Loading...
 

Handelingen 21, 15-40 . 22, 1-30: Opnieuw in Jeruzalem

Handelingen 21, 15-40 . 22, 1-30: Opnieuw in Jeruzalem

De tekst

’Bijbel in gewone taal’

(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1760-1761)

Korte tijd later maakten we ons klaar voor de reis naar Jeruzalem. We vertrokken, en een paar christenen uit Caesarea reisden met ons mee. Zij brachten ons bij Mnason, bij wie we konden logeren. Mnason kwam van het eiland Cyprus, en hij was één van de eerste christenen.
Toen we in Jeruzalem aankwamen, werden we begroet door de gelovigen. Die waren blij om ons te zien.

De volgende dag gingen we op bezoek bij Jakobus. Daar waren ook alle andere leiders van de kerk in Jeruzalem. Paulus begroette hen. En hij vertelde alles over het werk dat God hem bij de niet-Joden had laten doen.

Toen de leiders van de kerk het verhaal van Paulus hoorden, dankten ze God. Daarna zeiden ze tegen Paulus: ‘Vriend, je weet dat er hier duizenden Joodse christenen leven. Zij houden zich allemaal heel precies aan de wet van Mozes. Maar ze hebben gehoord dat jij die wet niet belangrijk vindt. Ze denken dat jij tegen de Joden in het buitenland zegt: ‘Je hoeft je niet aan de regels van de wet te houden, en je hoeft je kinderen niet te besnijden.’ Dat klopt niet, maar hoe maken we dat duidelijk? Want ze zullen zeker horen dat je hier bent. Doe daarom wat wij je zeggen. Er zijn hier vier Joodse christenen. Ze hebben een tijd geleden een belofte aan God gedaan. Daarom moeten ze een offer brengen in de tempel en hun hoofd kaal laten scheren. Jij moet met hen meegaan naar de tempel. Was je samen met hen volgens de regels van de wet. En betaal daarna voor alle offers. Dan ziet iedereen dat die verhalen over jou niet kloppen, en dat jij de wet heel belangrijk vindt. Want jij helpt anderen om zich aan de wet te houden, en je houdt je er zelf ook aan. Over de niet-Joodse gelovigen hebben we ook een beslissing genomen. Zij mogen geen voedsel eten dat aan afgoden geofferd is. Ze mogen ook niets eten waar bloed in zit. Ze mogen alleen vlees eten van dieren die op de goede manier geslacht zijn. En ze mogen geen verboden seks hebben. Dat hebben we hun in een brief geschreven.’
Paulus nam de vier mannen met zich mee. De volgende dag wasten ze zich en gingen ze de tempel binnen. Paulus vertelde de priester dat de vier mannen een belofte aan God gedaan hadden. En hij zei dat er daarom over zeven dagen voor hen alle vier een offer gebracht moest worden.

Toen de zeven dagen bijna voorbij waren, zagen Joden uit Asia Paulus in de tempel. Ze grepen hem vast, en er ontstond grote verwarring. Want ze schreeuwden: ‘Kom allemaal helpen! Dit is de man die overal slechte dingen vertelt over ons volk, en over onze wet en onze tempel. Ook heeft hij de tempel onrein gemaakt. Want hij heeft niet-Joden mee naar binnen genomen!’ Ze hadden Paulus namelijk in de stad zien lopen met Trofimus uit Efeze. En ze dachten dat Paulus hem meegenomen had naar de tempel. Toen werd het in de hele stad onrustig, en van alle kanten kwamen er mensen aanrennen. Ze grepen Paulus vast en sleepten hem de tempel uit. Daarna werden de poorten van de tempel direct op slot gedaan.

De Joden probeerden Paulus te doden. Intussen hoorde de generaal van de soldaten in Jeruzalem dat het in de hele stad onrustig was. Meteen verzamelde hij zijn soldaten en officieren, en ze gingen er snel naartoe. Toen de mensen hen zagen aankomen, hielden ze op met Paulus te slaan. De generaal kwam dichterbij en nam Paulus gevangen. Hij liet hem met twee kettingen vastbinden. Daarna vroeg hij: ‘Wie is deze man? Wat heeft hij gedaan?’ De mensen riepen van alles door elkaar. Door al het geschreeuw begreep de generaal niet wat er precies gebeurd was. Daarom gaf hij zijn soldaten opdracht om Paulus mee te nemen naar de kazerne. De mensen liepen allemaal achter de soldaten aan en schreeuwden boos: ‘Weg met Paulus!’ Bij de trappen naar de kazerne begonnen ze zo te duwen dat de soldaten Paulus moesten dragen.

Vlak voordat Paulus de kazerne binnengebracht werd, vroeg hij in het Grieks aan de generaal: ‘Mag ik u iets vragen?’ De generaal antwoordde: ‘Spreekt u Grieks? Ik dacht dat u een Egyptenaar was. Die Egyptenaar die hier kortgeleden een opstand wilde beginnen, en samen met vierduizend moordenaars naar de woestijn gegaan is.’
‘Nee,’ zei Paulus. ‘Ik ben een Jood uit Tarsus in Cilicië. Ik kom uit een belangrijke stad. Vindt u het goed dat ik de mensen hier toespreek?’ Dat vond de generaal goed.
Toen ging Paulus boven aan de trap staan. Hij gaf met zijn hand een teken dat iedereen stil moest zijn. En toen het stil geworden was, begon hij een toespraak in het Hebreeuws. ‘Vrienden en leiders van het volk, luister! Ik ga jullie uitleggen dat ik niets verkeerds gedaan heb.’ Toen de mensen hoorden dat Paulus Hebreeuws sprak, werden ze nog stiller. Paulus zei: ‘Ik ben een Jood. Ik ben geboren in Tarsus in Cilicië, maar groeide op hier in Jeruzalem. Mijn leraar was Gamaliël. Van hem heb ik geleerd om me heel precies aan de wetten van onze voorouders te houden. Jullie doen je best om je aan Gods regels te houden. Dat heb ik vandaag gemerkt. Maar ik doe dat ook!

Vroeger vervolgde ik de christenen, ik probeerde hen te doden. Ik heb mannen en vrouwen gevangengenomen en laten opsluiten. De hogepriester en de andere leiders weten dat. Want toen ik naar Damascus ging, kreeg ik van hen brieven mee voor de leiders van de synagogen. Door die brieven hoopte ik toestemming te krijgen om ook in die stad naar christenen te zoeken. Ik wilde ze gevangennemen en naar Jeruzalem brengen. Daar zouden ze gestraft worden.

Maar luister wat er gebeurde. Ik was op weg naar Damascus. Het was bijna twaalf uur ’s middags en ik was vlak bij de stad. Toen straalde er plotseling een fel licht uit de hemel om me heen. Ik viel op de grond, en ik hoorde een stem zeggen: ‘Saulus, Saulus, waarom vervolg je mij?’ Ik antwoordde: ‘Wie bent u, Heer?’ En de stem zei tegen mij: ‘Ik ben Jezus uit Nazaret. Ik ben degene die jij vervolgt.’ De mensen die bij me waren, zagen het felle licht. Maar de stem hoorden ze niet. Toen zei ik: ‘Wat moet ik doen, Heer?’ De Heer zei tegen mij: ‘Sta op en ga naar Damascus. Daar zal iemand je alles vertellen wat je moet doen.’
Door het felle licht was ik blind geworden. De mensen die bij mij waren, pakten mijn hand en brachten me zo naar Damascus.

In Damascus woonde een man die Ananias heette. Ananias was trouw aan God en hield zich aan de wet. Alle Joodse inwoners van de stad hadden respect voor hem. Ananias kwam naar me toe en ging voor me staan. Hij zei: ‘Saulus, beste vriend, kijk me aan!’ En op datzelfde moment kon ik hem zien. Toen zei hij tegen me: ‘De God van onze voorouders heeft jou uitgekozen. Hij zal aan jou zijn plannen bekendmaken. Hij heeft jou uitgekozen om Jezus Christus te zien en zijn stem te horen. Jij zult alle mensen over hem gaan vertellen. Je zult vertellen wat je gehoord en gezien hebt. Waarom twijfel je nog? Sta op en laat je dopen. Als je tot Jezus bidt, dan zal het water van je doop je zonden wegwassen.’

Daarna ging ik terug naar Jeruzalem. Daar kreeg ik een droom, terwijl ik in de tempel aan het bidden was. In die droom zag ik de Heer, die tegen mij zei: ‘Ga snel weg uit Jeruzalem. Want ze zullen hier niet geloven wat je over mij vertelt.’ Ik zei: ‘Maar juist de mensen hier in Jeruzalem zouden naar mij moeten luisteren, Heer! Want ze weten wat ik vroeger gedaan heb. Ik liet christenen opsluiten in de gevangenis. En ik zorgde ervoor dat ze in de synagogen met de zweep geslagen werden. Ik was het ook eens met de moord op Stefanus, een man die over u vertelde. Ik was erbij toen hij vermoord werd. Ik paste op de jassen van de mensen die hem doodden.’ Maar de Heer zei tegen mij: ‘Toch moet je uit Jeruzalem weggaan. Ik stuur je naar andere volken, hier ver vandaan.’’

Al die tijd hadden de mensen naar Paulus geluisterd. Maar bij die laatste woorden begonnen ze te schreeuwen. Ze riepen: ‘Weg met hem! Hij moet dood!’ Ze schreeuwden, gooiden hun jassen op de grond en gooiden stof in de lucht. Zo boos waren ze. Toen zei de generaal tegen zijn soldaten: ‘Neem Paulus mee de kazerne in, en sla hem met de zweep. Dan vertelt hij ons wel waarom de mensen zo kwaad op hem zijn.’

De soldaten begonnen Paulus vast te binden. Er was ook een officier bij, en Paulus zei tegen hem: ‘Ik ben een Romein. Jullie mogen een Romein niet met de zweep slaan. En zeker niet voordat een rechter hem veroordeeld heeft.’ Toen de officier dat hoorde, ging hij het aan de generaal vertellen. Hij zei: ‘Weet u wel wat u doet? Paulus is een Romein!’ De generaal ging naar Paulus toe en vroeg: ‘Is dat waar? Bent u een Romein?’ Paulus antwoordde: ‘Jazeker.’ De generaal zei: ‘Ik ben ook een Romein. Maar ik heb veel geld moeten betalen om dat te worden.’ Paulus zei: ‘Ik ben een Romein vanaf mijn geboorte.’
De generaal schrok toen hij begreep dat hij een Romein had laten vastbinden. En de soldaten maakten Paulus meteen weer los.

Toch wilde de generaal weten waar de Joden Paulus van beschuldigden. Daarom liet hij hem de volgende dag uit de kazerne ophalen. Ook liet hij de hogepriesters en de andere Joodse leiders bij elkaar komen. En hij bracht Paulus naar hen toe.



Dichter bij de tijd

(Bewerking: C. Leterme)

Toen Paulus naar Jeruzalem ging,
gingen enkele leerlingen uit Caesarea mee.
In Jeruzalem werden ze gastvrij ontvangen door de christenen.
De dag nadien ging Paulus naar Jakobus,
waar de leiders van de Kerk bijeen waren.
Paulus groette hen en vertelde uitgebreid
wat God door zijn verkondiging
onder de niet-joden tot stand had gebracht.
Toen ze dat hoorden, prezen en eerden ze God.
Toen zeiden ze: ‘Broeder,
je weet dat er hier duizenden joodse christenen wonen,
die vol overtuiging leven volgens de wet.
Nu wordt verteld dat jij aan de Joodse christenen
die bij de niet-joden wonen, zegt
dat ze zich niet aan de regels van de wet moeten houden.
Dat klopt niet, maar hoe maken we dat duidelijk?
Ze zullen zeker horen dat je hier bent. Doe daarom wat we je zeggen.
Er zijn bij ons vier mannen die een gelofte hebben afgelegd.
Reinig je samen met hen en betaal voor de offers,
zodat ze zich kaal kunnen laten scheren.
Dan zal iedereen zien dat ook jij doet wat de wet voorschrijft.
In verband met de niet-joodse gelovigen ...
die schreven we in een brief
dat ze geen vlees mogen eten dat aan de afgoden werd geofferd,
en ook geen bloed, of vlees waar nog bloed in zit,
en dat ze trouw moeten blijven aan hun partner.’

Daarop reinigde Paulus zich samen met de vier mannen in de tempel.
Bijna zeven dagen daarna zagen Joden uit Asia Paulus in de tempel.
Ze grepen hem vast en schreeuwden: ‘Israëlieten, help!
Dit is de man die zich tegen het joodse volk keert,
en tegen de wet en de tempel.
Hij liet Grieken in de tempel komen
en maakte daardoor deze heilige plaats onrein.’
Want ze hadden Paulus kort voordien in de stad gezien
met Trofimus uit Efeze.
Ze dachten dat Paulus hem had meegenomen naar de tempel.
De hele stad raakte in rep en roer.
Men sleurde Paulus hardhandig uit de tempel.
Meteen sloot men de tempelpoorten.
Terwijl men hem probeerde te doden,
vernam de tribuun dat er grote rellen waren.
Hij verzamelde zijn soldaten en hun honderdmannen
en haastte zich naar de tempel.
Toen de joden hen zagen, hielden ze op met Paulus te slaan.
De tribuun arresteerde Paulus
en liet hem vastbinden met twee kettingen.
Hij vroeg aan de omstanders: ‘Wie is die man? Wat heeft hij gedaan?
De mensen riepen van alles door elkaar.
De tribuun kon er niets van maken.
Daarom beval hij: ‘Breng Paulus naar de kazerne.’
Daar vroeg Paulus aan de bevelhebber:
‘Mag ik je misschien iets zeggen?’
Hij antwoordde: ‘Spreek jij Grieks?
Je bent dus niet de Egyptenaar, de oproerkraaier
die met vierduizend Sicariërs de woestijn is ingetrokken?”
Paulus zei: ‘Ik ben een Jood uit Tarsus,
burger van een belangrijke stad.
Mag ik je vragen om de mensen toe te spreken?’
Toen men hem dit toestond, ging Paulus op de trappen staan
en gaf met de hand een teken dat hij wilde spreken. Het werd stil.
Toen zei Paulus in het Hebreeuws:
‘Mannen, ik ben een Jood, geboren in Tarsus.
Ik groeide hier op in Jeruzalem. Mijn leraar was Gamaliël.
Hij leerde me mij te houden aan de wetten van onze voorvaders.
Ik ijverde voor God, net zoals jullie nu.
Ik heb mannen en vrouwen gearresteerd en in de gevangenis gegooid.
De hogepriester en de hele raad der oudsten
kunnen dit van mij getuigen.
Met hun brieven trok ik naar de broeders in Damascus
om er christenen te arresteren
en ze naar Jeruzalem te voeren om ze er te laten bestraffen.
Maar vlak bij Damascus
was er rond de middag plotseling een fel licht uit de hemel.
Ik viel op de grond en hoorde: ‘Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?’
Ik antwoordde: Wie ben je, Heer?
Hij zei: Ik ben Jezus van Nazaret die je vervolgt.
Mijn metgezellen zagen het licht, maar hoorden de stem niet.
Ik vroeg: Wat moet ik doen, Heer?
Hij zei: Sta op en ga verder naar Damascus.
Daar zal men je alles zeggen wat je te doen hebt.
Omdat ik door het felle licht niet meer kon zien,
leidde men mij bij de hand.
Zo kwam ik bij Ananías, een wetgetrouw man,
die door alle joden in Damascus gerespecteerd werd.
Hij bezocht mij, ging voor mij staan en zei:
Saul, broeder, word weer ziende!
Op dat moment zag ik hem staan.
Hij zei: De God van onze vaderen heeft jou uitgekozen
om zijn wil te laten kennen,
om Jezus te zien en te horen.
Je zult alle mensen over Hem gaan vertellen,
over wat ge gezien en gehoord hebt.
Wat twijfel je nog? Sta op, laat je dopen
en uw zonden afwassen onder aanroeping van zijn Naam.

Daarna keerde ik terug naar Jeruzalem.
Terwijl ik eens in de tempel aan het bidden was,
droomde ik dat ik Hem zag staan.
Hij zei: ‘Ga vlug weg uit Jeruzalem,
want ze zullen niet geloven wat je over Mij zegt.
Ik zei: Heer, ze weten heel goed,
dat ik het was die overal in de synagogen
degenen die in Jou geloofden liet gevangennemen en geselen.
Ik stond er ook bij toen Stefanus gedood werd.
Ik was ermee akkoord
en nam de kleren van zijn moordenaars in bewaring.
Maar Hij zei mij: Ga, want Ik zal je zenden,
ver weg, naar andere volkeren.

Tot zover hadden de mensen naar hem geluisterd,
maar toen riepen ze luid:
‘Sla hem dood, die man! Hij verdient niet langer te leven.’
Ze schreeuwden, wierpen ze hun mantels op de grond
en gooiden stof in de lucht,
Toen zei de bevelhebber:
‘Breng Paulus binnenin de kazerne en gesel hem.
Zo kunnen we vernemen waarom ze zo kwaad op hem zijn.
Maar toen ze hem wilden geselen, vroeg Paulus aan de honderdman:
‘Mag je een Romein geselen en nog wel zonder veroordeling?
Toen de honderdman dit hoorde,
ging hij naar de bevelhebber en vroeg:
‘Weet je wel waar je aan begint? Die man is een Romein!’

De bevelhebber ging naar Paulus en vroeg:
‘Zeg eens, ben jij Romein?”
Paulus antwoordde: “Ja.”
De bevelhebber zei:
‘Ik heb heel veel moeten betalen om dat te worden.’
Waarop Paulus zei: ‘Maar ik ben een Romein vanaf mijn geboorte.’
Meteen lieten zij die op het punt stonden hem te verhoren
hem met rust.
Ook de bevelhebber werd bang
omdat hij een Romein had laten boeien.



Stilstaan bij…

Jeruzalem
(= stad ven vrede)
Religieus en politiek centrum van Palestina. Plaats waar de tempelautoriteiten en Schriftgeleerden woonden.
Bij Lucas speelt Jeruzalem een centrale rol: het is de plaats waar Jezus lijdt, sterft, verrijst, verschijnt en opgenomen wordt ten hemel en van waaruit de Geest opereert. Daarom is Jeruzalem het centrum van de heilsgeschiedenis.

Caesarea
Lees meer over deze havenstad aan de Middellandse Zee.

Tarsus
Stad waar Paulus vandaan kwam.
Lees meer over Tarsus.

Reinigen
Paulus moest zich onderwerpen aan een reinigingsritueel en offers brengen aan God, om zo te tonen dat hij een echte Jood was. Na zeven dagen van reiniging zou hij terug normaal de tempel kunnen binnengaan. Dat reinigingsritueel was een dure zaak: men moest zorgen voor een eenjarig schaap als brandoffer, een gave eenjarige ooi als zondoffer, en een gave eenjarige ram als vredesoffer. Ook voor plengoffers en een mand met ongezuurde broden van fijn meel en koeken die met olijfolie aangemaakt waren. Dit moest Paulus niet alleen voor zichzelf maar ook voor de vier mannen betalen.

Tempel
Lees meer

Tribunus
Een tribunus militum was een bevelhebber / commandant over een cohort, een zevenhonderdtal manschappen. De tribunus, van wie in deze tekst sprake is, was Claudius Lysias (Handelingen 23, 25), een Griek die het Romeins burgerrecht had gekocht. Hij stuurde Paulus nadien onder militaire begeleiding naar Felix, de procurator van Judea.
De cohort van Laudius Lysias was gelegerd in de burcht Antonia te Jeruzalem. Van daaruit kon men de tempelgebouwen goed overzien.

Honderdman
Romeins bevelhebber / commandant over honderd soldaten.

Egyptenaar
Deze Egyptenaar was een opstandelingenleider die in 54 na Christus zijn volgelingen had verzameld op de Olijfberg. Hij beweerde dat op zijn bevel de muren van de stad zouden instorten. De Romeinse procurator Felix kon heel veel van zijn volgelingen doden. Maar de Egyptenaar kon ontsnappen.

Gamaliël
Gamaliël was een rabbijn, een Farizeeër, een lid van het Sanhedrin en leermeester van Paulus. Hij was de zoon of de kleinzoon van de bekende rabbijn Hillel. Hij stierf rond 50 na Christus.

Siccariërs
Roversbenden die in de eerste eeuw na Christus Palestina onveilig maakten met moord, plundering en terroristische activiteiten. Hun belangrijkste doel was het land te bevrijden van de Romeinen. Op de grote feesten mengden ze zich onder de feestvierders met een kort zwaard (sica = dolk) onder hun opperkleed.



Bij de tekst

Betekenis

In deze tekst zijn er duidelijk spanningen bij de eerste christenen: moeten ze als joden de joodse wetten volgen en beleven of kunnen ze er zich vrijer tegenover opstellen zoals Paulus dat doet vanuit zijn contacten met niet-joodse christenen?
De christenen in Jeruzalem, die dichter aanleunen bij de joden, manen Paulus aan om de joden in Jeruzalem duidelijk te maken dat hij een echte jood is.