Loading...
 

Genesis 23, 1-4.19 . 24, 1-8.62-67

2 Wu Jianxiong 4TET084JWaA Unsplash


…page..

Genesis 23, 1-4.19 . 24, 1-8.62-67: Isaak en Rebekka

De tekst

’Bijbel in gewone taal’

(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 38-43)

Sara leefde 127 jaar. Toen stierf ze in de plaats Kirjat-Arba, in het land Kanaän. Die plaats heet tegenwoordig Hebron.
Abraham ging bij zijn overleden vrouw zitten. Hij huilde en rouwde.

Toen het tijd was om Sara te begraven, ging Abraham naar de Hethieten. Die woonden toen in Kanaän. Hij zei tegen hen: ‘Mijn vrouw is gestorven en ik wil haar begraven. Maar ik ben een vreemdeling, ik bezit geen grond in jullie land. Daarom wil ik graag een graf van jullie kopen.’ (...)

Daarna ging Abraham zijn vrouw Sara begraven. Hij begroef haar in de grot op het land in Machpela, dicht bij Mamre. Daar ligt nu de stad Hebron, in het land Kanaän. (...)

Abraham was intussen heel oud. Hij was rijk en gelukkig. Daar had de Heer voor gezorgd.
Op een dag riep Abraham zijn oudste knecht, die de leiding had over zijn huis en zijn bezit. Abraham zei tegen hem: ‘Je moet me iets belangrijks beloven. Beloof het me, zo zeker als de Heer leeft, de God van hemel en aarde!
Ik wil dat je een vrouw zoekt voor mijn zoon Isaak. Maar het mag geen vrouw uit Kanaän zijn, het land waar we nu wonen. Ga naar het land waar ik vandaan kom. Daar woont mijn familie. Beloof me dat je daar een vrouw voor mijn zoon zoekt.’

De knecht zei: ‘Misschien wil die vrouw niet met mij meegaan. Moet ik uw zoon dan naar het land brengen waar u vandaan komt?’
‘Nee,’ zei Abraham. ‘Je mag mijn zoon absoluut niet naar dat land brengen. De Heer, de God van de hemel, wilde dat ik daar wegging. Hij haalde mij weg bij mijn familie en uit mijn geboorteland. Hij heeft me plechtig beloofd dat hij dit land, Kanaän, aan mijn nakomelingen zal geven. Daarom zal de Heer je helpen. Hij zal een engel vooruitsturen, zodat je daar zeker een vrouw voor mijn zoon zult vinden.
Misschien wil de vrouw niet met je meegaan. Dan hoef je je niet langer aan je belofte te houden. Maar je mag mijn zoon absoluut niet naar dat land brengen.’ (...)

Intussen was Isaak bij de put Lachai-Roï geweest. En hij was weer terug in de Negev-woestijn. Daar woonde hij.
Op een dag liep hij buiten in het veld. Hij was verdrietig omdat zijn moeder niet meer leefde. Het was al bijna avond. Toen hij opkeek, zag hij kamelen aankomen.
Op dat moment keek ook Rebekka op. Ze zag Isaak en sprong snel van haar kameel. Ze vroeg aan de knecht: ‘Wie is die man die daar aankomt?’ De knecht zei: ‘Dat is Isaak, mijn meester.’ Toen deed Rebekka haar sluier voor haar gezicht.
De knecht vertelde aan Isaak alles wat hij gedaan had. Isaak nam Rebekka mee naar de tent van Sara, zijn moeder. Rebekka werd zijn vrouw. Isaak ging veel van Rebekka houden. Daardoor was hij niet meer zo verdrietig over de dood van zijn moeder.



Dichter bij de tijd

(Bewerking: C. Leterme)

Sara werd honderdzevenentwintig jaar.
Toen stierf ze in Hebron in Kanaän.
Abraham hield eerst de rouwklacht over Sara en weende.
Daarna ging hij naar de Hethieten en zei:
`Ik ben hier maar een vreemdeling; daarom vraag ik jullie:
Geef me een eigen begraafplaats,
waar ik mijn overleden vrouw kan begraven.' (...)

Daarna begroef Abraham zijn vrouw Sara
in de grot op de akker van Makpela,
in het oosten van Hebron in Kanaän. (...)

Abraham was oud en hoogbejaard,
en God had hem in alles gezegend.
Nu zei Abraham tegen zijn oudste dienaar,
die verantwoordelijk was voor zijn bezit:
‘Leg je hand onder mijn heup.
Je moet me zweren bij de God van hemel en aarde,
dat je voor mijn zoon Isaak geen vrouw zult zoeken
bij de meisjes van Kanaän waar ik woon,
maar dat je zult gaan naar mijn land en mijn familie,
om daar een vrouw voor hem te zoeken.'
De dienaar zei: `En als er geen vrouw is
die met me naar hier mee wil komen,
moet ik dan je zoon brengen
naar het land waar je vandaan komt?'
Abraham zei: `Neen, zeker niet,
je mag mijn zoon daar nooit terugbrengen.
De God van de hemel, liet me wegtrekken
uit mijn familie en uit mijn geboorteland
en beloofde me: Ik zal dit land schenken aan je nakomelingen.
Hij zal zijn engel voor je uitzenden
en een vrouw voor mijn zoon meekrijgen.
Is er geen vrouw die met je mee wilt, dan ben je ontslagen van je eed.
Maar je mag in geen geval mijn zoon naar dat land terugbrengen.' (…)

Isaak kwam terug van de bron Lachai-Roi.
Hij woonde toen in de Negeb.
Bij het vallen van de avond ging hij naar buiten voor wat afleiding.
Toen hij zijn ogen opsloeg, zag hij kamelen aankomen.
Ook Rebekka keek op. Toen ze Isaak zag, gleed ze van haar kameel.
Ze vroeg aan de dienaar: ‘Wie is die man,
die over het veld naar ons toekomt?'
De dienaar antwoordde: ‘Dat is mijn meester.'
Toen deed ze haar sluier voor haar gezicht.
De dienaar vertelde aan Isaak alles wat hij gedaan had.
Daarna bracht Isaak Rebekka in zijn tent en nam haar tot vrouw.
Isaak kreeg haar lief en vond troost voor het verlies van zijn moeder.




Stilstaan bij …

Hebron
Hebron was de plaats in het beloofde land, waar Abraham zich vestigde.

Hethieten
Deze Hethieten kunnen vroege kolonisten geweest zijn die vanuit het Hethitische Rijk (rond 1800 voor Christus gesticht in Turkije), naar het zuiden trokken om er handel te drijven.

Geen vrouw uit Kanaän
De reden waarom Abraham niet wou dat Isaak met een Kanaänitisch meisje zou trouwen, houdt verband met de godsdienst van dit volk die haaks stond op het geloof in één God.

Lachai-Roï
Met deze bron in de Negev, wordt de bron van Hagar bedoeld.

Rebekka
Klik hier voor meer info bij Rebekka.