Loading...
 

Marcus 7, 1-13

Marcus 7, 1-13: Soorten wetten

De tekst

’Bijbel in gewone taal’

(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1591)

Er kwamen een paar farizeeën en wetsleraren uit Jeruzalem bij Jezus. Zij zagen dat sommige leerlingen van Jezus gingen eten zonder eerst hun handen te wassen. En dat vonden ze verkeerd. Want de farizeeën wassen altijd hun handen voor het eten. Dat doen trouwens alle Joden. Het is een gewoonte die bij hen al eeuwenlang bestaat. Als ze op de markt zijn geweest, wassen ze zich eerst. Pas daarna gaan ze eten. Ze houden zich ook aan allerlei andere regels. Zoals het afspoelen van bekers, kruiken en schalen.
De farizeeën en de wetsleraren vroegen aan Jezus: ‘Waarom houden uw leerlingen zich niet aan de regels? Waarom wassen ze hun handen niet? Ze eten met onreine handen!’ Jezus antwoordde: ‘Wat zijn jullie schijnheilig! In het boek Jesaja staan woorden van God die precies over jullie gaan: «Deze mensen eren mij met mooie woorden. Maar in hun hart willen ze niets met mij te maken hebben. Wat heb ik aan hun eerbied? Ze vertellen niet wat ik wil, maar maken hun eigen regels.»’
Jezus zei tegen de farizeeën en wetsleraren: ‘Jullie schuiven de regels van God aan de kant. En jullie houden je aan regels van mensen. Jullie zijn er goed in om Gods regels af te schaffen! Zo kunnen jullie dan je eigen regels maken.
In de wet van Mozes staat: «Je moet respect hebben voor je vader en moeder.» En er staat ook: «Als iemand zijn vader of moeder vervloekt, dan moet hij gedood worden.» Maar jullie hebben een andere regel bedacht. Iemand mag volgens jullie tegen zijn ouders zeggen: ‘Ik heb mijn hele bezit aan God beloofd, ik kan jullie er niets van geven.’ Die persoon mag dan helemaal niets meer aan zijn ouders geven. Jullie maken je eigen regels belangrijker dan de wet van God. En dat soort slechte dingen doen jullie voortdurend.’



Dichter bij de tijd

(Bewerking: C. Leterme)

Op een dag kwamen er Farizeeën
en enkele Schriftgeleerden uit Jeruzalem bij Jezus.
Ze zagen dat sommige van zijn leerlingen
aten met ongewassen handen.
Want Farizeeën en Joden wassen eerst hun handen met wat water.
En als ze naar de markt geweest zijn,
eten ze ook niet zonder eerst hun handen te wassen.
Zo houden ze zich ook nog aan andere dingen:
het afwassen van bekers, kruiken en koperen potten en pannen.
Want ze blijven trouw aan wat hun voorouders zeiden.
Daarom vroegen de Farizeeën en de Schriftgeleerden aan Jezus:
‘Waarom doen je leerlingen niet wat de voorouders gezegd hebben
en eten ze met ongewassen handen?”
Hij zei: ‘Hoe juist sprak Jesaja over jullie, huichelaars!
Hij schreef: Dit volk eert Me met hun lippen,
maar hun hart is ver van Mij.
Ze eren Me, maar ze onderwijzen hun eigen leer, een mensenwet.’
Jullie laten het gebod van God voor wat het is
en houden vast aan wat mensen zeggen:
jullie wassen kruiken en bekers af en meer zo’n dingen.
Mooi is dat, vervolgde Jezus, dat jullie het gebod van God
buiten werking stellen om jullie eigen tradities te bewaren!
Want Mozes zei: Toon eerbied voor jullie vader en moeder
en wie zijn vader of moeder vervloekt, moet gedood worden.
En toch leren jullie dat iemand tegen zijn vader of moeder mag zeggen:
alles waarmee ik jullie zou kunnen helpen, is Korban,
dat betekent: offergave.
Dat wil zeggen dat jullie hem niet meer toestaan
iets voor zijn vader of moeder te doen.
Zo maken jullie het woord van God krachteloos
ten voordele van de overlevering die jullie doorgeven.
En jullie doen meer zo’n dingen.”



Stilstaan bij...

Farizeeën
(= ‘gescheidenen’, ‘afgescheidenen’ of ‘afgezonderden’)
Farizeeën behoorden tot een godsdienstige lekenbeweging, die ontstond in de tweede eeuw voor Christus. Ze bestudeerden de Wet van God en legden die vast in nauwkeurige voorschriften, die ze zelf heel precies naleefden. Omdat ze dit trouw onderhouden van de Wet en de voorschriften zo belangrijk vonden, vonden ze dat iedereen die dat niet deed een zondaar was.
Farizeeërs waren zowat de geestelijke leiders van het volk, dat met bewondering en respect naar hen opkeek.

Met ongewassen handen eten
Farizeeën wasten gewoonlijk hun handen vooraleer ze gingen eten. Een gebruik dat niet opgelegd werd door de Tora, maar eerder een traditie was. Dat Marcus dit gebruik uitlegt, doet vermoeden dat hij schrijft voor christenen die niet vertrouwd zijn met het jodendom.

Huichelaar / schijnheilige
Iemand die niet handelt in overeenstemming met wat hijzelf denkt.
Schijnheiligheid ontstaat wanneer men uiterlijke praktijken belangrijker vindt dan de gezindheid van het hart.

Met de lippen eren
Hiermee zei Jezus dat de uitgesproken woorden niet gedragen zijn door het innerlijke van iemand. Wat gezegd wordt, zou ook in het hart van de mens moeten leven.
Jezus verwijt de Farizeeën niet dat ze de Wet precies willen naleven, wel dat ze niet vanuit een innerlijke bewogenheid handelen naar de Wet. Het uiterlijke is er wel, maar de kern van de zaak is verloren.

Hart
Met ‘hart’ verwijst Jezus naar de gezindheid van waaruit mensen handelen. Hij vond morele onreinheid (het kwaad in het hart van de mens) erger dan de rituele onreinheid (ongewassen handen).

Korban
Dit is de mogelijkheid /verplichting (?) om een deel van zijn bezit aan de tempel te schenken.





Bij de tekst

Wortel in het Oude Testament

Exodus 30, 17-19
Toen sprak God tot Mozes: ‘Maak ook een bronzen bekken, op een bronzen onderstel, bestemd voor de wassingen. Plaats het tussen de tent van samenkomst en het altaar en doe er water in. Aäron en zijn zonen moeten er hun handen en voeten in wassen, voor zij de tent van samenkomst binnengaan.'



Reinheidsvoorschriften

Bij de joden werd / wordt men onrein door het eten van onreine dieren, het eten met ongewassen handen, ook door contact met een dode of een graf en zelfs door een schaduw van een heiden.
Het ritueel van de handenwassing voor de maaltijd, een vorm van hygiëne, heeft voor de joden vooral een religieuze betekenis. Oorspronkelijk was die alleen bedoeld voor priesters vooraleer ze de tempel binnengingen (Exodus 30, 17-19). Later werd dit voorgeschreven voor alle joden en werd het een symbool van de morele zuiverheid die men moest hebben om God te kunnen naderen.
Toen Jezus leefde, hadden de Farizeeën overdreven aandacht voor het uiterlijk ritueel. Alsof men een zuiver hart zou krijgen door zijn handen te wassen.
Maar Jezus vond dat niets van wat mensen aten hen van God of van elkaar kon scheiden. Het enige wat een mens van God vervreemdt is zijn eigen hart, zijn eigen houding, zijn gedrag.





Suggesties

Grote kinderen

VERDIEPEN

Gesprek: schijnheiligheid

Kinderen zoeken wat ‘heiligheid’ kan zijn, wat het woord 'heilig' betekent.
Vanuit die omschrijving zeggen ze wat schijnheiligheid is.
Vinden ze vormen van schijnheiligheid bij zichzelf?


''Heiligheid is op de achtergrond van dit evangelie
een manier van leven waarbij wat men doet
overeenkomt met wat men denkt en voelt.
Dus niet alleen goed aan de buitenkant,
maar ook in het hart.''





Jongeren

VERDIEPEN

'Reine' handen

Fano

Beluister of lees eerst Marcus 7, 1-13.
- Welk probleem hadden de Farizeeën?

Fano maakte deze tekening bij dit evangelie.
- Wat wil hij ermee duidelijk maken?

Schrijf een dialoog uit tussen Jezus en de Farizeeën. Gebruik daarbij je eigen woorden.
(De woorden die Jezus uitspreekt zouden moeten uitleggen wat Fano heeft getekend.)





Overweging

Gerard Braet o.p.

Rein / niet rein

Bij alle wetten en voorschriften moeten we ons de vraag stellen of ze wel God en de mensen tot hun recht laten komen. Die kritische vraag geldt zowel voor godsdienstige voorschriften als voor wetten en geboden in de samenleving, op het werk of in het gezin. En Jezus zei dat we er zelfs revolutionair tegenin mogen gaan als ze ons hinderen om God en de mensen tot hun recht te laten komen. Dat het om oude en eerbiedwaardige wetten ging, stoorde Jezus niet. Tot viermaal toe wordt in dit stukje evangelie gezegd: 'overlevering van mensen', 'toch maar mensenwetten'.
Jezus reageerde in het bijzonder tegen hen die aan zulke menselijke wetten een godsdienstige waarde toekenden. Al of niet de handen en de schotels wassen voor het eten was voor de joden geen kwestie van hygiëne, maar een zaak van rein of onrein. Rein betekent hier niet schoon, tegengesteld aan vies of vuil. Rein betekent: gewijd, geheiligd, sacraal genoeg en passend bij het heilige volk van God. Alles kon immers door een ongelovige, door een heiden aangeraakt zijn en dus bezoedeld. Vandaar dat alles onder het zeggen van gebeden moesten worden gewassen voor men aan tafel ging. Anders zou de mens bezoedelde dingen tot zich genomen hebben en werd hij onrein verklaard: niet geschikt om nog te bidden, om met de heilige God om te gaan. De wetten daaromtrent stonden niet in de heilige schrift, maar wetgeleerden hadden die voorschriften gemaakt om het volk af te zonderen van al wie niet jood was, van al wie niet of anders geloofde. De hele wereld met wat ze bevat wordt dus ingedeeld in profaan, niet-rein, en sacraal of rein.