Lucas 9, 11b-17: Jezus geeft veel mensen te eten
1e broodvermenigvuldiging
Lucas 9, 11b-17 // Matteüs 14, 13-21 // Marcus 6, 34-44 // Johannes 6, 1-15
2e broodvermenigvuldiging
Matteüs 15, 32-39 // Marcus 8, 1-10
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1636)
Maar toen de mensen merkten waar Jezus was, gingen ze hem met een grote groep achterna. Jezus stuurde hen niet weg, maar vertelde hun over Gods nieuwe wereld. En hij maakte de zieke mensen beter.
Het werd avond. De twaalf leerlingen kwamen naar Jezus toe. Ze zeiden: ‘U moet al die mensen wegsturen. Want hier is niets te eten, en er is geen plek om te slapen. Ze kunnen beter naar de dorpen en de boeren in de buurt gaan.’ Maar Jezus zei: ‘Nee, geven jullie hun maar te eten.’ De leerlingen zeiden: ‘Dat kan niet! Er zijn wel vijfduizend mensen. En we hebben maar vijf broden en twee vissen. Of moeten we soms voor al deze mensen eten gaan kopen?’
Toen zei Jezus tegen zijn leerlingen: ‘Verdeel de mensen in groepen van ongeveer vijftig, en zeg dat ze moeten gaan zitten.’ De leerlingen deden wat Jezus gezegd had, en iedereen ging zitten. Toen nam Jezus het brood en de vis. Hij keek omhoog naar de hemel en dankte God voor het voedsel. Daarna brak hij het brood en de vis in stukken. Hij gaf het aan de leerlingen, en zij deelden het uit aan de mensen.
Alle mensen konden eten zo veel als ze wilden. Het eten dat overbleef, werd verzameld. Het waren twaalf manden vol.
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme)
Jezus sprak tot de mensen over het Rijk van God
en genas mensen die genezing nodig hadden.
Tegen het einde van de dag kwamen de twaalf naar Hem toe.
Ze zeiden: 'Stuur de mensen weg,
dan kunnen ze naar de dorpen en gehuchten in de omtrek gaan
om er onderdak en voedsel te vinden, want deze plek is erg eenzaam.'
Maar Jezus zei: 'Geven jullie hun maar te eten.'
'Wij hebben niet meer dan: vijf broden en twee vissen,' zeiden ze.
'Of we zouden voor al dat volk eten moeten gaan kopen.'
Er waren naar schatting wel vijfduizend mannen.
Hij zei tegen zijn leerlingen:
'Laat ze gaan zitten in groepen van ongeveer vijftig.'
Dat deden ze en iedereen ging zitten.
Toen nam Jezus de vijf broden en de twee vissen,
sloeg de ogen ten hemel, sprak er de zegen over uit, brak ze
en gaf ze aan zijn leerlingen die ze aan de menigte gaf.
Iedereen at tot die genoeg had.
Wat er over was haalde men op: twaalf korven met brokken.
Stilstaan bij …
Eenzame plek
Herinnert aan de woestijn toen de Israëlieten door de woestijn trokken.
Brood
Als basisvoedsel is brood een beeld voor leven.
Brood en leven liggen zo dicht bij elkaar dat mensen die iets nodig hebben om in leven te blijven zeggen: 'Ik heb dat broodnodig'. Zo spreekt Johannes over Jezus als 'Het brood van het leven' (Johannes 6, 35).
Vissen
De eerste christenen die Grieks spraken, namen die vissen over in hun beeldspraak. Elke letter van het Griekse woord voor vis (IXTUS) was de beginletter van vijf woorden die de betekenis van Jezus weergeven: Jezus, CHristus, Zoon van God, Redder.
Twaalf
'Twaalf' is het getal van Israël, een getal dat verwijst naar de twaalf stammen.
Spreken met beelden
In het licht van Jesaja 55, 1-3, kan men er van uitgaan dat de tekst over de wonderbare broodvermenigvuldiging allereerst het verhaal is van mensen die Jezus achterna gaan om zich te voeden met zijn woord. Zo wordt deze tekst het beeld van het stillen van de geestelijke honger van de mensen. De honger naar wat hun leven zinvol kan maken.
Spreken met getallen
Twaalf manden overschot.
Die overschot is niet in verhouding tot de vijf broden en de twee vissen uit het begin van de tekst. Het zegt beeldend dat wie van dat ‘brood’ eet, leven in overvloed heeft.
Welke gebeurtenis er ook aan de basis lag van de broodvermenigvuldiging die wel zes keer voorkomt in het Nieuwe Testament, feit is dat de eerste christenen er al heel vlug een beeld in zagen van de betekenis van Jezus in hun leven.
In de loop van de jaren kneedden en vormden ze dit gebeuren verder, zodat dit in de catechese gebruikt kon worden.
De hoeveelheden brood, de hoeveelheid vis, de hoeveelheid overschot, werden aangepast aan wat men ermee wilde zeggen:
twee vissen: | kan verwijzen naar de twee delen van de bijbel (Oude en Nieuwe Testament) |
vijf broden: | kan verwijzen naar de vijf boeken van Mozes (Pentateuch), waarin het programma van God (de wetten) te vinden zijn. |
twaalf manden overschot: | kan verwijzen naar de twaalf stammenvan Israël, of naar de twaalf apostelen en zo naar de hele Kerk. |
Bij de tekst
Betekenis
Dat Jezus het volk overvloedig voedt met brood en vis, maar vooral met zijn bevrijdend woord, betekent dat de tijd van de Messias is aangebroken.
Wortels in het Oude Testament
Met het verhaal van de broodvermenigvuldiging wilden de evangelisten duidelijk maken dat Jezus, net zoals God, zijn volk niet in de steek laat. (vgl met het verhaal over het manna)
Het 'groene gras' in de tekst van Marcus (Marcus 6, 39) heeft niets te maken met de mogelijkheid dat dit gebeuren zich afspeelde in de lente, maar is een verwijzing naar psalm 23:
De Heer is mijn herder,
het ontbreekt mij aan niets.
Hij laat mij in grazige (groene) weiden rusten,
Hij voert mij naar vredig water,
daar geeft Hij mij nieuwe kracht.
Hij leidt mij op het rechte spoor,
omwille van zijn naam.
Al moet ik door dalen van duisternis en dood,
ik ben voor geen onheil bang,
want U bent bij mij:
uw knots en uw staf
geven mij nieuwe moed.
Voor mijn ogen dekt U de tafel,
zodat ook mijn belagers het zien;
met olie zalft U mijn hoofd,
mijn beker is tot de rand gevuld.
Ja, uw goedheid en liefde blijven mij volgen
alle dagen van mijn leven.
Zo mag ik telkens weer wonen in het huis van de Heer,
tot in lengte van dagen.
Merk op dat nog andere woorden (vetgedrukt) in deze psalm Marcus geïnspireerd hebben.
Een belangrijke tekst
Dat Jezus veel mensen te eten geeft komt op zes verschillende plaatsen voor in het Nieuwe Testament.
Klik hier als je deze teksten naast elkaar wilt lezen.
Dat er zoveel versies zijn, toont aan hoe belangrijk de eerste christenen het vonden om dit door te vertellen. Wie deze zes teksten zorgvuldig leest, vindt er vele verwijzingen naar het laatste avondmaal van Jezus en de eucharistie ('Breken van het brood').
. Het gebeuren speelt zich af in de avond, het moment waarop de eerste christenen bijeenkwamen om eucharistie te vieren. Het moment ook waarop het laatste avondmaal gesitueerd wordt.
. De handelingen bij dit gebeuren, komen ook terug in het laatste avondmaal en in de eucharistie.
Merk bij het lezen op dat de evangelisten Matteüs en Lucas in hun tekst niets meer schrijven over de vissen waarover Marcus en Johannes het hebben. Hierdoor trekken ze alle aandacht op het brood dat een grote symboolwaarde heeft. Later hebben de eerste christenen die Grieks spraken, die vissen terug opgenomen in de beeldspraak. Elke letter van het Griekse woord voor vis (IXTUS) was de beginletter van vijf woorden die de betekenis van Jezus weergeven: Jezus, CHristus, Zoon van God, Redder.
Tabgha
Lucas schrijft dat Jezus met zijn leerlingen een eenzame plaats zocht in de buurt van Betsaïda.
Toen het in de derde en vierde eeuw steeds gevaarlijker werd om die plaats te bezoeken, begon men het wonder te herdenken in Tabgha, gelegen op de westelijke oever van het meer van Galilea. Op die plaats werd een kapel gebouwd. De 'Heilige Steen' waar Jezus de broden op zou hebben gelegd, een blok kalksteen van 1m lang en 57 cm breed, gebruikte men als altaar. Die kerk stortte in bij een zware aardbeving in 419.
Halfweg de 5e eeuw werd een nieuwe kerk gebouwd, die versierd werd met prachtige mozaïeken. Die kerk stortte in bij een nieuwe aardbeving in 551. Het puin bovenop die mozaïeken heeft ze tegen verdere vernieling beschermd.
De huidige kerk werd in 1981 gebouwd door Duitse benedictijnen. Ze integreerden de prachtige mozaïeken van de tweede kerk in de nieuwe kerk. Het hoofdaltaar staat nu boven de 'Heilige Steen'.
Bijbel en kunst
Mozaïek
ANONIEM
Tabgha
Bovenstaand mozaïek werd ontdekt in de ruïnes van een Byzantijnse kerk die in de vierde eeuw gebouwd werd in Tabgha, de plaats waar men het verhaal van de broodvermenigvuldiging situeert.
Het kunstwerk verwijst naar die broodvermenigvuldiging. Wat opvalt is dat de Byzantijnse mozaïeklegger vier broden en twee vissen afbeeldt, terwijl Johannes spreekt van vijf broden en twee vissen. Zo verwijst de kunstenaar symbolisch naar het vijfde brood, het eucharistisch brood op het altaar.
Suggestie
Materiaal
Voor ieder deelnemer: een tijdschrift met kleurige foto's, schaar, lijm, een stevig blanco blad (al of niet gekleurd tekenpapier)
Verloop
Eerst worden vijf broden en twee vissen getekend. Hiervoor kan men zich inspireren aan het mozaïek uit Tabgha. Daarna worden uit de tijdschriften vlakjes van ongeveer 1 cm² geknipt, die gesorteerd worden naar kleur: alle soorten blauw bij elkaar, rood bij elkaar...
Het best begint men dan met het beplakken van de grote lijnen met 'steentjes' in één soort kleur. Daarna vult men de tussenruimtes in met andere 'steentjes.
TIPS
. Laat het mozaïek regelmatig vanop een afstand bekijken of met toegeknepen ogen. Zo krijgt men een beter idee hoe het wordt, dan wanneer men er voortdurend met zijn neus bovenop zit.
. Laat kinderen een eenvoudige tekening maken die niet te klein is. Ze kunnen misschien elk één voorwerp in mozaïek uitvoeren.
Bijvoorbeeld: vijf kinderen maken elk een brood, twee kinderen een vis. Een achtste maakt een mand.
Spreek af om dezelfde kleur van achtergrond te gebruiken (Bijvoorbeeld groen, of blauw, of...). Schik de acht mozaïeken nadien tot een geheel. (bedenk hierbij vooraf of je werkt met vierkante bladen of met A4-bladen. In dat laatste geval spreek je af om het blad horizontaal of verticaal te houden - dit maakt het schikken nadien heel wat gemakkelijker.)
Schilderkunst
S. KÖDER
Avonmaalsviering
De gedekte tafel staat vol eten en drinken: blauwe druiven, brood, vijf broden, twee vissen, een overvolle schaal rijst, twee appelen, een citroen. een kruik, wijn- en waterflessen, glazen met water en wijn, en een grote beker gevuld met wijn.
Om de rijk gedekte tafel heen zitten vertegenwoordigers uit de hele wereld: een Afrikaanse jongen, een indiaan uit de Andes, een Aziatische vrouw ...
Deze groep is aan tafel genodigd door Hem die het brood breekt en van wie we het spiegelbeeld in de beker zien.
Die maaltijd is het symbool voor het feestmaal van het koninkrijk van God. Jezus nodigt alle mensen bij Hem aan tafel, niet alleen een kleine kring van gelijkgezinden. Hij is te herkennen aan de tekens van brood en wijn en aan de wonden op zijn handen die het brood breken.
Met dit kunstwerk legt Sieger Köder een band tussen het wonderverhaal (vijf broden en twee vissen), het laatste avondmaal (breken van het brood; de beker wijn) en het 'avondmaal' (Protestantse christenen kennen het 'avondmaal', dat deels te vergelijken is met de eucharistie bij de katholieke christenen).
Suggestie
Benader dit kunstwerk vanuit de vragen:
- Wat zie je op dit kunstwerk?
- Wie zie je op dit kunstwerk?
- Wat valt op als je naar die mensen kijkt?
- Op de tafel staan vijf broden en twee vissen. Waar doet jou dit aan denken?
- Op de tafel staat ook wijn. Iemand breekt brood. Waar doet dit jou aan denken?
- Wie breekt dit brood? Hoe kun je dit weten?
- Op welke manier zegt dit schilderij iets over het verleden?
- Hoe zegt het iets over het heden?
- Wat wil het zeggen over de toekomst?
- Schrijf in drie zinnen wat dit schilderij met jou doet.
Een wonderverhaal voor alle leeftijden
De teksten over Jezus die zoveel mensen te eten geeft namen een heel belangrijke plaats in in het leven van de eerste christenen: men vindt ze op zes verschillende plaatsen in de evangelies: Marcus 6, 30-44, Matteüs 14,13-21, Lucas 9, 11-17, Marcus 8, 1-21, Matteüs 15, 32-39 en Johannes 6, 1-15.
(Wie hier klikt, vindt ze alle zes naast elkaar) Reeds zeer vroeg werd de broodvermenigvuldiging verteld en geïnterpreteerd tegen de achtergrond van het vieren van de eucharistie.
De 'broodvermenigvuldiging' is een wonderverhaal, een verhaal waarvan de betekenis belangrijker is dan het feit dat mogelijk aan de basis van deze tekst ligt. Omwille van die betekenis moet men niet alleen aandacht besteden aan de manier waarop men dit verhaal brengt, maar ook aan de mogelijkheid die de toehoorders (kinderen, jongeren, volwassenen) hebben om doorheen de feiten ook de betekenis ervan te zien.
Kleuters en kinderen tot 7 jaar
beluisteren een wonderverhaal doorgaans zoals ze een sprookje beluisteren. In hun ogen is Jezus een tovenaar die water in wijn tovert, tovert dat zieke mensen terug kunnen genezen of dat mensen die honger hebben te eten krijgen. Om dit beeld van Jezus bij kinderen te vermijden, of althans zo min mogelijk te bekomen, doet men er goed aan om bij het vertellen:
. weinig aandacht te besteden aan het miraculeuze in dit verhaal. Dit neemt wel de spanning bij het vertellen weg, maar maakt het later minder moeilijk om aandacht te hebben voor de betekenis van de tekst.
. aandacht te hebben voor Jezus als iemand die de nood (honger, ziekte ...) van de mensen ziet en ervoor zorgt dat ze te eten krijgen.
. aandacht te hebben voor de oproep die vanuit het verhaal komt. Ook kinderen worden opgeroepen om aandacht te hebben voor wie in nood is.
Vanaf ongeveer 8 jaar
ontwikkelt zich bij kinderen het vermogen om een verhaal, een tekst op verschillende manieren te lezen, te beluisteren. Een eenvoudig middel om te weten of die kinderen daar al toe in staat zijn is na te gaan of ze al moppen verstaan én verder vertellen. Want kunnen lachen met een mop, veronderstelt een minder strak omgaan met taal, waarbij ruimte gelaten wordt voor één of meerdere betekenissen van die taal.
Vanaf 10 jaar
kan men doorgaans genuanceerd omgaan met wonderverhalen. Toch mag men de kinderen hierin niet overschatten. Daarom is het belangrijk een soort opwarmingsoefening te houden. Dit kan er bijvoorbeeld in bestaan eerst even stil te staan bij spreekwoorden die in dit geval met brood te maken hebben. Zo'n spreekwoorden gebruikt men immers niet om wat er letterlijk gezegd wordt, maar om wat men er mee oproept. Pas dan wordt het voor kinderen mogelijk om in dit verhaal te zien dat mensen zich voeden aan Jezus (aan wat Hij zegt en wat Hij doet).
Jongeren
beginnen in toenemende mate aandacht te krijgen voor de vraag: is dit wel echt gebeurd?
Als men zegt 'ja', dan bekijken ze je meewarig met in hun blik: 'dat men in deze tijd zoiets nog gelooft!'
Als men zegt 'de betekenis is belangrijker dan de feiten', dan besluiten ze hieruit dat heel de bijbel vol symbolische taal is, en dus 'niet echt', één groot sprookje.
Dit ongenuanceerd denken kan niet in een keer omgebogen worden. Daarom is het belangrijk om met jongeren bij elk wonderverhaal opnieuw te zoeken naar wat de betekenis is, die achter dit verhaal schuilgaat.
Klik hier voor nog meer info ivm wonderverhalen.
Suggesties
Kleine kinderen
VERKENNEN
Brood, een wonder
(naar C. LETERME in Simon plus, uitgeverij Averbode, 2004 nr 7)
Materiaal
broodje, meel, korenaar, graankorrels
Verloop
Toon het brood van bij ons
- Wat is nodig om brood te bakken? (meel, gist, water, ev. vetstof, suiker)
- Waar komt meel vandaan?
- Waar komen tarwekorrels vandaan?
(van korrels die gezaaid werden en in de grond ontkiemde tot kleine plantjes)
Indien je genoeg tarwe-aren hebt, kun je er aan elk kind een geven. Laat ze voorzichtig de aar uitwrijven, zodat ze de graankorrels ontdekken. Verzamel die in een bord. Laat ook kinderen van de korrels proeven – indien je grof bruin brood bij hebt, kun je ze de korrels in het brood laten terugvinden.
. Wie zorgde ervoor dat dit korreltje kon groeien?
(het korreltje zelf - kiemkracht; de natuur - zon, regen, groeikracht van de aarde; de boer - voorbereidend werk: ploegen, bemesten…)
Er worden in de wereld vele soorten brood gegeten.
- Waarom is het eten van brood zo belangrijk?
(Omdat nogal wat kinderen meer vertrouwd zijn met ontbijtgranen, kun je erbij stilstaan dat dit een andere manier is om granen te eten)
Sta ook stil bij de woorden van het Onze Vader: ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’
EVEN TESTEN
De juiste volgorde
De kinderen kijken goed naar de zes verschillende illustraties en plaatsen ze in de goede volgorde. Ze doen dat door bij de eerste tekening één rondje te kleuren, bij de tweede tekening twee rondjes en zo verder. Of door de tekeningen uit te knippen en in de juiste volgorde te kleven op een ander blad.
VERTELLEN
De boterhamdoos
(C. LETERME e. a., Zes kruiken wijn, Standaard educatieve uitgeverij, 1994, p. 77)
Het is middag.
De kinderen mogen naar huis om te gaan eten.
Eerst mag de klas van Juf Mia naar buiten
en dan de klas van juf Janneke.
De kinderen die niet naar huis gaan,
mogen al naar de eetzaal.
Lien begint te huilen.
Haar vriendjes vinden dat heel vreemd:
Lien is toch niet gevallen
en niemand heeft haar pijn gedaan.
Thomas komt naar Lien toe.
‘Wat is er, Lien, waarom huil je zo?’
‘Ik heb mijn boterhamdoos niet bij me,’ snikt Lien,
‘en ik moet op school blijven,
want mijn papa en mama zijn de hele dag weg.’
Lien huilt dikke tranen.
Dan komt Alec.
Hij zegt: ‘Je krijgt een boterham van mij.’
Elke ziet dat en zegt: ‘Van mij krijg je een stuk appel.’
Thomas zegt:
‘Ik heb nog wat chocolade voor je.’
En van tine mag Lien meedrinken.
Lien krijgt zo veel te eten van haar vrienden,
dat zij zelfs nog een groot stuk chocolade over heeft.
Als ze klaar zijn met eten,
mogen alle kleuters naar de speelplaats,
ook Lien en haar vrienden.
Lien huilt al lang niet meer.
Dat kan ook niet als je zulke vrienden hebt.
Onverwacht bezoek
(C. LETERME e. a., Zes kruiken wijn, Standaard educatieve uitgeverij, 1994)
Lien en Sam hebben de hele middag gespeeld.
Mama is net thuis van haar werk.
Daar gaat de bel.
Lien en Sam hollen naar de voordeur.
Wie staan daar?
Oom Jos en tante Greet, met kleine Annelies.
Lien en Jan zijn heel erg blij.
Nu kunnen ze Annelies nog eens knuffelen en bewonderen.
Ook mama is blij verrast met dit onverwachte bezoek.
'Wil je wat drinken?' vraagt mama
en ze pakt alvast wat glazen uit de kast.
Intussen begint iedereen te praten en nieuwtjes te vertellen.
De tijd vliegt zo voorbij, niemand let erop.
Tot ineens...
Oh, wat is het laat geworden!
Mama vraagt oom en tante of ze blijven eten.
Ze gaat naar de keuken.
Maar wat ziet ze: het brood is op.
Wat moet ze nu beginnen?
De bakker is nu al een tijdje gesloten, en mama kan toch niet zeggen
dat tante en oom zomaar zonder eten naar huis moeten gaan.
Daarvoor is het nu toch veel te laat!
Mama kijkt nog een tweede keer in de keukenkast:
er is nog bloem olie en suiker.
En in de koelkast staat nog melk.
Dan denkt mama: 'Als ik nu nog wat eieren had,
dan kon ik pannenkoeken bakken.'
'Lien,' roept mama,
'loop eens naar de buren
en vraag beleefd of je een paar eieren mag hebben.'
Natuurlijk mag dat!
Samen met tante Greet begint mama alles klaar te maken om te bakken.
En even later smullen ze met z'n allen van de heerlijkste pannenkoeken.
Het is net alsof er een groot feest is bij hen thuis.
ZINGEN / BELUISTEREN
Ik heb maar vijf broden
(A. WILLEMS, R. VANLOO, Ik zing, want ik ben blij, uitgeverij Averbode, Berne, 1998, p. 27)
De mensen die kwamen om Jezus te zien,
die waren met velen, vijfduizend en tien!
Het werd al heel laat, en ze waren in nood.
Ze kregen zo’n honger, en Jezus gebood:
Geef hun wat te eten, jij hebt toch iets bij?
Ik heb maar vijf broden!
En ik maar twee vissen!
Maar Jezus zei: ‘Dat is genoeg, kom bij mij!
Kom mensen, ga zitten, en eet wat je lust,
en heb je nog honger, ja neem dan gerust!
We delen het brood en de vis met elkaar,
ja, eet maar genoeg, ’t is voldoende, echt waar!
Verzamel daarna wat op ’t gras is gevallen.
Ik had maar vijf broden!
En ik maar twee vissen.
Maar Jezus zei: ‘Dat is genoeg voor ons allen.
DOEN
Boetseren met zoutdeeg
Materiaal voor het zoutdeeg
drie kopjes bloem
één kopje zout
één kopje water
bakpapier
kleurstof (bv. cacao)
een plastic zakje en een ijzerdraadje om af te sluiten
beslagkom en een lepel.
Werkwijze
Roer de bloem en het zout in de kom door elkaar. Voeg het water er beetje bij beetje aan toe. Eventueel voeg je er wat kleurstof aan toe.
Kneed het deeg daarna nog minstens vijf minuten met de hand.
Rol het deeg op tot een balletje en doe het in het plastic zakje.
Laat het brooddeeg in de koelkast of op een andere koele plaats minstens 30 minuten met rust. Gebruik daarna het brooddeeg als klei.
Zet de brooddeegvorm met het bakpapier op de bakplaat in het midden van de oven.
Verwarm de oven dan op 150 graden (niet voorverwarmen). Bak gedurende 90 min.
Laat het gebakken brooddeeg in de oven afkoelen.
Als je het werk met vernis lakt – wanneer het goed droog is -
krijgt het een mooie glans en is het minder gevoelig voor vocht.
Laat de kinderen naar keuze boetseren:
vrienden van Jezus (maximum 12)
mensen (mannen, vrouwen, kinderen) die naar Jezus komen luisteren
12 mandjes
5 broden, 2 vissen
Jezus.
Schik de kunstwerkjes op een plank, waarop je een golvend landschap hebt geschilderd.
Grote kinderen
ONDERZOEKEN
Over brood
Materiaal
Ongesneden brood
Werkblad
Verloop
Haal uit een boodschappenmand een ongesneden brood.
Laat de kinderen over brood vertellen:
- eten jullie brood?
- wie eet er brood?
- wanneer eten mensen brood?
- waarom eten ze brood?
- welke soorten brood kennen ze?
- welke soorten brood vinden ze het lekkerst?
- wanneer eten ze brood het liefst? (versgebakken?)
- waar is brood van gemaakt? (meel, gist, water, ev. vetstof, suiker)
- waarom is brood belangrijk?
Wijs er op dat mensen voor heel belangrijke dingen zeggen dat ze iets broodnodig hebben. Laat ze hierover nadenken bij de vraag met beeldmateriaal dat te vinden is op het werkblad.
Laat de kinderen dan nadenken over wat voor hen even belangrijk is als brood – maar niet iets is om te eten (bv. ouders, vriendjes...) De belangrijkste ideeën worden onder aan het werkblad genoteerd.
Om af te sluiten
Verdeel het brood in stukken zoals je dat met een taart zou doen. Als het om een versgebakken brood gaat, heb je gegarandeerd veel kandidaten om te proeven.
Merken de kinderen ook op dat het gezellig is van één brood te kunnen eten?
Bid / Zing het Onze Vader en wijs voordien extra op de zin: ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’
Belangrijk
Zing het onzevader op de melodie die tijdens de eucharistie gebruikt wordt. Dit verhoogt de herkenning van dit moment.
VERRUIMEN
Jezus, het brood van het leven
Kopieer deze twee bladen.
Lees het verhaal van de broodvermenigvuldiging voor.
Gebruik het eerste blad om stil te staan bij dat verhaal: waar gaat het over?
In de vakjes tekenen de kinderen wat de zin onder het vakje beschrijft.
Daarna doen de kinderen hetzelfde met de tweede bladzijde.
Het is hierbij de bedoeling dat de kinderen zien dat wat toen gebeurde, te herkennen is in de eucharistieviering.
TIP
Je kunt ook elk van de tekeningen door een ander kind laten uitwerken, zodat je nadien een fries of een boekje kunt maken. Daarbij is het interessant om de tekeningen van vroeger en van nu bijeen te plaatsen.
Twaalf manden overschot
Jezus vraagt dat zijn leerlingen de resten van het brood zouden verzamelen. Ze vullen twaalf manden met overschot. Hierin kun je lezen dat Jezus vindt dat niets verspild mag worden, dat alles in de ogen van God waardevol is.
Bespreek met de kinderen deze houding van Jezus.
Vergelijk met wat de mensen / maatschappij doen met resten.
INLEVEN
Lege stoel
De kinderen zitten in een kring. In die kring werd een extra stoel geplaatst die leeg is.
Zeg dat er op die stoel de jongen zit, of Jezus of een leerling van Hem (maak vooraf een keuze) en dat de kinderen hem een vraag mogen stellen nav van het verhaal over de broodvermenigvuldiging.
Nodig de kinderen uit om te ‘luisteren’ naar wat die persoon daarop te zeggen heeft. Wie wat gehoord heeft, mag achter de stoel staan om in naam van de ‘onzichtbare persoon’ op de stoel te spreken.
Merk op
Het is beter dat de kinderen niet op de stoel gaan zitten, want zij zijn alleen de woordvoerders van de 'persoon die op de stoel zit'.
VERDIEPEN
Brood, al wat nodig is om te bestaan
'Broodnodig'
Noteer op een flap wat de kinderen nodig hebben om te leven.
Wellicht hebben de kinderen meer nodig dan alleen maar 'eten'.
Wat de kinderen aanbrachten wordt verder uitgediept door te klasseren:
Teken een hand op een flap.
Op een grote hand worden alle dingen opgeschreven die we nodig hebben voor ons lichaam (om die hand te laten werken)
B.v. melk, groenten, vlees, kleding, huis, brood, bed...
Teken naast de hand een hart.
Op een groot hart wordt alles opgeschreven wat broodnodig is voor ons hart, voor onze geest.
B.v. thuis, liefde, vriendschap, sympathie...
Niet iedereen heeft brood
De gehele wereld met haar grote honger wordt de klas binnengehaald: foto's van kinderen uit de gehele wereld.
(Liever geen tekeningen om te vermijden dat eenzijdige typeringen van mensen ingang vinden. B.v. Indiaan met pluimen, zwart kind met strooien rokje)
Die foto's worden aangebracht op een wereldkaart.
Bij elk van die foto's is de mogelijkheid voorzien om te noteren of die kinderen wat nodig hebben en of ze het gemakkelijk kunnen krijgen.
- Kunnen we dat zomaar laten?
We moeten van ons brood delen!
Jezus, brood voor allen
Bespreek:
. Is het moeilijk te delen?
. Wie houdt het delen in ons wakker?
Jezus wil dat het stillen van honger naar brood en vriendschap iedere dag gebeurt.
Lees het verhaal van de broodvermenigvuldiging
Brood = woord van God
Johannes noemde dit gebeuren een teken. Het gaat dus niet om het verslag van een gebeurtenis, maar om iets wat verteld wordt om de betekenis die het heeft.
Om de betekenis van dit verhaal op het spoor te komen, staan we even stil bij wat Jezus zei toen Hij in de woestijn bekoord werd: ‘Een mens leeft niet alleen van brood, maar van elk woord dat uit de mond van God komt.’ Er zijn niet alleen dingen die we nodig hebben als brood, maar ook ‘woorden’
Kennen de kinderen woorden die Jezus zelf gesproken heeft?
Wellicht wel het onzevader.
ACTEREN
Hou van elkaar
(naar: K. VAN CLEYNENBREUGEL in Simon, uitgeverij Averbode 2009 nr 7, p. 13-14)
Brood delen = woord van Jezus doen
Het woord van Jezus vermenigvuldigt zich ...
Vertel over de vader van Arne die over Jezus vertelt in de kinderwoorddient (laat de kinderen zelf zeggen wat dat is. Pas dit woord eventueel aan aan het woord dat in de eigen parochie gebruikelijk is)
Laat de kinderen ook vertellen wat ze thuis, op school, in de jeugdbeweging, in een sportclub zouden doen als ze zelf dit woord zouden gehoord hebben. Inventariseer hun antwoorden.
Vader: spreekt over Jezus in een kinderwoorddienst
Marlies: volgt de kinderwoorddienst en wil wel proberen om van de ander te houden.
Zij helpt Daphne.
Arne vindt dat nogal stom, maar hij ziet het effect dat Marlies heeft bij Daphne. Hij stelt thuis voor om af te wassen.
Zijn zus Febe vindt dat ongelooflijk en gaat zelf Els helpen.
Els heeft aandacht voor de juf die jarig is en stelt voor om er iets voor te doen.
Daarna spelen de kinderen dit verhaal na. Je kunt ze de tekst van dit toneelstukje bezorgen, maar je kunt ze ook vanuit de herinnering laten spelen waardoor ze een veel grotere persoonlijke inbreng hebben.
Personages: papa, Arne, Marlies, Dafne, Febe, Els.
Zorg voor kaartjes waarop de volgende plaatsnamen: winterkapel, klas, thuis, turnclub, kleedkamer.
Plaats die zo in het lokaal dat er zekere afstand moet afgelegd worden tussen de verschillende plaatsen.
In de winterkapel
Papa
Beste kinderen,
Jezus zei: ‘Zie de andere graag zoals je jezelf graag ziet.’
Hou dus van elkaar.
Op weg naar huis
Papa
Wel, Arne, wat vond je van de woorden van Jezus?
Arne
‘Hou van elkaar?’
Ik vind dat nogal stom, papa. Daar doe ik echt niet aan mee.
Marlies Ik vind het wel iets hebben, meneer. Ik ga het eens proberen.
In de klas
Dafne laat haar pennenzak vallen
Dafne
Oh, neen en de taakjuf wacht op mij.
Marlies
Geen nood, Dafne. Ik zal je snel even helpen.
Dafne
(geeft Marlies een knuffel)
Je bent een engel, weet je dat? ‘
Marlies
Dat heeft nog nooit iemand tegen mij gezegd, dank je wel!
Op weg naar huis
Arne
Misschien was Jezus’ boodschap toch zo gek niet.
Thuis
Papa
Febe, het is jouw beurt om de afwas te doen.
Arne
Vandaag doe ik het wel in jouw plaats.
Febe
Waaauw, wat een verrassing, broer. Echt fijn van jou!
In de turnclub
Febe
Hé Els, als je wil, help ik je op de evenwichtbalk.
Met twee gaat het toch altijd beter.
Els
Tof van jou. Ik doe deze oefening echt niet graag alleen.
Nadien in de kleedkamer
Els
Ik heb thuis nog een leuk boek liggen, je mag het lenen.
Febe
Vind je dat echt oké? Heel graag!
Els en Febe stappen naar buiten, Arne en Marlies staan te wachten.
Els
Hé kijk, Arne en Marlies staan ons op te wachten.
Arne
Zullen we met jullie mee lopen naar huis?
Els
Tof idee. De turnjuf is volgende week jarig. Doen we iets?
Marlies Ik weet al hoe we haar kunnen verrassen. Kijk maar!
TIP
Daag de kinderen uit om een vervolg te bedenken bij dit verhaal.
Bijvoorbeeld: welke reactie kan dit bijvoorbeeld teweegbrengen bij de juf.
Misschien denkt ze aan haar oma die binnenkort verjaart.
Een de oma kan iets extra doen voor haar kleinkind.
En dat kleinkind...
OP STAP
Naar een hostiebakkerij
Vraag een bezoek aan bij zusters die hosties bakken.
Sta erbij stil dat deze broodjes gebakken worden met meel en water en zonder gist.
Net zoals matses (ongedesemd brood dat de joden met hun paasfeest eten, en dat herinnert aan de avond voor hun uittocht uit Egypte) gebakken worden.
Het recept voor hosties is eenvoudig: neem wat bloem en water, kneed dit goed en smeer dit deegmengsel glad uit op een hete bakplaat,
zonder dat het de kans kreeg om te rijzen.
Alleen tarwebloem en water. Geen gist! Zo verwijst elke hostie naar het ongedesemde brood van het Joodse paasfeest
en Jezus' laatste avondmaal, waarbij Hij duidelijk de band legde tussen de hostie en zijn persoon.
Het woord 'hostie' komt van het Latijnse woord 'hostia',
wat slachtoffer of offerdier betekent.
Bij christenen slaat het woord 'hostie' op Christus,
die zichzelf als Brood te eten geeft.
Met 'hostie' worden ook de ronde stukjes ongegist brood bedoeld
die tijdens de eucharistie 'geconsacreerd' worden en gegeven aan de gelovigen.
Zo'n hostie verwijst naar het brood
dat Christus tijdens het laatste avondmaal deelde met zijn apostelen:
"En hij nam een brood, sprak het dankgebed uit,
brak het brood, deelde het uit en zei:
'Dit is mijn lichaam dat voor jullie gegeven wordt.
Doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken.'" (Lucas 22,19).
Maar het verwijst ook naar Jezus zelf.
VERTELLEN
Een zak vol cadeautjes
(Bron onbekend)
Als ik je vertel over iemand, die ieder jaar een hele zak vol cadeautjes meebrengt en lekkere dingen,
dan denkt je meteen aan Sint-Nicolaas.
Maar niet iedereen. Eline en Hugo niet.
Eline en Hugo denken dan aan hun oom Toon. Hun oom Toon werkt ver weg over zee.
Nu eens in Afrika, dan weer in India of Peru. Overal waar waterputten moeten worden gemaakt.
Want oom Toon werkt bij een bedrijf dat waterputten maakt. Een keer per jaar komt hij terug.
Dan gaat hij bij iedereen van de familie op bezoek, met een zak vol cadeaus,
met allerlei lekkere dingen en wel honderd verhalen uit die verre landen waar hij is geweest.
Een heerlijke dag is dat, ieder jaar weer.
Geen wonder dat Eline en Hugo de dagen aftellen tot oom Toon weer komt.
Dit jaar lijkt het extra lang te duren voor hij opbelt dat hij deze zondag komt.
En als het dan eindelijk zondag is, duurt het maar en duurt het maar.
Om half elf is er nog steeds geen taxi te zien in de straat.
De kinderen, die de hele morgen al met hun neuzen tegen de ramen staan, zien hem het eerst.
Hij stapt gewoon uit de bus, in z'n ouwe jas, zonder ook maar een zak of doos of pak.
Mama doet open, en de kinderen vliegen hem al om z'n nek.
Dikke kussen, handen schudden, knuffels, lieve woorden, schouderklopjes en koffie met taart.
'Dat je gewoon met de bus bent, Toon, dat is toch niets voor jou', zegt papa.
'Ach, ik had niks te dragen deze keer, en geld heb ik ook niet, dus van daar', antwoordt oom Toon.
En dan begint hij te vertellen van het dorp waar hij nu werkt,
en van het bootje met vluchtelingen dat daar aan land gespoeld is.
Veertien mensen zaten erin. Zes groten en acht kinderen.
'Het is een wonder dat ze niet verdronken zijn onderweg', zegt oom Toon.
'Die schuit was zo lek als een zeef.
Ze hebben de hele tocht, dag en nacht, het water eruit moeten scheppen. Hier, ik heb er foto's van'.
Ze kijken vol verbazing.
'Och', zegt mama, 'moet je zien, ze hebben bijna geen kleren meer aan.
'Dat was alles wat ze hadden', zegt oom Toon.
'Ze wonen nu in mijn huis, en ik heb al mijn geld bij hen achtergelaten.
Daarom dus geen cadeautjes deze keer', zucht hij. Even is het stil.
Dan zegt mama: 'Toon, zo te zien op die foto, zijn die meisjes kleiner dan Eline.
Ik heb nog een stapel kleren waar zij uit gegroeid is. Heb je daar iets aan?'.
'Nou en of,' zegt oom Toon.
'Ik heb nog wel wat gereedschap over, als ik die mensen daarmee helpen kan', zegt papa.
'En speelgoed, hebben die kinderen speelgoed?', vraagt Hugo.
'Ze hebben helemaal niks', zegt oom Toon.
'Dan weten wij ook iets', roepen Eline en Hugo tegelijk.
En terwijl mama allerlei kleren tevoorschijn haalt, en papa in zijn gereedschapskist rommelt,
duiken zij in hun speelgoedkast, op zoek naar knuffels voor de baby's,
een auto voor de kleine jongen op de foto, en een bal en een pop en een kleurdoos.
'We pakken alles mooi in', bedenkt Eline.
'Ik heb nog een heleboel papier van de cadeautjes van vorig jaar'.
'Dan sturen we oom Toon met een zak vol cadeautjes weg', glundert Hugo.
De hele middag zijn ze met z'n allen bezig.
Er worden tekeningen gemaakt, knopen aangenaaid, ritsen ingezet,
schroeven uitgezocht en beitels scherp gemaakt.
De babykleertjes komen voor de dag, en de kleuterschoentjes.
Alles wordt mooi ingepakt in kerstpapier, in cadeaupapier, in kaftpapier, zelfs in WC-papier.
Alle pakjes worden versierd met lintjes en uitgeknipte hartjes.
Wanneer de zak klaar is voor die veertien vluchtelingen ver weg,
merken ze dat ze vergeten zijn te eten!
'Pannenkoeken dan maar,' stelt mama voor.
'Prima', vindt papa.
'Waw!', zegt oom Toon.
'Joepie', roepen de kinderen.
Pas 's avonds laat is oom Toon weg gegaan, in een taxi, met alle spullen.
Het prachtige brood
(C. LETERME, Parels van verhalen, Averbode 2019, p. 170)
Er was eens een bakker die een prachtig brood had gebakken.
Hij liet het aan al zijn klanten zien.
‘Wat een mooi brood,’ zeiden ze.
‘Daar willen we wel het dubbele voor betalen.’
‘Dit brood is niet te koop,’ zei de bakker,
‘Het is voor de koning!’
’s Avonds nam hij het brood mee naar aan de koning.
Maar toen de koning er een stuk van af wilde snijden,
sprong het brood weg, wat de koning ook probeerde.
‘Ik wil niet opgegeten worden,’ zei het brood,
‘want dan kom ik in stukjes en beetjes in een maag terecht.
Zie je mij al tussen de worteltjes, de appelmoes en de worstjes?
Nee, dat is niks voor mij!
Ik wil niet gesneden worden
en ook niet opgegeten worden
zoals de andere broden.
Ik wil alleen maar liggen op een zilveren schotel
in het licht van de kaarsen van het paleis.’
Maar het prachtige brood werd stilaan hard en het beschimmelde.
De dienaren van de koning gooiden het in een vuilnisemmer.
‘Zie me hier nu in liggen, tussen al die rommel’, zei het brood,
‘Ik, het prachtigste brood van de bakker.
Ik wou dat de hond van de koning mij nog zou opeten.
Maar zelfs die lust mij niet meer!’
Twee sneetjes brood
naar C. LETERME, Een parel voor elke dag, uitgeverij Averbode 2007, p. 147
Twee sneetjes brood, een heel oud en een vers,
waren in de broodtrommel met elkaar aan het praten.
Het verse sneetje zei:
‘Ik ben heel jaloers op jou.'
‘Hoe kom je daar bij?’ vroeg het oude sneetje.
‘Er kan jou niets meer gebeuren.
Niemand haalt het nog in zijn hoofd om je op te eten.
Maar mij kunnen ze ieder ogenblik opeten,
en dan blijft er niets meer van mij over.’
‘Hoe kun je nu zo praten?' zei het oude sneetje.
Wat is er zaliger
dan opgegeten te worden als je brood bent?
Brood dat niet gegeten wordt, deugt nergens voor,
tenzij om weggegooid te worden,
te beschimmelen en helemaal te vergaan.’
‘Maar van mij blijft er toch ook niets over
als ik opgegeten wordt’ zei het verse sneetje
‘Heb je er dan nog nooit over nagedacht
wat er met je gebeurt als je opgegeten bent?’
‘Ja... eerst word je fijngekauwd,
dan word je doorgeslikt,
dan kom je in de buik van de mens
en daar word je fijngemaakt
tot er niets meer van je overblijft...’
‘Wel, zal ik je nu eens iets zeggen?' zei het oude sneetje,
'Als het lijkt dat er niets meer van je overblijft,
gebeurt er iets wonderlijks.
Dan stroom je door het hele lichaam van de man of vrouw
die je opgegeten heeft.
Die mens is heel blij met je,
want door jou kan hij werken en dansen
en springen en lachen...’
‘Dat heb ik nooit geweten’, zei het oude sneetje.
Een verhaal dat inspireert
(om voor te lezen, of om zelf te doen)
De juf zei bij het einde van de les dat elk een strootje mocht trekken.
Dat moesten ze goed bewaren en meebrengen naar de volgende les.
Ze waren het niet vergeten de week nadien, de kinderen van het tweede leerjaar.
De nummers 1 tot 10 mochten eerst de klas binnen.
Ze mochten plaatsnemen aan een rijk-beladen feesttafel:
koffiekoeken, fruitsap en kleurige versiersels.
De nummers 11 tot 30 mochten pas na de 10 eerste binnenkomen.
Ook voor hen stond een tafel gedekt: geen tafellaken, geen mooie versiersels, oude bekers.
Op gebarsten borden gebroken koekjes. Water in een kruik.
Iedereen stond bedremmeld. De juf zei dat ze mochten gaan zitten en doen wat ze wilden.
Eén meisje van de 'arme tafel' begon te huilen.
Een andere werd woedend en stampte op de grond en zei: 'Dàt is niet eerlijk.'
Maar een stem van de rijke tafel zei: 'Jawel, dat is wel eerlijk, want we hebben er toch om geloot.' 'Moeten we bidden, juffrouw?'
'Ik zeg niets,' zei de juf, 'Jullie mogen doen wat je graag doet.'
De 'rijke tafel' bad vlug en greep daarna gretig naar de koffiekoeken en het vele lekkers.
De 'arme tafel' bad langzaam en niemand maakte haast om de eerste te zijn.
(Hier zou je kinderen eventueel het verhaal verder kunnen laten vertellen)
Maar aan de rijke tafel bleef één meisje in stomme verbazing zitten...
Tenslotte zei ze: 'Juffrouw, mogen we dan niets delen met de anderen?'
De juf herhaalde: 'Jullie mogen doen wat je graag doet.'
Dit was voor het meisje voldoende om vlug koffiekoeken door te geven aan de andere tafel,
die ondertussen met lange tanden enkele kapotte koekjes at.
'Mogen we fruitsap geven ook?'
De juf zei niets. De anderen stonden er al met hun bekertjes.
En dat ene meisje schonk de bekers vol. Ze vergat zelf haar eigen koffiekoeken te eten.
Stilaan was er een tweede en een derde die ook al eens iets doorgaf.
Tenslotte had iedereen iets lekkers in de hand.
Toen kwam de juf dichterbij en ze vroeg of ze begrepen wat dit betekende.
Nee, dat was een raadsel.
'Wel zo gaat het in de wereld. Voor elke mens die overvloedig te eten heeft zijn er twee mensen die honger lijden, die aan een arme tafel zitten. Dat was de betekenis van die twee tafels.
Ineens werden de slokoppen wakker.
'Juf, ik dacht ook al: zo dadelijk ga ik de anderen iets geven.'
'Juf, ik wou ook iets geven, maar ik dacht dat U het niet graag wilde hebben.'
'Juf, ik had ook al gedacht: ik zal maar niet veel eten, dan blijft er nog wat over.'
Dat ene meisje zei niets, zich niet bewust van de rol die ze had gespeeld.
BIDDEN / MEDITEREN
Bidden met woorden van anderen
Jezus,
Jij toonde
hoe je brood,
maar ook tijd
en vriendschap,
vreugde en verdriet
met elkaar kunt delen.
Jij toonde
hoe je brood kunt zijn
voor anderen.
Help me, Jezus,
om ook te delen,
om ook brood te zijn
voor de mensen om me heen.
Jezus,
Je had medelijden met de mensen
Het is voor Jou niet genoeg te zien
dat er iemand wat tekort heeft,
Je wil er ook iets aan doen.
Geef ons de moed ons in te zetten voor alle mensen
door te delen wat we hebben.
Zodat ook vandaag het wonder mag geschieden
dat de honger naar brood en vriendschap van alle mensen
gestild mag worden.
Zelf een bezinningstekst of een gebed schrijven
De kinderen schrijven een tekst / gebed waarin de volgende woorden voorkomen:
Jezus, brood, delen, anderen.
Jongeren
ONDERZOEKEN
Drie teksten om te vergelijken
De broodvermenigvuldiging (volgens Lucas)
Maar Jezus antwoordde: 'Geeft gij hun maar te eten.'
'Wij hebben niet meer dan vijf broden en twee vissen', zeiden ze,
'of we zouden voor al dat volk eten moeten gaan kopen.'
Er waren naar schatting wel vijfduizend mannen.
Hij gelastte nu zijn leerlingen:
'Laat hen gaan zitten in groepen van ongeveer vijftig.'
Dat deden ze en ze lieten allen plaats nemen.
Daarop nam Hij de vijf broden en de twee vissen,
sloeg de ogen ten hemel, sprak er de zegen over uit,
brak ze en gaf ze aan zijn leerlingen om ze aan de menigte voor te zetten.
Het laatste avondmaal van Jezus (volgens Lucas)
Toen de tijd aangebroken was,
ging Jezus met de apostelen aan tafel aanliggen.
Hij sprak nu tot hen: 'Vurig heb ik ernaar verlangd
dit paasmaal met u te eten eer Ik ga lijden.
Want Ik zeg u: Ik zal het niet meer eten,
totdat het zijn vervulling vindt in het Rijk Gods.'
Daarop nam Hij het brood, sprak een dankgebed uit,
brak het en gaf het hun met de woorden:
'Dit is mijn Lichaam, dat voor u gegeven wordt;
doet dit tot een gedachtenis aan Mij.'
Tekst uit de eucharistieviering
Die op de avond voor zijn lijden en dood
het brood in zijn handen heeft genomen,
en zijn ogen opgeslagen heeft naar u, God, zijn almachtige vader,
de zegen uitgesproken heeft, het brood gebroken
en aan zijn leerlingen gegeven met de woorden:
Neemt en eer hiervan, gij allen,
want dit is mijn Lichaam dat voor u gegeven wordt.
- Lees de drie teksten na elkaar.
- Wat valt op?
Gelijkenissen: brood, gebed, breken, delen
Met deze vier woorden kan men ook het verhaal vertellen van het joodse paasfeest.
Door deze teksten zo met elkaar te vergelijken veronderstellen sommige mensen dat het verhaal van de broodvermenigvuldiging een verhaal is dat de eerste christenen gebruikten in hun catechese.
Het brood uit dat verhaal is niet zomaar brood, maar al wat Jezus voor zijn leerlingen / volgelingen betekent.
Wanneer de teksten uit de liturgie en het verhaal over het laatste avondmaal dicht staan bij het joodse ritueel met Pesach, komt het verhaal van de broodvermenigvuldiging naar voren als een symbolisch geladen verhaal. Een verhaal dat veel belangrijker is in de betekenis die het wil weergeven, dan in de gebeurtenis die het vertelt. In die tekst is de enorme hoeveelheid belangrijk: ze zegt iets over de overweldigende betekenis van Jezus in het leven van wie Hem volgt.
BIDDEN / MEDITEREN
Zie je al die mensen?
zei Jezus.
Ik ben zo met ze begaan.
Er zijn erbij die van heel ver komen,
als we ze laten gaan
dan zullen ze onderweg bezwijken ...
Zie eens of er eten genoeg is
voor hen allemaal ...
Ach neen, redeneerden ze,
we zien niet hoe we ze allemaal
genoeg te eten kunnen geven.
Zie eens
hoeveel je zelf bij hebt ...
vroeg Hij.
Maar zeven broden,
zegden ze.
Dus ...
Dus, laat ze maar gaan neerzitten,
zei Hij.
Als ieder deelt
wat hij heeft,
dan zal er genoeg zijn
voor iedereen.
Zeven broden ...
Handen en voeten om goed te doen,
geld en goed,
begrip en vriendschap,
verstand en wil ...
Mens! moesten we maar eens
beginnen te delen!
(bron onbekend)
En nu?
Ze hebben honger, Heer!
Honger naar brood,
honger naar menselijke waardigheid,
honger naar vriendschap en liefde.
Honger ...
Zend hen terug naar waar ze thuishoren,
naar hun dorpen, weg uit het T.V.-nieuws,
terug naar het verleden,
zodat we ze niet meer zien.
Want we kunnen het niet baas.
We kunnen niet alle twee miljard te eten geven.
Al ons brood is niet genoeg
als ieder onder hen een stukje wil krijgen.
Heer we zijn ten einde raad.
Stuur hen heen.
Hoeveel hebt ge? Laat eens zien...
We hebben onze gezondheid, Heer,
onze tijd, ons verstand, ons geloof,
onze krachten,
tja ons leven is al wat we hebben.
Wat betekent dat voor zo velen?
Breng het Mij hier.
Breng alles wat ge hebt.
Hij zag op ten hemel, brak het,
en sprak er de zegen over uit.
Allen aten en werden verzadigd.
Overwegingen
Zuster Leontine (paliatieve zorg)
(Bron: Kerk en leven, nr. 6 - 10 februari 1993, p. 15)
Terwijl de apostelen geneigd waren de hongerige menigte weg te sturen, maant Jezus hen aan de mensen eten te geven van de karige middelen die ze hebben: vijf broden en twee vissen. Wanneer ze daarmee beginnen gebeurt het wonder door Gods Geest.
Iets dergelijks gebeurde in de Sint-Janskliniek.
Samen met een groep geneesheren, verpleegkundigen, een pastor en een maatschappelijke werker hebben wij de evangelische fasen doorlopen.
Wij herkenden de nood van de stervende in het ziekenhuis, een hongerende in de woestijn van vandaag.'
Die nood is meervoudig. Lichamelijk overheersen pijn en allerlei ongemakken. Psychologisch heeft de ziekte er behoefte aan zichzelf terug te vinden niettegenstaande de ontluistering van zijn lichaam en zijn groeiende afhankelijkheid.
Relationele moeilijkheden ontstaan door de vaak onhandige omgang met de waarheid in de relatie tussen de zieke en zijn naastbestaanden. En op geestelijk vlak is er de angst voor het onbekende, het hopeloos zoeken naar zin en 'het moeilijke gevecht om het schamele vlammetje van de hoop levendig te houden'.
Naast de zieke delen ook familie en vrienden in die woestijnervaring. Ook zij hebben behoefte aan steun en aanmoediging 'om hun belangrijke rol aan het ziekbed te kunnen vervullen en om zich voor te bereiden op hun verdere taak in het leven zonder hun geliefde'.
Zoals de apostelen telde men op Sint-Jan de broden. Tot de schamele middelen behoorden 'de vaste wil van ieder van het team om de zwaar zieke terminale mens nabij te zijn en te helpen in zijn totale menszijn... de vaste wil ook om het samen te doen... in alle bescheidenheid, wel bewust van onze onmacht ten opzichte van de kern van het probleem - de naderende dood'.
Tenslotte is ook het wonder gebeurd: Palliatieve Zorgen Sint-Jan mocht op twee jaar tijd meer dan 500 zieken op hun laatste levensweg begeleiden. Het vertrouwen van de zieken, de feestelijke bijeenkomsten met hun familie, en soms ook de verzoening na jaren van onenigheid en vervreemding tussen mensen... dat zijn de 'twaalf korven die wij er op de koop toe gratis bij krijgen.
Paus Franciscus
(Paus Franciscus : De Vreugde van het Evangelie, § 49 )
Ik geef de voorkeur aan een Kerk die gekneusd, gewond en vuil is, omdat zij langs de straten is uitgetrokken, boven een Kerk die ziek is, omdat zij gesloten is en zich uit gemakzucht vastklampt aan eigen zekerheden.
Ik wil geen Kerk die zich erom bekommert het middelpunt te zijn en uiteindelijk opgesloten raakt in een wirwar van obsessies en procedures. Als iets ons heilig moet verontrusten en ons geweten zorgen moet baren, dan is dat het feit dat zovelen van onze broeders en zusters zonder de kracht, het licht en de troost van de vriendschap met Jezus Christus leven, zonder een geloofsgemeenschap die hen ontvangt, zonder een horizon van zin en leven.
Ik hoop dat we meer dan door de angst om fouten te maken worden bewogen door de angst ons op te sluiten in de structuren die ons een valse bescherming bieden, in de normen die ons veranderen in onverzoenlijke rechters, in de gewoonten waarbij wij ons gerust voelen, terwijl er buiten een hongerige menigte is, en Jezus onophoudelijk tegen ons herhaalt: “Geeft gij hun maar te eten” (Marcus 6, 37).
(Marcus 6, 37 // Matteüs 14, 16 // Lucas 9, 13)
Frans Mistiaen sj
18e zondag A- jaar: Brood om te danken en te delen
Vandaag zijn wij hier samengekomen
op een wat eenzame plaats van bezinning en stilte,
waar de Heer ons weer wil verzadigen.
Hij ontvangt ons hier graag. Hij stuurt ons niet weg
naar andere plaatsen in de omtrek om daar voedsel te vinden.
Hij vraagt ons dat wij rustig zouden gaan zitten, bij elkaar in groep,
zoals mensen die weten dat een maaltijd het liefst gebeurt
in een zekere rust, samen met anderen,
met delicate aandacht voor elkaar, in mededeelzaamheid.
Wij moeten het eigenlijk steeds opnieuw leren:
samenkomen om samen te eten.
Door Zijn gebaar van welkom en onthaal
verandert de Heer ieder van ons,
met zijn individuele zorgen en verlangens,
in een menselijke gemeenschap, waar gedeeld wordt.
Overal waar we aan dezelfde tafel met anderen maaltijd houden
wordt daardoor steeds opnieuw verbondenheid gesticht of versterkt.
Jezus' Brood aan Zijn tafel maakt van ons menselijk samenzijn
een broederlijke en zusterlijke kerkgemeenschap.
Toch blijkt de menigte en ook wij vooral honger te hebben.
Wij hebben allemaal honger...
naar brood, maar eigenlijk nog veel meer,
honger naar vrede en vergeving, naar tederheid en liefde,
naar overwinning op de dood en naar echt leven.
Hoe kan onze diepste honger worden verzadigd?
Door hetgeen wij met veel inspanning en zwoegen realiseren?
Wij verdienen inderdaad ons dagelijks brood door hard te werken.
Maar dat volstaat blijkbaar niet.
De Heer biedt ons Zijn Brood, dat onbetaalbaar is.
We hoorden het in de eerste lezing:
“Wat geeft gij uw geld voor u iets dat geen echt brood is?
Wat geeft gij uw arbeid voor iets dat niet echt voedt?
Kom naar Mij! Geniet zonder te betalen!
Hier eet gij wat echt goed is en verzadigt gij u aan echt voedsel.”
Het is de Heer die bij machte is om onze diepste honger te stillen.
Toch is het goed dat wij onze bijdrage aanbrengen:
vijf broden en twee vissen.
Maar kijk wat de Heer doet met die broden en die vissen,
die het symbool zijn van al onze eigen inspanningen.
Hij bidt dankbaar tot God, Hij breekt ze en deelt ze uit.
Door dit “danken” en dit “delen” geeft de Heer
aan ons dagelijks brood, aan al ons dagelijks werk,
een heel nieuwe betekenis en bedoeling.
Door het brood dankend te zegenen, wil Hij ons duidelijk maken
dat het resultaat van al ons gestadig zwoegen niet alleen dient
om onze maag en onze genoegens te verzadigen,
maar op de eerste plaats een aanleiding is om God te danken,
voor het leven dat Hij ons gunt, voor de mogelijkheid die Hij ons geeft
om te werken, en voor alle goeds dat erbij komt.
Wat wij met ons werk hebben verdiend
zou dus eerst en vooral een reden moeten zijn om God te danken.
En door het aangebrachte brood te delen
wil Jezus ons duidelijk maken dat de vruchten van al ons werken
niet uitsluitend bestemd zijn voor onze eigen honger,
voor ons eigen nut alleen,
maar ook om weggegeven te worden en anderen te voeden.
Wat wij met ons werk hebben verdiend zou dus een hulp moeten zijn
om ook de honger van anderen te verzadigen.
Zo zien wij in het dankbaar gezegende en gebroken brood
in de handen van de Heer wat de meest diepe zin kan geven
aan heel ons leven en aan al ons werken.
Ons leven wordt de moeite waard
als wij, bij alles wat wij meemaken en ervaren,
erop uit zijn op de eerste plaats onze dankbaarheid te tonen
tegenover God die ons overstelpt met Zijn gaven,
en als wij, bij alles wat wij doen en verwezenlijken, erop uit zijn
Zijn ontvangen gaven met anderen te delen.
"Danken" en "delen" dat is het uiteindelijk
wat ons leven maakt tot een zinvol menselijk leven.
Bij het uitreiken van de communie wordt ons de hostie aangeboden
en wordt ons gezegd: "Het Lichaam van Christus!".
Daarop wordt ons gevraagd te antwoorden,
niet met een half gemurmel of met een "dank u",
maar met een duidelijk: "Amen!” dat wil zeggen:
“Akkoord! Het is zo! Ja, ook ik geloof dat!”
Dat “Amen” is eigenlijk een kleine, noodzakelijke geloofsbelijdenis
vóór wij de communie ontvangen.
Daarin bevestigen wij duidelijk dat wij geloven
in de kracht van dit Lichaam van Christus
en zelf Lichaam van Christus willen worden,
dwz. dat wij bij al ons werken en al onze inspanningen
vooral willen doen wat Hij heeft gedaan: in liefde danken en delen.
17e zondag B- jaar: Wat wij delen, wordt door Jezus vermenigvuldigd!
Ook wij zijn vandaag weer eens samengekomen op deze rustige plek,
waar wij opkijken naar de Heer Jezus, die ons ontvangt.
En wij hebben honger.
Honger, niet zozeer naar brood voor onze maag.
Wij voelen veeleer een diepere honger:
honger naar vrede en vergeving,
naar geborgenheid, naar waarheid en echte liefde.
Wie schenkt ons toch voor deze diepere verlangens
verzadiging en nieuwe kracht?
Misschien ervaren ook wij soms wel eens
de ontmoediging van Jezus' leerlingen:
"Waar moeten wij dát brood gaan halen?"
Midden in het gevoel van machteloosheid
treedt een jongen naar voren die zijn knapzak opendoet
en vijf gerstebroden en twee vissen aanbiedt.
Een klein gebaar dat veel teweegbrengt.
Zoals dikwijls, is het ook hier de jeugd die de situatie redt:
de jeugd namelijk die in ieder van ons steekt.
Want, hoezeer ook wij in een hoek van ons hart
de twijfels van de ongelovige apostels horen murmelen:
"Wat is dat nu voor zoveel volk?",
toch herkennen wij in dat moedig gebaar van die éne jongen
de jeugdige edelmoedigheid van onze eigen beste dagen.
Ja, wij weten het weer:
Als wij naar voren treden en de Heer gul durven aanbieden
wat wij hebben gekregen, ja dán gebeuren grootse dingen.
Als wij hetgeen wij bezitten, hoe weinig het misschien ook is,
met liefde durven weggeven, dan worden velen rondom ons
vervuld met diepe vreugde, verrijkt door nieuwe hoop.
Wij weten het wel: wat met een edelmoedig hart wordt gedeeld,
verrijkt anderen overvloedig.
"Delen" wordt "vermenigvuldigen".
Ja, wij herinneren het ons...
hoe die zogezegd onervaren jongere
toch leider of leidster werden van gehandicapten en minder-bedeelden
en hun door hun edelmoedigheid tijdens een vakantie
een prachtkamp bezorgden.
Gedeelde liefde werd vermenigvuldigde vreugde.
Ja, wij herinneren het ons weer...
hoe die jonge leerkracht met zwakke overtuigingskracht
het toch waagde aan zijn leerlingen
te vertellen over Jezus' blijde boodschap
en werd beluisterd en geapprecieerd.
Gedeelde liefde werd vermenigvuldigde vreugde.
Ja, wij herinneren het ons weer...
hoe die jonge ouders, met beperkte middelen,
hun kinderen wisten op te voeden op een manier
dat elk van hen zijn eigen, originele weg in het leven vond.
Gedeelde liefde werd vermenigvuldigde vreugde.
De edelmoedigheid van onze eigen vernieuwde jeugdigheid
kan veel vreugde vermenigvuldigen.
Want, ook vandaag doet de Heer grootse dingen
met hetgeen wij aanbieden.
Door een klein, delend en gevend gebaar
kunnen velen rondom ons rijkelijk verzadigd worden.
Wij moeten het vooral niet te ver gaan zoeken.
Wij moeten maar eenvoudig kijken
naar wat wij voor vandaag nog kunnen bovenhalen
uit die knapzak van ons hart:
wat meer vrede en vergeving,
wat meer zachtheid en geborgenheid,
wat meer waarheid en echte liefde.
Wij komen vandaag weer in jeugdige edelmoedigheid naar voren
met open handen en een open hart.
Het weinige wat wij hebben, maar durven delen,
wordt door de Heer Jezus rijkelijk vermenigvuldigd
en tot teken van Zijn overvloed.
Marc Gallant, Trappist (Orval)
18e zondag A
Overweging 1
Telkens wij in het evangelie, zoals vandaag, een wonderverhaal horen, voelen wij ons, mensen van het computertijdperk, een beetje ongemakkelijk. Dat komt omdat onze gewone manier van denken uitgaat van de materiële werkelijkheid, die voor ons de echte en enig betrouwbare werkelijkheid lijkt. Daaruit trachten wij dan spirituele gedachten af te leiden. Voor het evangelie ligt het juist andersom: de echte werkelijkheid die er op de voorrang treedt, is niet de materiële zichtbare werkelijkheid, maar de geestelijke onzichtbare werkelijkheid. 'Het zichtbare is uit het onzichtbare ontstaan', zegt de brief aan de Hebreeën (11, 3). Wij vergeten altijd dat het evangelie niet geschreven is om een materiële situatie uiteen te doen van 2000 jaar geleden, maar om Jezus’ optreden aan te tonen in de geestelijke situatie van de kerkgemeenschap waar het evangelie gelezen wordt, nu.
Als we dat voor ogen houden krijgt het evangelie een buitengewone spirituele kracht en een stimulans voor ons leven vandaag. De kerkvaders zeggen dat het lezen van het evangelie altijd een actueel gebeuren is: het is alsof wij vandaag in Palestina zouden staan te luisteren naar Jezus die tot ons spreekt. Daarom, als het evangelie gelezen wordt staan we recht, zoals de eerste christenen dat reeds deden: Jezus spreekt er tot ons.
Wat horen wij vandaag? Wanneer Jezus verneemt dat Johannes de Doper tijdens het verjaardagsfeest van Herodes is vermoord, trekt Hij zich beducht uit het openbaar terug en zoekt Hij de eenzaamheid op. Hij heeft tevens het plotse verlies van Johannes te verwerken en dan heeft iedereen rust en stilte nodig.
Het volk dat Hem genegen is komt daarmee in een situatie terecht waar Jezus niet meer in de openbaarheid gevonden kan worden. In de loop der eeuwen zal die situatie zich voor het godsvolk, de Kerk, herhalen, hetzij bij vervolgingen, hetzij bij algemene geloofsonverschilligheid. Dat is ook zo onze situatie vandaag: God en Jezus verdwijnen uit het openbaar leven. Geloof is privé-zaak geworden. Nu moet er ook door ons op zoek gegaan worden naar Jezus in de eenzaamheid. In de stilte en de eenzaamheid kunnen we ook best door Hem genezen worden van onze beschavingsziekten als hopeloosheid, stress, depressie en moedeloosheid.
Jezus heeft immers diep medelijden met de grote menigte die Hem met hun ziekten achterna komen tot in de eenzaamheid. De leerlingen, weinig in aantal, voelen zich overrompeld, ze zouden zich gemakkelijk afsluiten in hun kleine groep : zij weten zich niet bij machte om blijvend in te staan voor de geestelijke noden van zo een massa. Wat hebben ze het volk voor te zetten? Tweemaal niets : vijf broden en twee vissen zijn gans hun activa. Maar Jezus treedt hun standpunt niet bij. Hij wijst hen op hetgeen zij wel vermogen: hun is het toegewezen het voedsel aan te reiken dat Jezus aan het volk te geven heeft. Het weinige dat we Hem uit onze armoede kunnen aanreiken, zal Jezus vermenigvuldigen met zichzelf.
Het verhaal van de broodvermenigvuldiging krijgt nu meteen een duidelijk eucharistisch karakter. Matteüs gebruikt dezelfde tijdsaanduiding als bij het laatste avondmaal: 'Toen de avond gevallen was' (Matteüs 26,20). Er gebeurt iets wat het vermogen van de apostelen absoluut te boven gaat. Jezus doet het volk op het gras 'aan tafel gaan': “aan tafel gaan”, Matteüs zal weer hetzelfde werkwoord gebruiken als hij spreekt over de velen die met Abraham, Isaak en Jacob aan tafel zullen gaan in het koninkrijk der hemelen (Matteüs 8, 11). Jezus geeft een voorproefje van wat er in het koninkrijk der hemelen in het verschiet ligt: Hij slaat de ogen ten hemel, zegent het brood en breekt het om het te verdelen, zoals in het laatste avondmaal (Matteüs 26, 20 - 29). Het is duidelijk: de geestelijke realiteit van de eucharistie staat hier centraal; de broodvermenigvuldiging in de woestijn is daar slechts een weerschijn van.
Jezus zegent het weinige dat zijn leerlingen te bieden hebben, wat brood en wat wijn. Hij vermenigvuldigt het met zichzelf en gans het nieuwe godsvolk - (de 5000 mannen van Handelingen 4, 4) - kan zich verzadigen. Gans het godsvolk wordt Jezus’ tafelgenoot, het Rijk der hemelen wordt ingewijd aan de dis van de eucharistie. De broodvermenigvuldiging is immers nooit afgesloten: voor ieder van de twaalf apostelen blijft er een volle korf over om mee naar de toekomst te gaan. Jezus blijft zich geven door de bedienaars van zijn Kerk.
Met zijn slotnotitie drukt Matteüs nog eens door dat we de broodvermenigvuldiging moeten lezen vanuit de eucharistie, en niet de eucharistie vanuit de broodvermenigvuldiging. 'Het waren ongeveer 5.000 mannen die gegeten hadden, vrouwen en kinderen niet meegerekend', zegt hij. Hij telt hier volgens de manier van het Oude Testament, waar alleen de mannen van rechtswege lid waren van de gemeenschap. Bij de christenen werden, vanaf den beginne, vrouwen en kinderen gedoopt en dus aangenomen als leden van de gemeenschap. De eerste christenen hebben zich de vraag gesteld of ze niet gans het Oude Testament overboord moesten gooien, met die wraakzuchtige God, met dat 'oog voor oog, tand voor tand', en met dat alles wat niet strookt met het evangelie. Ze kwamen tot de conclusie dat het beter was het Oude Testament te behouden, maar het geheel te herlezen en opnieuw te begrijpen vanuit Christus. Daarom staat de paaskandelaar bij de lezenaar : al de schriftlezingen moeten begrepen worden in het licht van de verrezen Christus. Het verhaal van de broodvermenigvuldiging is een verhaal dat, zoals het Oude Testament, moet begrepen worden vanuit de eucharistie, dat is de wenk die Matteüs ons meegeeft. Nog eens, de onzichtbare werkelijkheid, de geestelijke werkelijkheid van de eucharistie, die broodvermenigvuldiging die doorheen de eeuwen blijft duren, staat zo centraal, dat de vier evangeliën er tot zesmaal toe een zichtbare afspiegeling van aangestipt hebben.
In de viering van de eucharistie ervaren wij Jezus als de Levende. Als wij, in navolging van Hem, brood breken en delen, ervaren wij dat Hij nog steeds zijn leven deelt, dat Hij de honger van hart en ziel stilt. Jezus blijft met ons, Hij verzegelt zijn liefde met zijn lichaam en bloed. Hij verwezenlijkt de diepste droom van eenheid die wij koesteren met een geliefde: Hij in ons en wij in Hem.
Overweging 2
Wanneer Hij verneemt dat Johannes de Doper tijdens de verjaardag van Herodes is vermoord, trekt Jezus zich beducht uit het openbaar terug en zoekt Hij een afgelegen plaats. Hij wil alleen zijn. Hij heeft dat verlies te verwerken en heeft rust en stilte nodig. Zo kan Jezus niet meer in de openbaarheid gevonden kan worden.
In de loop der eeuwen zal die situatie zich voor de Kerk herhalen, hetzij bij vervolging, hetzij als algemene geloofsonverschilligheid weegt op het geloof en het ondermijnt. In de wereld zonder God moet er op zoek gegaan worden naar Jezus in de eenzaamheid. Wij zijn er zeker van hem daar te kunnen vinden. Jezus laat er ons immers niet in de steek. We kunnen best van onze beschavingsziekten als neerslachtigheid, stress, moedeloosheid en depressie, door Jezus genezen worden door regelmatig naar hem toe te gaan. Dat contact laat ons toe op juiste afstand te blijven van onze jachtige wereld.
We moeten inderdaad ook rekening houden met de noodsituatie van priestertekort, kerken die gesloten worden en kloosters die verdwijnen. Kan het godsvolk dan nog de gelegenheid hebben om duurzaam bij Jezus te verblijven? De vijfduizend man, die in de Handelingen het godsvolk uitmaken (Handelingen 4,4), vinden we in ons verhaal terug in de woestijn (vgl. Matteüs 14, 21). We krijgen hier een embleemverhaal. Wij zijn het godsvolk in volle woestijn.
De apostelen zien geen mogelijkheid om de aanwezigheid van het volk bij Jezus te bestendigen: zij zien zich niet bij machte om in te staan voor het voedsel dat er nodig is. De mensen dan maar naar hun dorpen terugsturen.
En het volk? Wat hebben van hun kant de ‘leken’ (woord afgeleid van het Grieks ‘laïkos’ = “van het volk’), de mensen van het volk, als mogelijkheid om de aanwezigheid bij Jezus te verzekeren? Tweemaal niets: vijf broden en twee vissen zijn gans hun activa. Maar Jezus treedt het standpunt van de apostelen niet bij. Hij draait de situatie om: hij zal het doen met dat kleine potentieel van de leken.
Het verhaal van de broodvermenigvuldiging vertoont interferenties met de Eucharistie. Matteüs begint het verhaal van de broodvermenigvuldiging in vers 14 met dezelfde woorden als bij het verhaal van het Avondmaal: “Toen het avond geworden was”.
In vers 19 doet Jezus het volk “aanliggen” op het gras: Matteüs gebruikt hier hetzelfde werkwoord als hij spreekt over de velen die met Abraham, Isaac en Jacob de maaltijd zullen nemen op een aanligbed in het Koninkrijk der hemelen (Mattëus 8, 11). Er gebeurt iets wat de mogelijkheid van de apostelen absoluut te boven gaat.
Jezus heeft heel zijn leven met een onwankelbaar vertrouwen ingesteld op de komst van het Rijk Gods. Hij vergelijkt dat Rijk aan een maaltijd waar “armen en kreupelen en blinden en verlamden” (Lucas 14,21) aan deelnemen, zonder iemand uit te sluiten (Matteüs 22, 2-10).
Met de broodvermenigvuldiging wil Jezus ons een voorproefje geven van wat er in het koninkrijk der hemelen in het verschiet ligt: zoals bij het laatste avondmaal slaat Hij de ogen ten hemel, zegent het brood en breekt het om het uit te delen, (Matteüs 26, 20-29). Er gebeurt iets dat de mogelijkheden van de leerlingen te boven gaat. Zoals bij het Avondmaal is Jezus de hoofdrolspeler van de vermenigvuldiging. De leerlingen zijn slechts de uitdelers van het brood onder het volk.
Jezus zegent het weinige dat zijn leerlingen te bieden hebben, Hij vermenigvuldigt het met zichzelf en heel het nieuwe godsvolk kan zich verzadigen. Het godsvolk wordt Jezus’ tafelgenoot, het Rijk der hemelen wordt ingewijd, de eucharistie aangekondigd.
De broodvermenigvuldiging is immers nooit afgesloten: voor ieder van de twaalf apostelen blijft er een volle korf over, om ermee naar de toekomst van de Kerk te trekken.
17e zondag B
Wij onderbreken vijf zondagen na elkaar de lezing van het Marcusevangelie om te luisteren naar het zesde hoofdstuk van Johannes dat ons het verhaal brengt van het teken van de broden, en de uitweiding die Jezus erover geeft.
De evangelische traditie heeft een groot belang gehecht aan dit teken van de broden: het is het enige wonder dat voorkomt in de vier evangeliën. In ieder evangelie heeft het ook een belangrijke plaats. Het is zowat het hoogtepunt van Jezus’ messiaanse macht en het beslissend moment voor het geloof van de leerlingen.
Johannes legt de broodvermenigvuldiging in verband met de instelling van de eucharistie: “het was kort voor het Joodse paasfeest”. Deze tijdsopgave heeft in de eerste plaats een theologische bedoeling: de wonderbare spijziging van de menigte is kennelijk een afbeelding vooraf van de eucharistische maaltijd. Johannes, die Jezus reeds voorgesteld heeft als “het Lam Gods dat wegneemt de zonde der wereld” (Johannes 1, 29.36), herinnert er zijn lezers aan dat dat Jezus gestorven is als het echte paaslam, op het ogenblik dat het paaslam geslacht werd voor het Joodse paasfeest, en dat hij zich als voedsel geeft in de eucharistie, zoals hij dat verder zal expliciteren.
Het is dus, zoals bij de eucharistie, Jezus zelf die het initiatief neemt van de broodvermenigvuldiging. Bij de synoptici zijn het de apostelen die Jezus’ aandacht vestigen op de menigte die niets te eten heeft. Hier komt het initiatief van Jezus zelf. Hoewel hij weet wat hij gaat doen, vraagt hij aan Filippus die, afkomstig uit Betsaïda, de streek kent, hoe de menigte te spijzigen. Jezus wil niets doen zonder de samenwerking van de apostelen. Hij stimuleert hen tot het opnemen van hun verantwoordelijkheid. Daarmee leren ze hoe ontoereikend hun menselijke middelen wel zijn. Andreas, die ook van Betsaïda is, heeft reeds uitgekeken: hun mogelijkheid beperkt zich tot vijf gerstebroden en twee vissen. Tweemaal niets en kost voor armen! Er was de smalende spreuk: “Linzen zijn mensenkost, gerst is veevoeder” (Midrash Ruth 2,9). Maar Jezus is juist gekomen om aan armen de Blijde Boodschap te verkondigen.
We horen in dit verhaal een verwijzing naar de profeet Elisa die gerstebroden vermenigvuldigde “en zij aten ervan en hielden nog over” (2 Koningen 4, 42-44). Een verwijzing ook naar het manna, sterk overtroffen door het brood dat Jezus geeft. Het manna werd gegeven in afgemeten maat en kon niet bewaard worden (Exodus 16, 21 v.), terwijl Jezus brood geeft in overvloed, met korven vol nog voor later. Jezus’ woorden: “opdat niets zou verloren gaan” (Johannes 6, 12), drukken de bedoeling uit om de beperkte historische context van de broodvermenigvuldiging te overschrijden. Zoals voor de wijn te Kana (Johannes 2, 6), dit ander teken van de eucharistie, geeft Jezus met overvloed, opdat deze gave ook de Kerk ten goede zou komen. Jezus is gekomen “opdat de mensen leven zouden hebben, leven in overvloed” (Johannes 10, 10). Twaalf is het getal van de volmaaktheid: er blijven genoeg korven brood over voor al de christenen die nog zullen komen. En het zijn geen kruimels die vergaderd worden, maar “klasmata”, brokken, stukken gebroken brood. Die term bevindt zich ten andere in het antieke eucharistisch ritueel (cf. Didachè 9, 4). Johannes gebruikt de taal die zijn christenen horen bij de eucharistieviering : “hij nam de broden, hij sprak het dankgebed uit” (Johannes 6, 11).
Bij de Synoptici zijn het de leerlingen die het brood en de vis uitdelen. Als zij hun evangelie schrijven is er nog de zorg voor de organisatie van de gemeenschappen. Weldra laat het gevaar van een “machtsname” bij de verantwoordelijken zich voelen, en Johannes herinnert eraan dat het Jezus zelf is die, verrezen en tegenwoordig in de gemeenschap, de eucharistie in handen heeft: Hij neemt er het initiatief van, Hij deelt het brood uit, Hij laat de brokken verzamelen bestemd voor alle mensen van alle tijden.
Zoals bij het teken van de wijn te Kana, vermeldt Johannes de reactie van de aanwezigen. “Hij openbaarde zijn heerlijkheid en zijn leerlingen geloofden in Hem”, horen we te Kana (Johannes 2, 11). Hier horen we de geloofsuiting: “Dit is werkelijk de profeet die in de wereld zou komen” (Johannes 6, 14). Jezus tijdgenoten verwachtten de Messias volgens het woord van Mozes: “Uit uw eigen broeders zal de Heer uw God een profeet laten opstaan zoals ik, Mozes, naar wie u moet luisteren” (Deuteronomium 18, 15). Het teken der broden doet op enige manier denken aan het wonder van het manna, waar ze de hernieuwing van verwachtten met de Messias. De menigte leidt daaruit de profetische zending van Jezus af. Deze ontwaart echter in dit toejuichen een betekenisverschuiving: hun profeet wordt een politieke zending toegemeten. Hij trekt zich dan ook terug in de eenzaamheid, in de intimiteit van zijn Vader die hem een geestelijke zending heeft gegeven.
Voor Pilatus zal Jezus nogmaals bevestigen: “Mijn koningschap is niet van deze wereld” (Johannes 18, 36). Het brood dat Jezus ons wil geven is niet van deze wereld: het moet ons in de communie zijn verrezen leven geven: zijn mee te delen liefde.
Sacramentszondag C
God is geen eenzaat: Hij is gemeenschap van Personen, Hij is communie, mededeelzaamheid. Jezus kan aan zijn Vader zeggen: 'al het mijne is het uwe en al het uwe is het mijne' (Johannes 17,10). Die mededeelzaamheid is zo communicatief is dat ze het risico neemt van de schepping. God wil het bestaan delen met een andere dan Hijzelf, met een anders-zijn, met een niet-oneindige, een niet-volmaakte. En daar Hij liefde is, stelt Hij de schepping in de mogelijkheid vrij te kunnen evolueren naar het delen in zijn vreugde en zijn minne.
We weten het bij ervaring: gedeelde vreugde is dubbele vreugde. Door het te delen vermenigvuldigt God zijn geluk. Delen is een typisch gebaar van Jezus. Is hij niet gekomen om ons te laten delen in Gods liefde? In het verhaal van de broodvermenigvuldiging, zoals in dit van de Laatste Avondmaal en dit van de Emmaüsgangers, neemt Jezus het brood, spreekt de dankzegging uit en breekt het om te delen.
Het verwondert ons dan ook niet dat Jezus’ leerlingen in de broodvermenigvuldiging een pertinent teken gezien hebben van zijne hoogste gave: deze van zichzelf in de communie van de eucharistie.
Het gaat hier wel om een initiatief van Jezus zelf. De mensen vragen niet te eten. Van hun kant vinden de apostelen dat ze hun vijf-broodjes-picknick niet te delen hebben. Het is Jezus die het ongewoon initiatief neemt van het blijkbaar onzinnig delen van al wat men heeft. Het gaat maar om vijf broden, maar de manier van delen is die van God. We zouden dus even goed, en misschien beter, spreken over 'de broodverdeling': het is door het delen dat Jezus vermenigvuldigt.
De evangelisten hechten het grootste belang aan de betekenis van dit delen. We moeten altijd voor ogen hebben dat de Bijbel op de eerste plaats geen boek is van Wetenschap of Geschiedenis, maar van zingeving.
Marcus (6, 34-44) en Matteüs (14, 21-34) brengen het verhaal van de broden in een messianisch perspectief: men verwachtte van de Messias dat hij het volk voedsel zou verstrekken. Daar die brooddeling plaats vindt in Israël en er 12 korven brokkelingen overblijven, zou men daaruit kunnen besluiten dat de Messias gekomen is alleen voor de 12 Joodse stammen. Daarom hebben Marcus en Mattheüs een tweede brooddeling in aanmerking genomen, dit maal op heidense bodem (Matteüs 15, 32-38; Marcus 8, 1-9), en met zeven korven brokken. Zeven is het getal van de volheid, van het universum: Jezus is de universele Messias.
Daar hun toehoorders geen probleem meer hebben met de universele zending van Jezus, kunnen Lucas en Johannes zich houden aan een enige brooddeling, die ze niet meer plaatsen in een messianisch perspectief, maar veeleer in het licht van de liturgische samenkomst van hun gemeenschap.
De dienst van het Woord gaat er het breken van het Brood vooraf. Jezus begint met de menigte te onthalen op een verkondiging van het Rijk Gods. (Bij Lucas is dat kenmerkend voor Jezus’ prediking: 4,43; 8,1; 9,2.11.27.60.62; 10,9.11; 11,20 ;17,20‐21). Vaticaan II heeft er ons nog aan herinnerd: Christus is evenzo tegenwoordig in het Woord als in het Brood. Het Woord deelt zich mee in het woord, zoals het vleesgeworden Woord zich mededeelt in het Brood. Ook met de Emmaüsgangers heeft Jezus een lang onderhoud vooraleer het brood te breken. En ook daar geschiedt het bij het vallen van de avond (Lucas 24,29). Naar Jezus’ voorbeeld werd, in de gemeenschappen, het Avondmaal steeds ‘s avonds gevierd.
Bij Lucas zien we een bijeenkomst die reeds gestructureerd is. Jezus zegt er, woord voor woord: “Doe hen zich uitstrekken per tafels van vijftig” (Lucas 9,14). Het zijn de termen voor een feestelijke maaltijd waar men op divans gelegen is aan tafel. Jezus heeft het Rijk Gods beschreven als een gemeenschap verenigd in een maaltijd (Lucas 22, 30). Bij deze grote bijeenkomst vervult hij de rol van familievader: hij neemt de broden en de vissen, hij zegent ze, en hij breekt het brood. De menigte die hij te eten geeft, wordt aldus de gemeenschap van het einde der tijden, georganiseerd volgens de regels van het oude kamp van Israël (cf. Exodus 18,21).
De vier handelingen van Jezus bij het begin van de maaltijd - nemen, zegenen, breken, delen - worden onderlijnd, want het eucharistisch ritueel van de eerste Kerk wordt opgeroepen in deze wonderlijke maaltijd.
Alleen Lucas noteert dat Jezus het dankgebed niet heeft uitgesproken volgens het Joodse gebruik waarbij God gezegend wordt om zijn gaven. Hier zegent Jezus de broden. Het is niet meer de mens die God zegent om zijn gaven, het is God die het brood zegent waarin Hij zich geeft. De mens die God zegent en God die het brood zegent, vallen echter samen in de persoon van Jezus. Door zijn zegen geeft Jezus zijn kracht door aan de broden, zoals bij de genezingen. Een kracht gaat van hem uit hem die het wonderteken mogelijk maakt. In de eucharistie geeft Jezus ons de kracht van zijn liefde om ervan te leven. De eucharistie wordt daadwerkelijk zodra we uit de kerk komen en die liefde beleven.
Jezus geeft aan zijn leerlingen opdat zij zouden dienen. Jezus geeft, de apostelen delen uit. Alles komt van hem, de apostelen zijn tussenpersonen. Op het einde van de uitdeling staat ieder van de Twaalf met een volle korf voor de Kerk van de toekomst. Door zijn woorden en doen bij de broodvermenigvuldiging kondigt Jezus een ander voedsel aan: het brood van de eucharistie voor het eeuwige leven, het brood van deelname aan Gods leven.
Wat Jezus gedaan heeft om de menigte van Galilea te verzadigen, zal hij herhalen daags voor zijn passie. Achter het teken van het brood in overvloed gaat er een oneindig grotere gave schuil: Jezus zelf is het brood voor onze honger, levenskracht voor ons kwijnend bestaan. Hij geeft er zich zonder tellen, en wij ontvangen hem in de mate van onze liefde.