vrucht draagt?
- Kun je van god veranderen, als je zelf verandert?
- Kan de vergeestelijkte god van de Sinaï nog voor ons zorgen?
Het antwoord op die vragen vertelden ze in een verhaal: in het begin was de aarde dor. Niet Baäl, maar Jahwe, de éne God, maakte haar vruchtbaar, zorgde voor water en schiep de mens.
Zo zetten ze zich af tegen het veelgodendom van de sedentaire stammen die een god hadden voor elke situatie.
Schrijver
De oorsprong van dit verhaal ligt bij oude Semitische volksvertellers (± 2500 voor Christus) en is dus ouder dan het scheppingsverhaal in Genesis 1. Je vindt er de ervaring van nomaden in terug, voor wie een oase een paradijs was. Zoals je het verhaal nu leest, werd het wellicht in de 9e eeuw voor Christus opgeschreven, ten tijde van koning David. Het beklemtoont zeer sterk het geloof in de éne God, die alles schept en beheerst. Omdat God steeds Jahwe genoemd wordt, behoort dit verhaal tot de Jahwistische traditie. Maar wie deze tekst precies schreef is niet te achterhalen.
Inhoud van de tekst
Genesis 2, echt gebeurd?
Evenmin als Genesis 1 is Genesis 2 het verslag van een reporter ter plaatse. Bovendien werd hier een bekend mythologisch gegeven uit de oudheid uitgewerkt waarbij de mens geschapen wordt door een rechtstreekse ingreep van God.
Wat de tekst wil duidelijk maken
. De mens dankt zijn leven aan God. Aan zijn oorsprong staat God die hem de levensadem inblaast.
. De mens is zelf verantwoordelijk voor wat hij doet.
In de oudheid vertelde men mythen waarin de draak van de oerchaos de scheppende en ordenende God tegenwerkte. In deze machtsstrijd werd de mens betrokken.
In de Bijbel wordt dit gegeven verinnerlijkt. Het conflict neemt intrek in het menselijk hart: niet de wereld is slecht, maar de mens. Niet het lot is aansprakelijk voor zijn onheil, maar zijn eigen ongehoorzaamheid. De mens is zelf verantwoordelijk voor het kwaad.
Relatie met het Nieuwe Testament
In deze tekst uit Genesis wordt over God gesproken als over de eerste tuinman en over de mens als tweede tuinman.
Merk op dat het laatst geschreven evangelie uit het Nieuwe Testament (Johannes) in hoofdstuk 20 over Jezus spreekt als over een tuinman.
Suggesties
Kleine kinderen
BELEVEN
Ademen is leven
Ga rustig op de grond liggen.
Adem eerst driemaal diep in en adem ook weer heel rustig uit.
De kinderen vertellen wat ze allemaal voelden.
- Heb je gevoeld hoe je longen zich vulden met lucht?
Weet je dat je elke dag wel duizenden keren in- en uitademt?
De lucht die wij inademen is niet van ons. Je kunt dus niet zeggen: dat is jouw lucht en dat is mijn lucht. Er is gewoon lucht die we inademen. Als er geen lucht is, dan gaan we dood. Het is dezelfde lucht die ook dieren in- en uitademen. Via de lucht die we inademen, zijn we verbonden met alles wat leeft op aarde.
Grote kinderen
KENNISMAKEN MET DE BIJBELTEKST
Bij het vertellen
Het scheppingsverhaal in het tweede hoofdstuk van Genesis, is een heel oud verhaal. Toen Jezus het als kind hoorde was het dan al zeker meer dan duizend jaar oud. Het is een verhaal met mythologische trekken. Dat wil zeggen dat het eerder verteld wordt om een bepaalde visie weer te geven, dan om een precies historisch verslag te geven.
Wie zo'n verhaal aan kinderen vertelt, kan best voordien even stilstaan bij de grote vragen die aan de basis liggen van dit verhaal. In dit geval:
- Waar komt alles vandaan?
- Hoe is alles begonnen?
- Hoe komt het dat er een wereld is, en mensen, en vogels, en vissen, en wilde dieren?
- Waarom zijn er mannen en vrouwen?
Vertel dat de mensen / kinderen die zich zo'n vragen stelden, ermee naar de oudste en meest wijze mensen gingen die ze kenden. Die dachten diep na en zeiden: 'We weten wel veel, maar hoe het allemaal ineen zit, dat gaat ons verstand te boven. Wij geloven dat God daar wat mee te maken heeft.
En om dat duidelijk te maken, vertelden ze het volgende verhaal ...
In zo'n inleiding is het belangrijk dat de volgende twee woorden zeker vernoemd worden: DENKEN, VERHAAL.
. Breng deze inleiding gerust in een verhaal.
Bijvoorbeeld: kinderen en hun ouders; kinderen en hun leraar; kinderen in een jeugdbeweging ...
De kinderen zijn op school, op reis, thuis, in de natuur ...
Nog meer informatie over dit soort verhalen vind je hier.
ONDERZOEKEN
Uitdrukkingen
Buiten adem zijn.
Naar adem snakken.
Mijn adem stokte.
Een adembenemende gebeurtenis.
Op adem komen.
De langste adem hebben.
(Iets het langst volhouden.)
Iemands hete adem in je nek voelen.
(Merken dat een ander je bijna inhaalt; opgejut of opgejaagd worden.)
Iets in één adem uitlezen.
(Een boek waaraan je begonnen bent heel snel uitlezen, omdat je het zo spannend vindt.)
Je laatste adem uitblazen.
(Sterven, doodgaan.)
Kies tussen de bovenstaande uitdrukkingen de uitdrukkingen waarvan je denkt dat de kinderen ze kunnen kennen. Verdeel ze over telkens vier kinderen.
Onder elkaar zoeken ze naar een situatie waarin deze uitdrukking aan bod komt.
Die situatie beelden ze uit.
De andere kinderen zoeken om welke uitdrukking het gaat.
GETUIGEN
Haal eens diep adem
(J. DE MEYERE in Zonnestraal 2003, nr 35, p. 18)
Wat geweldig! Piet en Mieke hebben een baby gekregen.
De trotse ouders en de dokter vertellen over de geboorte:
Mieke
Tijdens de bevalling was ik echt buiten adem.
Gelukkig was Piet bij me om me te steunen.
Toen de baby pasgeboren was, snakte hij echt naar adem.
Het was immers de eerste keer dat hij kon ademen.
Dat was fantastisch!
Zijn longen liepen vol met verfrissende lucht.
Hij was springlevend!
Piet
Toen we naar de verloskamer gingen, stokte mijn adem.
Ik wist dat het nu ging gebeuren.
Je wordt immers niet elke dag vader.
Dokter
Zo'n geboorte is altijd weer een adembenemende gebeurtenis.
Ik ben telkens weer blij als de baby gezond ter wereld komt.
De rust komt dan terug in de verloskamer.
En iedereen kan mooi terug op adem komen.
De kinderen zoeken in de bovenstaande tekst de zinnen waarin iets over 'adem' staat.
Ze kunnen in eigen woorden zeggen wat deze zinnen betekenen.
VERTELLEN
Adem
(Geïnspireerd door een verhaal uit 'Op adem', H.K.I., Nijmegen)
Jessie en Lars zijn beste vrienden. Ze wonen in dezelfde straat.
Bijna iedere dag spelen ze met elkaar, zeker nu het vakantie is.
Op een dag is het heel warm.
'Mama, gaan we zwemmen?', vraagt Jessie, 'Mag Lars ook mee?'
Wat later loopt Jessie naar Lars toe. Ze is buiten adem.
'Lars, kom we gaan zwemmen!'
Mama helpt Jessie en Lars met hun kleren.
'Eerst onder de douche, hoor,' roept ze.
Het koude water stroomt over hen heen. Brrr. Ze snakken naar adem.
Intussen blaast mama de luchtbandjes op.
Dan doet ze die bij Jessie en Lars om de arm.
De lucht in de bandjes houdt hen boven het water.
Zo kunnen ze niet verdrinken.
En dan springen ze het water in. Lekker fijn!!
Ineens hoest en proest Lars. Hij heeft wat water binnen gekregen.
'Dat komt omdat je onder water probeert te ademen' weet Jessie,
'onder water kun je niet ademen.'
'Vissen kunnen dat wel' zegt Lars. 'Maar jij bent geen vis,' zegt Jessie.
Dan spelen Lars en Jessie wat in het water.
Ze proberen ook te zwemmen.
'Jessie! Lars, kom, we gaan wat eten,' roept mama.
Jessie en Lars krijgen een broodje en een lekker drankje erbij.
Van waar ze zitten kunnen ze het bad in kijken. Het bad is leeg.
Er zijn nog meer mensen die een broodje eten.
Jessie gaat even weg naar het toilet.
Als ze terugkomt, komt ze voorbij het bad.
'Ik kan toch al zwemmen' denkt ze.
Maar Jessie is vergeten om de zwembandjes om haar arm te doen.
Plons. Jessie springt in het water. De badmeester heeft het gehoord.
'Vreemd,' denkt hij, 'er was toch niemand meer in het bad.'
Hij gaat kijken.
Dan ziet hij Jessie liggen in het bad.
Hij springt meteen het water in
en komt met Jessie op zijn arm naar de kant.
Intussen vraagt mama zich af waar Jessie zo lang blijft.
Ze gaat rondkijken.
Daar ziet ze de badmeester naast het bad. En wie ligt daar.
Het is Jessie. Ze is heel stil. Ze beweegt niet, ze ademt niet.
De mama van Jessie wordt ook heel stil.
Ze houdt haar adem in. Ze is erg geschrokken.
Lars gaat bij Jessie zitten.
Hij ziet hoe de badmeester zijn mond doet op die van Jessie.
Hij blaast adem in haar en drukt dan weer op haar borst.
Dat doet hij een hele tijd.
Eindelijk begint Jessie te bewegen. Gelukkig!
Jessie ademt nu zelf weer een beetje.
Er loopt water uit haar mond. Dan begint ze te hoesten.
Jessies borst gaat nu weer vanzelf op en neer.
'Doet jouw adem dat?' vraagt Lars aan de badmeester?
'Nee,' zegt hij, 'dat is de adem van Jessie zelf.
Ze kan nu weer zelf ademen.
Ik heb haar hierbij alleen wat geholpen.'
De mama van Jessie weet niet hoe ze de badmeester moet bedanken.
Onderweg vraagt Lars aan Jessie: 'Wil jij soms een vis zijn?'
Jessie schudt met haar hoofd.
Ze weet zeker dat zwemmen zonder bandjes nog niet kan.
En ze is Jessie, geen vis!
Jongeren
ONDERZOEKEN
Scheppingsverhalen
Veel oude scheppingsverhalen leven nu voort als een sprookje om er kinderen mee te vermaken. Maar wie deze verhalen aandachtig leest, kan nog steeds de vragen ontdekken die aan de oorsprong van deze verhalen lagen.
Bijvoorbeeld:
- Waarom hebben mensen een verschillende huidskleur?
- Waarom zijn er beren?
- Wat is de zon?
- Hoe komt het dat we weten wat we wel of niet mogen eten?
Ook een eerste vorm van regelgeving is in die verhalen te lezen:
- Je mag alleen dieren doden die je nodig hebt om van te leven
- Je moet voor de aarde zorgen
Het is ook interessant om de schepping van de vrouw in die verschillende verhalen te lezen.
- Wie was het eerst - de man of de vrouw?
- De vrouw als de levende schaduw van de man
- De vrouw als kopie van de man
- De vrouw die het initiatief neemt
Heel opvallend is het ook dat men in beelden over de relatie met God spreekt.
- De hemel als plaats waar God woont
- De regenboog als verbinding tussen hemel en aarde
- De zorg van God voor de mensen
Ook details zijn interessant
- Waarom worden beren geschapen in Alaska?
- Waarom is er maïs in Zuid-Amerika?
- Waarom spreekt een Afrikaans verhaal over mieren?
- Waarom hebben de Hawaïanen het over de 'rode-aarde-man'?
Meer informatie over dit soort verhalen vind je hier.
Ecuador (Indianen)
(Horizon, 1996-1997, Nummer 1, p. 6)
Hoe de aarde licht en vol leven werd
Dit is een oud verhaal van toen Moeder Aarde jong was.
Er was nog geen licht en het was koud.
Het woud bestond nog niet, er groeiden geen planten en geen dieren.
Ook mensen waren er niet.
Alleen de god Nemequene, zijn vrouw en zijn zoon
leefden in die ijzige duisternis.
Het was er eng, donker en lelijk.
Daarom wou Nemequene leven en schoonheid aan de aarde geven.
Van koude modder kneedde hij mensen en dieren,
maar wat hij ook deed, ze kwamen niet tot leven.
Ze gingen niet ademen en ze bewogen niet.
Zo bleef alles veel jaren liggen, levenloos, donker en koud.
Toen zond Nemequene zijn zoon naar de hemel
om licht boven de aarde te hangen.
Dat deed die zoon en hij werd de zon.
En zie ... de aarde die altijd donker en koud was geweest,
werd licht en warm.
Er begon van alles te groeien, mos, gras, struiken en bomen.
Rivieren gingen stromen, meren en zeeën liepen vol water.
De figuren die Nemequene vroeger had geboetseerd,
kwamen tot leven.
Het werden vissen die in het water gingen zwemmen,
of vogels die in de lucht gingen zweven en fladderen, fluiten en zin gen,
en nesten bouwen in de bomen van het woud of op hoge rotsen.
En tussen de bomen door en in de velden,
in de vlakten en op de bergen
liepen en kropen sindsdien zoveel soorten dieren
dat je ze niet eens allemaal kunt noemen.
Ook mensen kwamen er.
Maar die vonden het donker als de zon ging slapen,
dan hadden ze het koud en waren ze angstig.
Daarom vroegen ze aan Nemequene:
- O, Nemequene, geef ons ook 's nachts licht.
En de goede Nemequene hield van de mensen, die hij had gemaakt.
Hij klom zelf naar de hemel en werd er de maan.
Sindsdien was er licht op aarde,
overdag van de zon, bij nacht van de maan.
De mensen werden blij en gelukkig
en ze vonden Moeder Aarde warm en mooi.
En hun god Nemequene waren ze innig dankbaar.
Dat wilden ze tonen door goed voor Moeder Aarde te zorgen.
Afrika
(Uit: M. SCHIPPER, Het zwarte paradijs, Afrikaanse scheppingsmythen, Uitgeverij Corrie Zelen, 1980)
... en Bumba begon te braken
In het begin was er slechts duisternis en er bestond niets anders op aarde dan water. In deze chaos heerste Bumba, de Chembe (God), helemaal alleen. Bumba zag er uit als een mens, maar hij was van enorme afmetingen en wit van kleur.
Op een dag voelde hij een hevige pijn in zijn maag en hij begon te braken. Eerst braakte hij de zon, vervolgens de maan en daarna de sterren: zo werd het licht geboren. Onder invloed van de zon begonnen toen de wateren te verdampen en er werden zandbanken zichtbaar, maar net als de wateren waaruit ze te voorschijn kwamen, waren deze zandbanken volledig verstoken van elke vorm van plantaardig of dierlijk leven.
En Bumba begon opnieuw te braken en dit keer bracht hij voort in deze volgorde: de luipaard, Koy Bumba, de gekuifde adelaar, Pongo Bumba, de krokodil, Ganda Bumba, een klein visje, Yo Bumba, de schildpad, Kono Bumba, de bliksem (een dier dat op de luipaard lijkt, maar dan helemaal zwart), Tsetse Bumba, de witte reiger, Nyanyi Bumba, een kever en de geit, Budi Bumba. Vervolgens braakte hij mensen, in grote aantallen.
De dieren die hij op deze manier geschapen had begonnen de wereld te bevolken. De witte reiger braakte alle vogels behalve de kiekendief, de krokodil braakte alle slangen en de leguaan, de geit braakte alle dieren met horens, het visje Yo alle vissen en de kever alle insecten. De slangen braakten daarna de sprinkhanen en de leguaan alle dieren zonder horens. Vervolgens braakte een van de zonen van Bumba, Ngonye Ngana, de witte mieren, maar de inspanning was te groot voor hem en hij stierf eraan. Uit dankbaarheid voor hun schepping gingen de witte mieren alle teelaarde uit het ingewand van de aarde halen; daarmee bedekten zij de onvruchtbare zandbanken om hun Schepper erin te begraven. Een andere zoon van Bumba, Chonganda, braakte een plant uit waaruit al het plantaardige voortsproot. Nog een andere zoon, Chedi Bumba geheten, probeerde ook nieuwe schepselen te braken. Het lukte hem om kiekendieven voort te brengen, maar verder niets.
Dit is de geschiedenis van de schepping van de wereld zoals wij die kennen. Toen echter het werk van de schepping voltooid was, ging Bumba alle dorpen van de mensen langs en hij zei tegen iedereen: 'Ziet de prachtige dingen die ik geschapen heb; ze behoren jullie allemaal toe, maar ik gebied jullie om je van het eten van bepaalde dingen te onthouden. Over al het andere kunnen jullie vrijelijk beschikken.'
Zo was het dat elk dorp zijn eigen Ikina Bari, zijn eigen taboe, kreeg, een echte totem. Enkele dorpen werden overgeslagen en kregen geen Ikina Bari. Het was Bumba's bedoeling de mensen te leren zich te bedwingen en hij gebood dat wie het taboe zou doorbreken ziek zou worden en zou sterven.
In die tijd werd de drank die we nu palmwijn noemen uit een meer getapt waar iedereen er naar believen van kon drinken. Waarom de palmwijn verdween en hoe hij terugkwam via de palmboom, daarover wordt in oude verhalen verteld.
Het werk van Bumba was volmaakt behalve in het geval van de bliksem Tsetse Bumba die veel kwaad begon aan te richten. Daarom verjaagde Bumba hem en hij zocht een heenkomen in de hemel.
Dat bracht wel een moeilijkheid met zich mee, omdat de mensen niet meer aan vuur konden komen. Toen gaf Bumba de bliksem toestemming om van tijd tot tijd terug te keren, maar telkens wanneer hij de aarde bezocht, richtte hij schade aan. Intussen waren de mensen erin geslaagd om vuur te maken uit het hout van bepaalde bomen en dat vuur hebben ze sindsdien zorgvuldig brandende gehouden in hun dorpen.
Hawaï
(Bron: onbekend)
De tijd van de diepe duisternis
In de tijd van de diepe duisternis, voor de herinnering van de mens, kwamen de grote goden uit de nacht. De god van de schepping raapte een grote kalebas op uit de zee en gooide hem hoog in de lucht. Deze spatte in stukken uit elkaar en uit die stukken ontstonden de zon en de maan.
De God van de Schepping zei: 'Ik zal een opperhoofd maken om over de aarde te heersen. Laten we voorzien in zijn behoeften.'
De god van de zee zei dat hij ervoor zou zorgen dat de zee gevuld zou worden met heel veel levende wezens voor het opperhoofd. Zo werden koraal, zeesterren, schelpdieren, vissen, dolfijnen en haaien geboren.
Daarna vulde de God van de Schepping de aarde met levende wezens voor het opperhoofd. Landvogels en zeevogels werden geboren. De zee kroop vooruit en achteruit over het land en bracht zo de kruipers voort: de schildpadden en de hagedissen.
De god van de bossen zei: 'Ik zal zorgen voor bomen om het opperhoofd van hout te voorzien. Hout om kano's te bouwen, peddels te maken en brandbaar hout om het pad van het opperhoofd te verlichten.'
Tenslotte zorgde de god van 'Al wat groeit' voor eetbare planten, voedsel voor het opperhoofd.
Toen ze dat gedaan hadden zei de god van de Schepping tegen de andere goden, dat ze alles moesten zoeken wat nodig was om een opperhoofd te maken. Op een heuvel aan de kant van de zonsopgang bij de zee vonden ze rijke rode aarde. Ze gingen hiermee naar de god van de Schepping die er een man van vormde en er leven in blies. Hij noemde hem 'Rode Aarde Man'. De 'Rode Aarde Man' wandelde rond en sprak. Dit maakte de goden blij.
De 'Rode Aarde Man' was gelukkig. Al snel had hij in de gaten dat waar hij ook ging er iets met hem mee ging. Zijn gezelschap noemde hij Schaduw. Hij begon er tegen te praten, te lachen en zelfs te zingen. Maar Schaduw antwoordde nooit en uiteindelijk zweeg ook Rode Aarde Man. De goden zagen dat hij ongelukkig was en eenzaam.
'Hij heeft een levende metgezel nodig,' zei de God van de Schepping. En toen de 'Rode Aarde Man' sliep, blies hij leven in Schaduw. Eenmaal wakker geworden, ontdekte 'Rode Aarde Man' dat Schaduw was gaan leven. Hij was bijzonder gelukkig. Hij lachte en begon te zingen en Schaduw lachte en zong met hem mee. 'Rode Aarde Man' besloot Schaduw voortaan 'Levende Schaduw' te noemen. Beiden knielden ze en bogen ze om de grote goden te danken voor de grote geschenken van leven en vriendschap.
Na verloop van tijd vermenigvuldigden de mensen zich en er ontstonden allerlei soorten mensen: grote eters, liedzangers, legeraanvoerders, opperhoofden, allerlei soorten mensen en omdat er zoveel mensen waren, verspreidden ze zich over heel de aarde.
Alaska
(Bron: onbekend)
De raaf en de Peulenman
Lang geleden woonde in het hemelland de machtige Raaf. Hij was een vogel zoals alle raven, maar hij had grote toverkracht: hij kon in een Raafmens veranderen door zijn snavel over zijn voorhoofd te schuiven.
Op een dag maakte hij een bal, klapte vier keer met zijn vleugels, en de bal werd de zon. Raaf keek naar beneden en zag een grijze aarden vlakte en de zee. Verder was er niets. Toen hij landde merkte hij dat de vlakte nogal drassig was. Raaf klapte vier keer met zijn vleugels en de vlakte begon op te drogen en werd harder. Sommige vlaktes bleven drassig, maar het meeste werd hard en er ontstonden rivieren, meren, bergen en heuvels. Nu wilde Raaf deze plek mooi maken. Hij vloog over het land en klapte regelmatig vier keer met zijn vleugels. Er kwamen planten en bomen. Uit één van die planten, een erwtenplant, groeide een grote erwtenpeul. Die barstte open en hieruit kwam een mannetje. Toen die de grond raakte begon hij te groeien tot een grote man. Voorzichtig bewoog hij zijn benen en liep.
'Wie ben jij en waar kom je vandaan?' vroeg Raaf.
'Ik kom uit de erwtenpeul,' zei de man.
'Die heb ik gemaakt,' zei Raaf, 'maar ik wist niet dat daar zoiets zou uit komen. Maar nu je toch hier bent, zal ik je leren hoe je moet leven.'
Raaf liet de man water en eetbare bessen zien en leerde hem eten en drinken. Omdat hij bang was dat de man te weinig eten zou hebben, begon hij dieren te maken. Hij veranderde in Raafmens, nam wat klei en boetseerde allerlei dieren. Hij werd weer Raaf, klapte vier keer met zijn vleugels en de dieren gingen leven. Zo maakte hij dieren voor op het land, in de zee en in de lucht. Sommige om van de eten en andere gewoon omdat hij ze mooi vond.
De man rende achter de dieren aan. Toen zei Raaf: 'Je mag de dieren vangen en doden en ze opeten, maar neem alleen wat je nodig hebt.' Maar hoe meer dieren Raaf maakte, hoe meer opgewonden de man werd. Toen besloot Raaf om nog twee dieren te maken: twee grote grommende beren. De man beefde. 'Goed,' zei Raaf, je bent bang. Ik wilde dat je zou weten wat angst is.'
Dan nam Raaf nog wat klei. Terwijl boetseerde, keek hij telkens naar de man. Hij klapte vier keer met zijn vleugels en toen stond er een vrouw. Raaf zei tegen de man en de vrouw: 'Jullie moeten vrienden zijn, samen leven, een huis bouwen en kinderen krijgen.'
Hij bleef nog een poosje en leerde hen alles wat ze moesten weten. Hij toonde ze hoe ze een vuur moesten maken, en een pijl en boog. Hij leerde ze vissen, kajaks bouwen en hoe ze vlees en vis moesten klaarmaken.
Toen Raaf terug ging naar zijn huis in de hemel, vroeg hij aan de man en de vrouw: 'Willen jullie goed zorgen voor alles wat ik gemaakt heb? En willen jullie nooit zomaar doden of vernietigen en alleen maar nemen wat je nodig hebt?'
Raaf vloog terug naar het hemelland, maar vergat de man en de vrouw niet. Hij keek vaak naar beneden om te zien hoe het met ze ging, en naar hun kinderen en de kinderen van die kinderen.
Centraal Ghana (Akan-Ashanti)
(Bron: onbekend)
Het meisje dat ging bakken
Lang geleden was er geen aarde en was het altijd donker. Hoog boven deze zwarte nachthemel, waar het altijd licht is, woonde Nyame, de Hemelgod. Binnen in hem woonden geestmensen.
Op een dag pakte Nyame een reusachtige mand, vulde die met aarde en plantte er planten in. Daarna maakte hij heel veel dieren, vogels en insecten en zette deze tussen de planten.
'Hier zoek ik een mooi plekje voor,' zei hij.
Zorgvuldig sneed hij een rond gat in de hemel en maakte een luik dat precies in dat gat paste. Daarna bond hij een regenboogkoord rond de mand en liet die door het gat zakken. Er stroomde licht door het gat naar buiten. Dit gat is de zon die de aarde verlicht als Nyame zijn luik open laat.
Nyame was tevreden en bewonderde zijn werk. Na een tijd sloot hij het gat. Maar toen dacht hij aan de dieren beneden die wel bang zouden zijn in het donker. Daarom prikte hij gaatjes in de hemel en zorgde zo voor de maan en de sterren.
Toen hij op een dag een lege plek ontdekte wilde hij een klein mandje met planten aan een regenboogkoord naar beneden laten zakken. Toen Iyaloda, één van de meisjesgeesten die binnen Nyame woonde, hoorde dat er een mandje naar de aarde zou gaan, zei ze tegen een jongensgeest, die haar speciale vriendje was, dat ze wilde gaan kijken. Dat deden ze, maar toen moest Nyame plotseling niezen zodat de twee in het mandje vielen.
Eerst was het spannend, maar dan begonnen ze zich zorgen te maken, want ze wisten niet hoe ze terug binnen Nyame konden geraken. Het werd donker en ze maakten van takken een afdak en ze sliepen dicht tegen elkaar aan.
De volgende dagen voelden ze ze zich vaak verdrietig zo ver van Nyame. De jongensgeest dwaalde soms alleen rond en sprak dan tegen de wind en tegen de bomen. En als Iyaloda alleen was en verdrietig, ging ze zitten denken.
Op een dag zei ze: 'Ik wil een paar kleintjes maken die er net zo uit zien als wij.'
'Hoe ga je dit doen?' vroeg de jongensgeest.
'Ik zal popjes maken uit klei,' zei Iyaloda, 'daarna zal ik ze bakken en dan zal ik er leven in blazen.'
Ze besloten om er meteen aan te beginnen.
Ze maakten popjes van klei, evenveel jongens als meisjes. Dan stapelde ze hout rond de popjes en staken dit aan. Na een tijdje doofden ze het vuur. Toen alles afgekoeld was, zagen ze dat de popjes zacht roze van kleur waren. Ze besloten de volgende popjes langer te bakken. Zo bakten ze een paar dagen tot ze genoeg popjes hadden, allemaal verschillend van kleur naargelang de baktijd. Gele, blanke en zwarte popjes en allerlei kleuren daartussen. Dan bliezen ze leven in elk van de popjes en elk popje van klei kwam tot leven.
Zo werden de jongensgeest en Iyaloda de eerste vader en de eerste moeder.
Ze hadden zo een groot gezin om voor te zorgen en van te houden, dat ze zich nooit meer eenzaam voelden op de grote mand met aarde.