Romeinen 10, 9-18: Spreken over Christus
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1792-1793)
Met onze mond eren we Jezus als onze Heer. En met heel ons hart geloven we dat God hem uit de dood heeft laten opstaan. Daarom zullen we gered worden. Want als we geloven met heel ons hart, ziet God ons als goede mensen. En als we Jezus eren als onze Heer, worden we gered. En in de heilige boeken staat ook: ‘Iedereen die in hem gelooft, zal gered worden.’ Daarom is er geen verschil tussen Joden en mensen van andere volken. Iedereen heeft dezelfde Heer, Jezus Christus. Hij geeft zijn hemelse rijkdom aan alle mensen die hem Heer noemen. Want in de heilige boeken staat: ‘Iedereen die hem Heer noemt, zal gered worden.’
Er zijn dus mensen die Christus hun Heer noemen. Dat betekent dat ze in hem geloven. En dat kan alleen doordat ze het nieuws over hem gehoord hebben. Dat betekent dus dat iemand het goede nieuws aan hen verteld heeft. En dat kan alleen doordat God aan mensen de opdracht gegeven heeft om het te vertellen. Zo staat het ook in de heilige boeken: ‘God kiest het moment waarop het goede nieuws verteld wordt.’
Je kunt pas geloven als je het goede nieuws over Christus gehoord hebt. Maar niet iedereen die het gehoord heeft, wil het geloven. In het boek Jesaja staat: ‘Heer, wij hebben het nieuws bekendgemaakt, maar veel mensen wilden het niet geloven.’
Hebben de Joden die niet geloven, het goede nieuws dan niet gehoord? Jawel, ze hebben het wel gehoord. Want in de heilige boeken staat: ‘Het goede nieuws gaat de hele aarde over, het gaat de hele wereld rond.’
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme)
Als je mond zegt dat Jezus de Heer is,
en je hart gelooft dat God Hem uit de dood heeft doen verrijzen,
dan zul je gered worden.
Wat je hart gelooft, zorgt ervoor dat je als een goed mens leeft
en wat je getuigt, zal je gelukkig maken.
Want de Heilige Schrift zegt:
‘Al wie in Hem gelooft zal niet teleurgesteld worden.’
Er zal geen verschil meer zijn tussen joden en heidenen,
want Hij is voor hen allemaal dezelfde Heer.
Hij geeft veel geschenken aan al wie Hem aanroept,
want er staat: ‘Al wie de naam van de Heer aanroept
zal gered worden.’
Maar hoe kan men Hem aanroepen als men niet in Hem gelooft?
Hoe kan men in Hem geloven als men niet van Hem heeft gehoord?
Hoe kan men van Hem horen, als niemand over Hem spreekt?
En hoe zullen ze over Hem spreken,
als ze niet uitgezonden zijn?
Zoals er geschreven staat:
Hoe welkom zijn zij die het goede nieuws brengen.
Maar niet allen luisterden naar dit goede nieuws.
Jesaja zei reeds: ‘Heer, wie heeft geloofd wat we gezegd hebben?’
Zo ontstaat het geloof door de verkondiging,
en de verkondiging gebeurt in opdracht van Christus.
Maar, zo vraag ik, hebben zij die boodschap soms niet gehoord?
Toch wel: hun woorden verspreidden zich over de gehele aarde
en weerklonken tot aan de uiteinden van de wereld.
Bij de tekst
Brief aan de christenen van Rome
In Rome leefde een grote groep christenen van Joodse en heidense afkomst. Ze leefden in verschillende huisgemeenten. Paulus wilde naar Rome gaan om van daaruit en met hun hulp, verder naar Spanje te gaan. Zijn brief aan de christenen in Rome is een van zijn laatste brieven.
In die brief stelt Paulus zichzelf voor als dienaar van het goede nieuws waarvan hij de inhoud beschrijft. De kern ervan is: God wil de mensen redden door Jezus Christus. De weg waarlangs die redding verloopt is het geloof in Jezus Christus. Dat geldt zowel voor Joden als voor niet-Joden. Dit hangt samen met Paulus’ ideaal van de eenheid van alle christenen: alle christenen zijn op dezelfde manier kinderen van God: ze hebben hun oude ‘ik’ achter zich gelaten, en zoeken niet meer hun eigen eer en succes, maar alleen de eer van God.
De brief aan de Romeinen is anders dan de andere brieven van Paulus, die gingen naar zijn ‘eigen’ gemeenten. Daarin zag Paulus zichzelf als de spirituele vader van die christenen en sprak ze ook zo toe.
In de brief aan de christenen in Rome stelt hij zich bescheidener op, omdat hij niet vertrouwd is met hen.
Suggestie
Grote kinderen
VERTELLEN
De beste plaats
(C. LETERME in Kerk en leven, Federatie Rotselaar, 29 juni 2016, p. 1)
Toen God de hemel en de aarde had geschapen,
sloot Hij een verbond met de mensen.
Daarna zocht Hij naar een plek
waar Hij de tekst van dit verbond goed kon bewaren.
De inhoud ervan was zo belangrijk,
dat de mensen die nooit mochten vergeten.
God onderzocht verschillende mogelijkheden. Toen dacht Hij:
- Als ik dit verbond op klei zou schrijven en het nadien bak,
dan blijven die woorden van dat verbond voor altijd bewaard.
En Hij zei aan de mensen:
- Maak een mooie kist, en steek die stenen tafels erin.
De mensen waren blij met die woorden van God.
Ze namen ze overal met zich mee.
En als ze ergens halt hielden, plaatsten ze die kist in hun mooiste tent.
Na een tijd zei God:
- Die kist was niet zo'n goed idee van Mij
want ze gaat wel overal met de mensen mee, en krijgt de mooiste plaats,
maar niemand leest nog die woorden.
Daarom riep Hij zijn engelen bij zich en vroeg:
- Waar zou ik mijn woorden het best bewaren?
- Op de hoogste berg van de wereld, zodat iedereen ze kan zien,
zei één van zijn engelen.
God schudde zijn hoofd:
- Mijn woorden zullen de mensen dan wel goed kunnen zien,
maar zullen ze er rekening mee houden?
- Leg ze misschien in het belangrijkste gebouw
van de belangrijkste stad van de wereld, zei een andere engel.
- Nee, zei God, de mensen zullen die woorden wel met eerbied omringen
maar ze zullen vergeten ermee te leven.
Ik denk dat Ik weet waar ik mijn wetten zal bewaren.
- Waar dan, God?
- Ik zal die in het hart van de mens zelf schrijven.