Loading...
 

Genesis 37, 3-28

Genesis 37, 3-28: Jozef de dromer

De tekst

’Bijbel in gewone taal’

(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 63-64)

Jozef werd geboren toen Jakob al oud was. Daarom hield Jakob meer van hem dan van zijn andere zonen. Hij maakte voor hem een prachtige jas met allerlei mooie kleuren. De broers merkten wel dat hun vader het meest van Jozef hield. Daarom hadden ze een hekel aan Jozef. Ze praatten nooit met hem.

Op een keer had Jozef gedroomd. Hij vertelde de droom aan zijn broers. Toen kregen ze een nog grotere hekel aan hem. Want Jozef zei: ‘Moet je horen wat ik gedroomd heb. We waren op het land aan het werk. We bonden het gemaaide koren bij elkaar in bossen. Opeens ging mijn bos koren rechtop staan. Toen kwamen jullie bossen koren om mij heen staan en ze maakten een diepe buiging voor mijn bos koren.’
De broers zeiden tegen Jozef: ‘Denk jij soms dat je koning wordt? Dat je over ons kunt regeren?’ Toen hij over die droom vertelde, kregen ze een nog veel grotere hekel aan hem.
Later kreeg Jozef weer een droom. Hij vertelde ook die droom aan zijn broers: ‘Ik droomde dat de zon, de maan en elf sterren een diepe buiging voor mij maakten.’ Jozef vertelde die droom ook aan zijn vader. Maar die zei boos: ‘Wat is dat voor een droom! Je denkt toch niet dat je moeder, je broers en ik voor jou zullen buigen?’
Jozefs broers waren jaloers op hem. Zijn vader dacht nog vaak aan die dromen.

Op een keer waren de broers van Jozef met de schapen en de geiten naar de stad Sichem gegaan. Toen zei Jakob tegen Jozef: ‘Je broers zijn met de kudde naar Sichem. Ga eens naar hen toe en vraag hoe het met hen gaat. Kijk ook of het goed gaat met de dieren. En kom dat dan aan, mij vertellen.’ Jozef zei: ‘Dat is goed.’
Jozef ging vanuit het dal bij Hebron naar Sichem. Daar kwam hij in het veld een man tegen, die vroeg: ‘Wie zoek je?’ ‘Ik zoek mijn broers,’ zei Jozef. ‘Heb jij ze misschien ergens gezien, met hun kudde?’ De man zei: ‘Ze zijn hier alweer weg. Ze zeiden dat ze naar de stad Dotan gingen.’
Toen ging Jozef ook naar Dotan, en daar vond hij zijn broers.

De broers zagen Jozef al in de verte aankomen. Voordat hij bij hen was, bedachten ze een plan om hem te doden. Ze zeiden tegen elkaar: ‘Kijk, daar heb je die dromer! Kom, laten we hem vermoorden en in een put gooien. Dan zeggen we dat hij opgegeten is door een roofdier. Dan zullen we wel eens zien of zijn dromen uitkomen!’
Toen Ruben dat hoorde, zei hij: ‘Nee, laten we hem niet doden. Een moord is niet nodig. Gooi hem in één van de putten hier in de woestijn, maar vermoord hem niet.’ Ruben was van plan om Jozef te redden en hem terug te brengen naar zijn vader.
Toen Jozef bij zijn broers kwam, grepen ze hem vast. Ze trokken zijn mooie gekleurde jas uit en ze gooiden hem in een put. Het was een waterput, maar er stond geen water in. Daarna gingen ze zitten eten.

Opeens zagen de broers een groep mannen aankomen. Het waren handelaars. Ze kwamen uit Gilead en ze waren op weg naar Egypte. Ze hadden kamelen bij zich met dure kruiden en geurige olie.
Toen zei Juda tegen zijn broers: ‘We kunnen Jozef wel vermoorden en alle sporen laten verdwijnen, maar wat hebben we daaraan? We kunnen hem beter verkopen aan die handelaars. Dan hoeven we hem niet te doden. Hij is toch onze eigen broer.’
De broers waren het met Juda eens. En toen de handelaars met de kamelen voorbijkwamen, trokken de broers Jozef uit de put. Ze verkochten hem voor 20 zilverstukken. De handelaars namen Jozef mee naar Egypte.



Dichter bij de tijd

(Bewerking: C. Leterme)

Israël hield meer van Jozef dan van zijn andere zonen, want hij had hem nog op zijn oude dag gekregen. Daarom liet hij voor hem een prachtig kleed maken. De broers zagen dat hun vader meer van Jozef hield dan van hen en ze gingen hem zo haten dat ze geen goed woord meer voor hem over hadden.
Eens had Jozef een droom. Hij vertelde die aan zijn broers en die gingen hem daarom nog meer haten. Hij zei: `Hoor toch eens wat voor droom ik had. We waren schoven aan het binden op het veld. Toen kwam mijn schoof overeind en bleef rechtop staan. Die van jullie kwamen er omheen staan en bogen voor mijn schoof.'
Zijn broers zeiden: ‘Wil je soms koning over ons worden of over ons heersen?'
Zo begonnen ze Jozef steeds meer te haten omwille door de dromen die hij vertelde.
Later had hij nog een droom en ook die vertelde hij aan zijn broers:
`Ik had weer een droom. Ik zag de zon, de maan en elf sterren voor me buigen.'
Toen hij dit aan zijn vader en zijn broers vertelde, zei zijn vader: `Wat moet dat met die droom van je? Moeten ik, je moeder en je broers zich soms voor je neerbuigen?'
Zo werden zijn broers nog afgunstiger op hem, maar zijn vader vergat niet wat er gebeurde.

Op een dag waren zijn broers bij Sichem de kudden van hun vader gaan weiden, toen Israël tegen Jozef zei: ‘Je weet dat je broers de kudde weiden bij Sichem. Zou je niet naar hen toe willen gaan?'
Jozef antwoordde: ‘Dat wil ik graag doen.'
Israël zei: ‘Kijk eens of alles in orde is met je broers en met het vee, en kom het me dan vertellen.'
Toen hij in de buurt van Sichem kwam en daar buiten ronddwaalde, vroeg iemand hem: ‘Wie zoek je?'
Jozef zei: ‘Ik zoek mijn broers. Weet jij misschien waar zij hun kudde weiden?'
De man zei: `Toen ze van hier vertrokken, hoorde ik ze zeggen: Laten we naar Dotan gaan.'
Toen ging Jozef zijn broers achterna.

Toen ze hem al in de verte zagen aankomen, zeiden ze tegen elkaar: ‘Daar komt hij aan, de grote dromer! Nu hebben we de kans. We vermoorden hem en gooien hem in een put. We kunnen zeggen dat een wild beest hem verslonden heeft. Dan zullen we eens zien wat er van zijn dromen terecht komt!'
Toen Ruben dit hoorde, probeerde hij Jozef te redden. Hij zei: `We mogen hem niet doden. Daar in de steppe is een put. Gooi hem daarin, maar dood hem niet.'
Hij wilde hem uit hun handen redden en bij zijn vader terugbrengen.
Zodra Jozef bij zijn broers kwam, trokken ze hem zijn prachtige kleed uit, grepen hem en wierpen hem in een lege put, waar geen water in stond. Toen ze zaten te eten, zagen ze een karavaan van Ismaëlieten, die van Gilead kwam. De kamelen waren beladen met gom, balsem en hars en waren op weg naar Egypte om daar de koopwaar af te leveren.

Juda zei tegen zijn broers: `Wat hebben we eraan, onze broer te vermoorden! Laten we hem liever aan de Ismaëlieten verkopen. Hij is toch een broer van ons, ons eigen vlees.' Zijn broers stemden daarmee in.
Toen er kooplieden uit Midjan voorbijkwamen, trokken de broers Jozef uit de put en verkochten hem voor twintig sikkel zilver aan die Ismaëlieten.
De kooplieden namen Jozef mee naar Egypte.



Stilstaan bij …

Israël
(= strijder met God)
Sinds het gevecht van Jakob bij de beek Jabbok, wordt hij ook Israël genoemd. Deze naam ligt aan de basis van de woorden: ‘Israëlieten’, de bewoners van het land Israël in de Oudheid, en ‘Israëli’s’, naam voor de bewoners van de huidige staat Israël.

Jozef
is de eerste zoon van Rachel, de liefste vrouw van Jakob. Dat is ook de reden waarom Jakob hem extra verwent met een mooi kleed.

Droom
In de oudheid zag men dromen als een voorspelling van wat later zal gebeuren.
In Egypte vond men dromen belangrijke voortekens.
In de Bijbel dragen ze vaak een boodschap van God.
Tegenwoordig ziet men dromen als een manifestatie van de diepste persoonlijkheid van een mens.
In alle gevallen openbaart een droom iets waar de mens zich voordien niet bewust van was.

Sichem
Stad ten noordoosten van de berg Gerizim, de plaats waar Jakob woonde. Sichem lag op de kruising van twee oude handelsroutes (die van Egypte naar Syrië, en die van Mesopotamië naar de Middellandse Zee), maar waar precies is onzeker.

Dotan
Plaats die lag op de handelsroute van de Midjanieten, die liep van Damascus naar de kust.

Put
In deze context is deze droge put een beeld voor een uitzichtloze situatie.

Ruben
Oudste zoon van Jakob en Lea.

Ismaëlieten
Afstammelingen van Ismaël, de zoon van Abraham en Hagar, de slavin van Sara. Ismaëlieten waren nomaden, die in het noorden van Arabië leefden. Hun karavanen trokken over de grote handelsroutes in het Oude Nabije Oosten.

Gilead
(= 'heuvel / hoop stenen van getuigenis' of 'rotsachtige regio')
Gilead, een bergachtig gebied ten oosten van de Jordaan en ten noorden van de Jabbok, dat nu ligt in Jordanië. Gilead was belangrijk voor de specerijenhandel. Specerijen werden gebruikt in de keuken, de cosmetica en bij het maken van wierook.

Kamelen
De vermelding van 'kamelen' in deze tekst is een anachronisme: in de tijd waarin dit verhaal plaatst vindt, kende men alleen ezels als transportdieren op de karavaanroutes.

Gom
Werd gebruikt als een hechtmiddel voor de zwachtels bij het balsemen.

Balsem
Geurige hars die gebruikt werd als geneesmiddel, in de schoonheidsverzorging en bij het afleggen van een dode.

Hars
Een kleverig product dat door naaldbomen afgescheiden wordt.

Juda
(= Dank God)
Juda was de vierde zoon van Jakob en Lea en de stamvader van Juda, de stam die het meest belangrijk was in de geschiedenis van Israël: koning David behoorde tot die stam en Jeruzalem behoorde tot het gebied van Juda.
Van zijn naam is het woord ‘Jood’ afgeleid.

Ons eigen vlees
Een uitdrukking die wijst op een zeer intieme familieband.

Midjan
Midjan was een de zoon van Abraham en Ketura, een vrouw die hij – volgens de Bijbel - huwde na de dood van Sara, en met wie hij zes zonen kreeg. De nakomelingen van Midjan (de Midjanieten) leefden in het noordwesten van Arabië, op de oostkust van de Golf van Akaba. Ze waren woestijnnomaden.

Twintig zilverlingen
Een zilveren sjekel was in de tijd van Jozef geen munt, maar 8, 33 gram zilver. Dit betekende dat Jozef verkocht werd voor 166 gram zilver, dezelfde prijs als voor een slavin. (Maar Jozef was nog jong!)





Bij de tekst

Twee tradities?

Volgens de Elohistische traditie (E) verzet Ruben zich tegen het plan van de broers om Jozef te doden. Hij bekomt dat men hem in een droge put werpt, waaruit hij hem wil redden. Maar Midjanitische kooplieden voeren Jozef mee naar Egypte.
Volgens de Jahwistische traditie (J) is het Juda die voorstelt Jozef te verkopen aan een voorbijtrekkende karavaan van Ismaëlieten, liever dan hem te doden.

De tekst laat in het midden wie van beide stiefbroers verhinderd heeft om Jozef te doden. Was het Ruben, de oudste, die zijn verantwoordelijkheid als oudste opnam? Of was het Juda, naar wie later het Zuid-Rijk genoemd werd?
Ook de handelaars aan wie Jozef verkocht werd zijn verschillend: waren het nu Midjanieten of Ismaëlieten? In elk geval waren beide volkeren uit het Arabische schiereiland.

Er waren wellicht twee versies van dit verhaal die daarover de ronde deden. De schrijver van deze tekst maakte zelf geen keuze en nam beide visies op. Een manier van doen die vaak in de Bijbel voorkomt.



Een talrijk gezin

Volgens de Bijbel had Jakob twaalf zonen:
Bij zijn eerste vrouw Lea: Ruben, Simeon, Levi, Juda, Issakar, Zabulon.
Bij zijn lievelingsvrouw: Jozef, Benjamin.
Bij Zilpa, een slavin van Lea: Gad, Aser.
Bij Bila, een slavin van Rachel: Dan, Naftali.
Jakob had een dochter Dina bij Lea. Wellicht had hij meer dochters, maar die worden niet vermeld.
Omdat Rachel de meest geliefde vrouw van Jakob was, zijn de zonen die Jakob bij haar kreeg het meest geliefd.



Kleding in het verhaal van Jozef

Kleding is als een kapstok voor het hele verhaal dat over Jozef verteld wordt:

Het kleed dat Jozef van zijn vader kreeg
. Jozef was de zoon van Rachel, de lievelingsvrouw van Jakob. De grote liefde die hij heeft voor zijn zoon is te zien aan het prachtige kleed dat hij aan Jozef gaf.
. Toen zijn broers Jozef in een put gooiden deden ze hem zijn mooie kleren uit. Daarna verkochten ze Jozef aan een groep handelaars.
. Omdat hun vader zou denken dat Jozef door een dier verscheurd is, doopten ze zijn mooie kleed in het bloed van een bokje.

Het kleed dat hij liet in de handen van de vrouw van Potifar
Toen Jozef wilde weglopen van de vrouw van Potifar, liet hij zijn kleren achter in haar handen. Aan Potifar zegt ze nadien dat Jozef haar wilde lastigvallen.

De kleren die hij kreeg toen hij uit de gevangenis kwam
Om bij de farao te komen gaf men Jozef nette kleren, zodat hij de kleren die hij de hele tijd in de gevangenis droeg, kon achterlaten.

De kleren die de farao hem gaf
Deze kleren tonen hoe belangrijk Jozef geworden was: het waren dure kleren, die hij mocht dragen met een gouden ring en een gouden ketting.

De kleren die Jozef gaf aan zijn broers
De mooie nieuwe kleren die Jozef aan zijn broers gaf, laten zien dat het weer goed ging tussen hen.





Suggesties

Kleine kinderen

EVEN TESTEN

Kies het juiste antwoord

(naar: Naomi, 2014 nr 4, p. 12)

Jozef is
O de oudste zoon van Jakob
O de lievelingszoon van Jakob
O de man van een zus van Jakob

Jozef krijgt
O een mooi kleed met vele kleuren
O twintig geldstukken
O zeven vette koeien

De broers van Jozef zijn
O blij voor hem
O erg jaloers
O bang

De broers besluiten om
O te klagen bij hun vader
O Jozef te eten te geven aan wilde dieren
O Jozef in een diepe put te gooien





Grote kinderen

EVEN TESTEN

Waar of niet waar?

O De oudste van Jakob was Jozef
O Hij was de lieveling van zijn vader
O Hij was jaloers op zijn broers
O De broers namen Jozef gevangen
O Ze verkochten hem aan de koningin van Egypte
O Zo kwam Jozef in Jordanië terecht.





INLEVEN

Rollenspel: het mooie kleed van Jozef

(C. LETERME in Simon plus, uitgeverij Averbode 2007, nr 7)

Een van de kinderen is Jozef.
Hij laat zijn mooie mantel zien.
- Van wie heeft hij die gekregen?

Enkele kinderen rukken het mooie kleed af.
- Hoe reageert het kind?
- Hoe is het als zo'n mooi geschenk van je wordt afgepakt?
- Ben jij ook al eens onheus behandeld?



'Lege stoel'

De kinderen leven zich in in de situatie van Jozef in de put.

Neem daarvoor een hoge doos (b.v. de verpakking van een koelkast) die je aan een van de zijden open maakt. De kinderen zitten rond die halfopen, Iege doos. Ze kunnen vragen stellen aan Jozef. Het kind dat een antwoord kan geven op de gestelde vraag, gaat in de doos zitten. Op dat moment is dàt kind Jozef, die antwoord geeft aan de kinderen. Als een kind een ander antwoord op de vraag heeft neemt dat kind plaats in de doos en geeft zijn/haar antwoord. Elk antwoord dat gegeven wordt, is goed.

Nadien:
- bespreking van het aanvoelen van deze werkvorm
- voorlezen van de Bijbeltekst die aan bod kwam.



Een put vol briefjes

(Samenleesbijbel, NBG, 2015, p 107)

Zet een emmer op tafel. Dat is de put.
Schrijf allemaal iets op een briefje waarover je wel eens in de put zit.
Gooi de briefjes in de emmer.
Pak daarna allemaal een briefje uit de emmer (niet je eigen briefje).
Schrijf op dat briefje iets om de ander moed in te spreken.
Geef het briefje dan terug aan degene van wie het was.





DOEN

Tekenen

De kinderen krijgen de opdracht om Jozef in de put te tekenen. Welk moment zij daarvoor uitkiezen (het vallen of het zitten onderaan de put) staat daarbij vrij. Dat is een aanzet voor de kinderen om zich in te leven in wat Jozef meemaakt.

Hou daarna een gesprek. Leg daarbij het accent op Jozef, die op de bodem van de put zat:
- Wat zou hij doen in de put? Hoe zou hij zich voelen in de put?
- Wat zeggen zijn ogen daarover? Zou hij het warm hebben of juist koud?
- Als je met hem zou kunnen praten, wat zou je hem dan zeggen?
- Wat zou hij tegen je zeggen? Wat zou hij je vragen?
Terwijl de kinderen tekenen, kunnen ze in een individueel contact hierover vertellen: wat ze willen uitdrukken, wat hen aanspreekt, hoe ze dat moment willen tekenen ...





ZINGEN

De dromen

Lied van Hanna Lam en Wim ter Burg

Klik hier om kennis te maken met de tekst en de muziek van dit lied.





Jongeren

ONDERZOEKEN

Hoe Jozef in Egypte terechtkwam

Van dat verhaal bestonden oorspronkelijk twee overleveringen, die in grote lijnen op elkaar leken, maar niet in details. Dat gebeurde vroeger heel gemakkelijk. Die verhalen vertelde men eeuwenlang door en omdat het vaak voorkwam dat grote groepen in verschillende streken woonden zonder veel contact met elkaar, kon het verhaal van de ene groep op de duur gaan verschillen van dat bij een andere groep.
Zo ontdekten geleerden dat bij een bepaalde groep over God gesproken werd met de naam Jahwe en bij een andere groep met de naam Elohim. Daarom spreken ze over J - verhalen en E - verhalen, naar de eerste letter van die namen voor God. Hierdoor kan plotseling een schijnbaar tegenstrijdige passage volkomen duidelijk worden. Want meer dan eens maakte degene die het definitieve verhaal opschreef gebruik van zowel het J-verhaal als van het E-verhaal en maakte van beide overleveringen één grote vertelling.
Bijvoorbeeld:
Eerst staat het J - verhaal over de verkoop van Jozef, daaronder het E - verhaal over dezelfde gebeurtenis.




Het J-verhaal ging ongeveer zo:
Israël hield meer van Jozef dan van al zijn andere zonen, omdat hij hem nog op zijn oude dag had gekregen. Hij had voor hem een prachtig kleed laten maken. De broers bemerkten dat hun vader meer van Jozef hield dan van hen, en zij gingen hem zo haten dat ze geen goed woord meer voor hem over hadden.
Eens waren zijn broers bij Sichem de kudden van hun vader gaan weiden, toen Israël tot Jozef zei: Je weet dat je broers de kudde weiden bij Sichem. Zou je niet naar hen toe willen gaan? Hij antwoordde: Dat wil ik graag doen. Israël zei: Ga dan eens kijken of alles in orde is met je broers en met het vee, en kom het mij dan vertellen. Zo liet hij hem uit het dal van Hebron vertrekken. Toen hij in de buurt van Sichem kwam en daar buiten aan het ronddwalen was, kwam iemand op hem af en vroeg hem: Wat zoekt u? Hij antwoordde: Ik ben op zoek naar mijn broers. Kunt u mij misschien zeggen waar zij hun kudde weiden? De man antwoordde: Ze zijn van hier vertrokken en ik heb ze horen zeggen: Laten we naar Dotan gaan. Jozef ging daarop zijn broers achterna en vond hen inderdaad in Dotan.
Zodra Jozef bij zijn broers kwam, trokken zij hem het kleed uit het prachtige kleed dat hij droeg, grepen hem en wierpen hem in de put. De put was leeg en er stond geen water in. Terwijl ze zaten te eten, zagen zij ineens een karavaan van Ismaëlieten, die van Gilead kwam. De kamelen waren beladen met gom, balsem en hars; zij waren op weg naar Egypte om de koopwaar daar af te leveren. Nu zei Juda tot zijn broers: Wat hebben we eraan, die broer van ons te vermoorden en zijn bloed te bedekken! Laten wij hem liever aan de Ismaëlieten verkopen en niet de hand aan hem slaan; hij is toch een broer van ons, ons eigen vlees. Zijn broers stemden daarmee in.
Zij namen het prachtige kleed van Jozef, slachtten een geitenbokje en doopten het kleed in het bloed. Toen lieten zij het naar hun vader brengen met de boodschap: Dit hebben we gevonden. Kijk eens goed. Is het misschien het kleed van uw zoon? Hij herkende het en zei: Het is het kleed van mijn zoon; een wild dier heeft hem verslonden. Jozef is vast en zeker verscheurd. En Jakob scheurde zijn kleren, deed een zak om zijn lenden en treurde lange tijd om zijn zoon. Al zijn zonen en dochters deden hun best om hem te troosten, maar hij liet zich niet troosten en zei: Treurend daal ik af naar mijn zoon in het dodenrijk. En zijn vader bleef hem bewenen.




Het E-verhaal ging ongeveer zo:
Eens had Jozef een droom. Hij vertelde die aan zijn broers en daardoor gingen zij hem nog meer haten. Hij zei: Hoor toch eens wat voor droom ik gehad heb. Wij waren aan het schoven binden op het veld. Mijn schoof kwam overeind en bleef rechtop staan; jullie schoven kwamen er omheen staan en bogen voor mijn schoof. Zijn broers zeiden: Wou je soms koning over ons worden of over ons heersen? Zo raakten ze steeds heviger op hem gebeten vanwege de dromen die hij vertelde. Later had hij nog een droom en ook die vertelde hij aan zijn broers. Ik heb weer een droom gehad, zei hij. Ik zag dat de zon, de maan en elf sterren zich voor mij bogen. Toen hij dit aan zijn vader en zijn broers vertelde, gaf zijn vader hem een berisping. Hij zei: Wat moet dat met die droom van jou? Moeten ik, je moeder en je broers zich soms voor jou ter aarde buigen? Daardoor werden zijn broers nog afgunstiger op hem, maar zijn vader onthield het gebeurde.
Zij hadden hem al in de verte zien aankomen, en voor hij bij hen was, smeedden zij het plan om hem te doden. Ze zeiden tot elkaar: Daar komt hij aan, de grote dromer! Nu hebben we de kans. We vermoorden hem en gooien hem in een put. We kunnen zeggen dat een wild beest hem verslonden heeft. Dan zullen we eens kijken wat er van zijn dromen terecht komt! Toen Juda dit hoorde probeerde hij hem uit hun handen te redden en zei: We mogen hem niet doden. Ruben zei tot hen: Vergiet toch geen bloed! Ginds in de steppe is een put, gooi hem daarin, maar sla niet de hand aan hem. Hij wilde hem uit hun handen redden en bij zijn vader terugbrengen.
Toen Midjanitische kooplieden voorbijkwamen, trokken de broers Jozef uit de put en verkochten hem voor twintig sikkel zilver aan de Ismaëlieten. De kooplieden voerden Jozef naar Egypte. Toen Ruben weer bij de put kwam en merkte dat Jozef er niet meer in zat, scheurde hij zijn kleren. Hij kwam terug bij zijn broers en zei: De jongen is weg! Wat moet ik nu beginnen?
Intussen hadden de Midjanieten Jozef in Egypte verkocht aan een zekere Potifar, een hoveling van Farao, de overste van de lijfwacht.




Dooreengestrengeld ontstond het volgende verhaal:
Israël hield meer van Jozef dan van al zijn andere zonen, omdat hij hem nog op zijn oude dag had gekregen. Hij had voor hem een prachtig kleed laten maken. De broers bemerkten dat hun vader meer van Jozef hield dan van hen, en zij gingen hem zo haten dat ze geen goed woord meer voor hem over hadden.

Eens had Jozef een droom. Hij vertelde die aan zijn broers en daardoor gingen zij hem nog meer haten. Hij zei: Hoor toch eens wat voor droom ik gehad heb. Wij waren aan het schoven binden op het veld. Mijn schoof kwam overeind en bleef rechtop staan; jullie schoven kwamen er omheen staan en bogen voor mijn schoof. Zijn broers zeiden: Wou je soms koning over ons worden of over ons heersen? Zo raakten ze steeds heviger op hem gebeten vanwege de dromen die hij vertelde. Later had hij nog een droom en ook die vertelde hij aan zijn broers. Ik heb weer een droom gehad, zei hij. Ik zag dat de zon, de maan en elf sterren zich voor mij bogen. Toen hij dit aan zijn vader en zijn broers vertelde, gaf zijn vader hem een berisping. Hij zei: Wat moet dat met die droom van jou? Moeten ik, je moeder en je broers zich soms voor jou ter aarde buigen? Daardoor werden zijn broers nog afgunstiger op hem, maar zijn vader onthield het gebeurde.

Eens waren zijn broers bij Sichem de kudden van hun vader gaan weiden, toen Israël tot Jozef zei: Je weet dat je broers de kudde weiden bij Sichem. Zou je niet naar hen toe willen gaan? Hij antwoordde: Dat wil ik graag doen. Israël zei: Ga dan eens kijken of alles in orde is met je broers en met het vee, en kom het mij dan vertellen. Zo liet hij hem uit het dal van Hebron vertrekken. Toen hij in de buurt van Sichem kwam en daar buiten aan het ronddwalen was, kwam iemand op hem af en vroeg hem: Wat zoekt u? Hij antwoordde: Ik ben op zoek naar mijn broers. Kunt u mij misschien zeggen waar zij hun kudde weiden? De man antwoordde: Ze zijn van hier vertrokken en ik heb ze horen zeggen: Laten we naar Dotan gaan. Jozef ging daarop zijn broers achterna en vond hen inderdaad in Dotan.

Zij hadden hem al in de verte zien aankomen, en voor hij bij hen was, smeedden zij het plan om hem te doden. Ze zeiden tot elkaar: Daar komt hij aan, de grote dromer! Nu hebben we de kans. We vermoorden hem en gooien hem in een put. We kunnen zeggen dat een wild beest hem verslonden heeft. Dan zullen we eens kijken wat er van zijn dromen terecht komt! Toen Juda dit hoorde probeerde hij hem uit hun handen te redden en zei: We mogen hem niet doden. Ruben zei tot hen: Vergiet toch geen bloed! Ginds in de steppe is een put, gooi hem daarin, maar sla niet de hand aan hem. Hij wilde hem uit hun handen redden en bij zijn vader terugbrengen.

Zodra Jozef bij zijn broers kwam, trokken zij hem het kleed uit het prachtige kleed dat hij droeg, grepen hem en wierpen hem in de put. De put was leeg en er stond geen water in. Terwijl ze zaten te eten, zagen zij ineens een karavaan van Ismaëlieten, die van Gilead kwam. De kamelen waren beladen met gom, balsem en hars; zij waren op weg naar Egypte om de koopwaar daar af te leveren. Nu zei Juda tot zijn broers: Wat hebben we eraan, die broer van ons te vermoorden en zijn bloed te bedekken! Laten wij hem liever aan de Ismaëlieten verkopen en niet de hand aan hem slaan; hij is toch een broer van ons, ons eigen vlees. Zijn broers stemden daarmee in.

Toen Midjanitische kooplieden voorbijkwamen, trokken de broers Jozef uit de put en verkochten hem voor twintig sikkel zilver aan de Ismaëlieten. De kooplieden voerden Jozef naar Egypte. Toen Ruben weer bij de put kwam en merkte dat Jozef er niet meer in zat, scheurde hij zijn kleren. Hij kwam terug bij zijn broers en zei: De jongen is weg! Wat moet ik nu beginnen?

Zij namen het prachtige kleed van Jozef, slachtten een geitebokje en doopten het kleed in het bloed. Toen lieten zij het naar hun vader brengen met de boodschap: Dit hebben we gevonden. Kijk eens goed. Is het misschien het kleed van uw zoon? Hij herkende het en zei: Het is het kleed van mijn zoon; een wild dier heeft hem verslonden. Jozef is vast en zeker verscheurd. En Jakob scheurde zijn kleren, deed een zak om zijn lenden en treurde lange tijd om zijn zoon. Al zijn zonen en dochters deden hun best om hem te troosten, maar hij liet zich niet troosten en zei: Treurend daal ik af naar mijn zoon in het dodenrijk. En zijn vader bleef hem bewenen.

Intussen hadden de Midjanieten Jozef in Egypte verkocht aan een zekere Potifar, een hoveling van Farao, de overste van de lijfwacht.




Wie nauwkeurig leest, zal merken dat in het definitieve verhaal de Ismaëlieten Jozef kopen, terwijl er vlak daarna staat dat het de Midjanieten waren.
Verder wordt Jakob soms Israël genoemd en een andere keer Jakob.
In de J - vertelling krijgt Juda medelijden met Jozef en in de E - vertelling is het Ruben die Jozef wil redden.
Zo werd het definitieve verhaal tamelijk verwarrend. Maar denk nu niet dat je alle Bijbelteksten zo kunt lezen. Het is zelden dat een samenstelling zo doorzichtig is.