... GODSDIENST
De rabbi en de zeepfabrikant
(C. LETERME, Een parel voor elke dag, uitg. Averbode, 2007, p. 157)
Een zeepfabrikant zei eens tegen een rabbi:
‘Wat heb je nu eigenlijk aan godsdienst?
Kijk eens naar alle ellende in de wereld!
En dat terwijl er al duizenden jaren
godsdiensten bestaan!
Als godsdienst waarheid is,
waarom ziet de wereld
er dan niet beter uit?’
De rabbi zei niets.
Hij nam de zeepfabrikant mee naar buiten.
Daar liep een stel jongens,
die van boven tot beneden
onder de modder zaten.
Hij zei: ‘Kijk daar eens naar.
We hebben al generaties lang zeep,
maar die jongens zijn zo vies als varkens.
Wat voor zin heeft het
om zeep te hebben?’
De zeepfabrikant protesteerde:
‘Maar rabbi,
zeep werkt alleen maar
als ze wordt gebruikt.’
‘Precies,’ zei de rabbi,
‘met godsdienst is dat ook zo!’
Godsdienst is nergens goed voor ...
... je maakt je belachelijk
... je bent niet mee met je tijd
... je verdient er niets aan
...
Godsdienst maakt de wereld niet beter ...
maakt de mensen niet vriendelijker ...
verdrijft geen armoede ...
lost geen oorlogen op ...
Dat en nog veel meer
denken en zeggen sommige mensen over godsdienst.
Godsdienst heeft voor hen niets te betekenen,
biedt geen meerwaarde aan de maatschappij,
is een nodeloze luxe.’
Misschien is godsdienst wel te vergelijken
met dat stuk zeep op je toilettafel.
Zolang je die zeep niet gebruikt,
kan die zijn werk niet doen.’
Als mensen hun godsdienst niet beleven
en er niets mee doen in hun manier van leven,
in hun omgang met hun medemens,
kan de vreugdevolle boodschap ervan
zijn werk niet doen.
Chantal Leterme
... DANKEN
Het laatste ballonnetje
(C. LETERME, Parels van verhalen, uitgeverij Averbode, 2019, p. 203)
In een groot paleis leefde eens een koning die erg verdrietig was.
Want voor de ingang van zijn paleis lag een draak.
Telkens er iemand aanbelde, at één van zijn zeven koppen de bezoeker op.
Toen blies de koning een ballonnetje op en hing er een briefje aan
Daarop stond: ‘Help! We kunnen niet meer buiten komen. De koning.’
Dit ballonnetje kwam op de binnenplaats van het kasteel van een ridder.
Wat later kwam nog een tweede ballonnetje aan.
De ridder las ook dat briefje, trok zijn harnas aan en reed naar zijn oude meter.
‘Jongen,’ zei ze, ‘waar ben je aan begonnen?’
De ridder toonde het tweede briefje. Zijn meter glimlachte.
‘Wel dat is de moeite waard!’ zei ze
en ze gaf hem spullen mee om de draak te verslaan en ook een ring.
De ridder draafde op zijn paard en kwam snel aan bij het paleis.
Uit één van de torenkamers wuifde de dochter van de koning.
‘Volhouden!’ riep de ridder, ‘Ik zal de draak wel verslaan.’
De ridder sloeg het monster neer.
Zodra het dood was, deed de koning de deur open.
‘Heel veel dank,’ zei hij, ‘dat zal ik niet vlug vergeten.’
Wat later trouwde de prinses met de ridder.
Toen kwam een derde ballonnetje met een briefje aan.
Daarop stond: ‘Vergeet je oude meter niet.’
De koning glimlachte:
‘Dat briefje heb ik voor het laatst bewaard,
want dankbaar zijn is het moeilijkst.’
‘Hoe wist je dat ik de draak zou verslaan?’ vroeg de ridder.
‘Oh, ridders kunnen dat!
Maar lief zijn voor een oude meter, daar was ik niet zeker van.’
En daar had hij gelijk in, want de ridder was haar totaal vergeten.
Maar vanaf die dag
mocht ze elke donderdag mee aan tafel eten bij de ridder.
(Naar een verhaal van Godfried Bomans)
Dat mensen veel doen voor anderen …
Dat vindt men normaal, zeker als men er betaald voor wordt.
Als je verneemt dat iemand allerlei geeft aan mensen in nood …
Dan heb je daar bewondering en waardering voor.
Nadat iemand zich een leven ingezet heeft voor zijn werk,
dan wordt die uitgebreid bedankt door de zijn werkgever.
Kan het ook gebeuren dat men iemand zomaar vergeet
Iemand die in alle stilte een grote hulp was voor anderen?
Eerlijk gezegd, dat gebeurt, en dat is doodjammer.
Want veel werk in de schaduw is het fundament voor het grote werk.
Nogal wat mensen leven zo snel, dat ze vergeten te danken.
Gelukkig frist het 'laatste ballonnetje' voor hen hun geheugen op.
Chantal Leterme
Lees meer over danken
... DE EERSTE ZIJN
Mentale handicap
(C. LETERME, Een parel voor elke dag, uitgeverij Averbode, 2007, p. 158)
Enkele jaren geleden
tijdens de Paralympics (*) ...
Negen deelnemers met een mentale handicap
stonden aan de start van de 100 meter.
Bij het startschot,
begonnen ze te lopen.
Wel niet in een rechte lijn,
maar wel allemaal met het doel
de finish te halen en te winnen.
Tot één jongen struikelde.
Hij viel neer en begon te wenen.
De acht andere hoorden hem.
Ze begonnen trager te lopen,
keken om,
en keerden terug op hun passen.
Een meisje met het downsyndroom
gaf hem een kus en zei:
‘Zo, nu is het weer over.’
Samen tilden ze hem overeind,
haakten ze allemaal de armen in elkaar
en liepen zo samen naar de finish.
De negen atleten kregen tien minuten lang
een staande ovatie.
(*): De Paralympics of de Paralympische Spelen zijn de Olympische Spelen die leven met een handicap.
Het EK voetbal, de Ronde van Frankrijk,
de Olympische Spelen, de Paralympics, …
Het nieuws wordt er deze maanden door gekleurd.
Om het meest doelpunten, om het snelst aan de aankomst,
om het eerst, om het hoogst, om het diepst, om …
Zijn al die superlatieven echt wel zo belangrijk?
Het verhaal hierbij doet eraan twijfelen.
Geen enkele reportage, geen enkele foto bevestigt
dat wat in het verhaal hierbij staat, echt gebeurd is.
Maar is dat wel belangrijk?
Dat zo’n verhaal verteld wordt,
toont dat mensen aanvoelen
dat met het snelst, het meest, het hoogst …
niet alles gezegd is,
dat er nog andere, zelfs belangrijker categorieën zijn.
Vaak ziet het leven van mensen er uit als een sportcompetitie.
Deadlines lijken op de eindmeet van veel wedstrijden.
Er is zoveel aandacht voor wat de activiteit oplevert,
dat hoe men de eindmeet haalt,
vaak onder de mat geveegd wordt.
Aandacht en liefdevolle betrokkenheid voor de ‘medespelers’,
worden verstikt door het doel dat gehaald moet worden.
Er is niets verkeerd mee
om de eerste te willen zijn of de eerste te zijn,
maar niet ten koste van …
Chantal Leterme
... GELOVEN
Het geloof van de koning
(C. LETERME, 99 verhalen met een knipoog, Averbode, 2014, p. 34-35)
Een machtig koning werd erg ziek.
De beste dokters van zijn land konden hem niet beter maken.
- God als U mij geneest, zal ik in U geloven, riep de koning.
- Beste koning, zei God, eerst moet jij geloven,
pas dan kan Ik jou genezen.
De koning dacht diep na.
- Ik heb het, ik zal een grote tempel voor God bouwen,
zo kan Hij zien hoeveel ik in Hem geloof.
Hij liet een tempel bouwen nog groter dan zijn paleis.
Op een dag ging de koning naar de tempel.
- Mag ik een aalmoes? vroeg een bedelaar.
- Ga weg, ik heb mijn geld nu voor wat anders nodig.
Toen de tempel klaar was, zei de koning:
- God, deze tempel is het bewijs van mijn geloof.
Genees me nu.
- Geloof zit niet in stenen, zei God, hoe mooi ze ook gestapeld zijn.
- Maar wat is dan 'geloven'?
En de koning beval zijn dienaren
alle boeken te kopen die over God gingen.
Hij begon ze allemaal te lezen.
's Middags smeekte een bedelaar onder zijn raam om wat brood.
- Ga weg, riep de koning. Ik ben bezig!
Maanden later was de koning klaar met zijn studie.
- God, ik heb alle boeken over Jou gelezen.
- Maar mijn beste koning,
geloven heeft niet alleen met verstand te maken.
Ik kan je nog steeds niet genezen.
De koning was een gebroken man.
- Wat is er aan de hand? vroeg een bedelaar.
- Ik wil weten wat geloven is.
- Maar koning, geloof zit in je hart.
Je moet gewoon houden van de mensen en van God.
's Avonds voelde de koning zijn einde naderen.
Hij wou nog één keer naar zijn tuin gaan.
Daar liep een bedelaar.
De koning klopte op de schouder van de man
en gaf hem tien goudstukken.
Op slag was de koning genezen.
De machtige koning uit het verhaal hierbij is erg ziek
en wil het op een akkoordje gooien met God.
‘Als ik genees, zal ik in U geloven,’ zegt hij.
Maar wat is geloven eigenlijk?
Eerst staat het verhaal stil bij wat geloven niet is,
dat maakt een en ander wat eenvoudiger.
Geloven heeft niets te maken met de grootte of de rijkdom van een gebedshuis.
Geloven heeft ook niets te maken met verstand: hoe goed dat ook is.
Voor een bedelaar heeft geloven met het hart te maken, met liefde.
Nogal wat mensen vinden dit niet zo vreemd.
‘Kijk maar naar het woordje geloven,’ zeggen ze,
‘daar zie je het woordje ‘love’ in, het Engelse woord voor liefde.’
En ook Jezus sprak zo over geloven:
‘Hou van God en van je naaste, dat is hetzelfde gebod.’
Nu is die ‘naaste’ wel een rekbaar begrip.
Sommigen vinden dat de ‘naaste’ alleen iemand is,
die past in hun eigen manier van leven, van denken.
Iemand die hen bevestigt in wie ze zijn.
Maar voor Jezus is de naaste iedereen die je op je levensweg omtmoet,
wie die ook is en hoe die ook is:
groot, klein, dik, dun, blank, zwart, oud, jong, ziek,
gezond, rijk, arm, lief, nors, man, vrouw, vriend, vijand …
Zei Jezus niet: ‘Hou van je vijand,
want het is niet bijzonder om van iemand te houden die je graag hebt.’
Christen zijn, geloven in Jezus, dat is een hele opgave!
Dat is ook een hele rijkdom!
Chantal Leterme
... GESCHENKEN
Het zoontje van koning Balthasar
(C. LETERME, Parels van verhalen, uitgeverij Averbode, 2019, p. 165)
Op een avond zag koning Balthasar een nieuwe ster aan de hemel.
In een oud boek las hij dat dat wilde zeggen
dat er een Koning was geboren, die vrede zou brengen.
‘Die Koning wil ik bezoeken’, zei Balthasar.
‘Waar ga je naartoe, papa?’ vroeg zijn zoontje.
‘Ik ga de pasgeboren Koning van de vrede bezoeken.’
‘Mag ik ook mee, papa?’
‘Nee jongen, ga maar vlug weer slapen.’
Maar toen de karavaan vertrok, kleedde het prinsje zich aan.
Hij wilde die pasgeboren Koning zijn mooiste speelgoed geven.
Hij sloop het paleis uit.
Buiten was het donker, maar de ster wees de weg.
’s Morgens zag hij een meisje op een muur zitten.
‘Niemand wil met me spelen’, huilde ze.
‘Neem deze bal,’ zei het prinsje,
‘dan willen anderen wel jouw vriendje zijn.’
’s Nachts volgde hij opnieuw de ster.
Tegen de morgen stond hij voor een boerderij.
Daar lag een kleine jongen al maanden met een gebroken been in bed.
‘Neem mijn knuffel. Het is mijn liefste speelkameraad’, zei hij.
Zo vlug hij kon, liep hij naar het huis waar de ster was blijven stilstaan.
Daar zaten een man, een vrouw en hun pasgeboren kindje.
Naast zijn vader stonden nog twee koningen.
Het prinsje maakte een buiging voor het kindje.
Tegen de moeder zei het prinsje: ‘Ik heb geen geschenken bij,
want ik heb ze allemaal weggegeven.’
‘Dat jij hier bent, is het mooiste geschenk’, zei de moeder,
en ze gaf hem een kus.
(Naar een oud kerstverhaal)
Chantal Leterme
Al eeuwenlang wordt er gesleuteld
aan het verhaal van Matteüs over de wijzen uit het oosten:
de wijzen werden koningen, ze reisden op kamelen,
kwamen uit verschillende werelddelen,
waren getrouwd en hadden kinderen …
Matteüs schreef over de geschenken die ze mee hadden.
Bijzondere geschenken met een eigen taal:
het goud maakte duidelijk dat Jezus een koning was,
de wierook dat hij de Zoon van God was en de mirre, een parfum
dat men gebruikte bij het balsemen van doden, dat Hij mens was.
In dit nieuwe verhaal, zoekt een prinsje naar eigen geschenken.
Het worden een speelgoedbal en een knuffel,
trouwe vrienden voor de dag en de nacht.
Maar onderweg geeft hij ze aan kinderen
voor wie ze een verschil maakten in hun leven.
Zo komt hij met lege handen
in het huis van de kleine koning.
‘Ik heb geen geschenken meer’ excuseert hij.
Maar de moeder van Jezus geeft hem een kus en zegt:
‘Jouw aanwezigheid is het mooiste geschenk.’
Zo doet dit verhaal over het prinsje nadenken over geschenken:
er zijn veel soorten geschenken:
luxueuze geschenken, gewone geschenken,
maar het grootste en meest waardevolle geschenk is:
onze aanwezigheid en liefdevolle aandacht.
Chantal Leterme
Lees meer over geschenken
... GOD
De leeuw en de poezen
(C.LETERME, Een parel voor elke dag, uitgeverij Averbode, 2007, p. 350
Een leeuw liep statig
langs een groepje poezen
die met elkaar babbelden.
Hij dacht: ‘Ik ga hen verslinden.’
Maar plotseling
kwam een vreemd gevoel van rust
over hem neer
en hij begon te luisteren
naar wat ze zegden.
‘God,' zei één van de poezen,
‘we hebben de hele dag gebeden
om veel muizen,
maar tot nog toe
hebben we er geen gezien.’
‘Ik vraag me af
of God wel echt bestaat,'
zei een andere poes.
Maar God zei niets,
en de poezen verloren hun geloof.
Toen stond de leeuw op
en ging terug van waar hij gekomen was.
‘Dit is best wel grappig,’ dacht hij,
‘ik wilde zo’n poes opeten
en God hield mij tegen.
En toch wilden die poezen
niet meer in God geloven.
Ze maakten zich zo druk
om wat er niet was,
dat ze niet eens doorhadden
hoe ze beschermd werden.’
Sommige kleuters weten van geen ophouden!
'Waarom is het water van de zee zout?
Waarom zijn de bergen zo hoog? Wie is God?'
Dé vraag waar ouders, grootouders en opvoeders zo tegen opzien is er uit.
Wat moet je daarop antwoorden?
God is zo heel anders dan een mens.
Eeuwenlang probeerden mensen over God te spreken.
Maar elk van die pogingen schoot uiteindelijk tekort.
Ook verhalen brengen geen soelaas.
God is niet te vatten in één verhaal, ook niet in honderd verhalen.
Maar ze kunnen wel een tipje van de sluier oplichten.
Ze proberen op te roepen wat mensen over God ervaren hebben.
Het verhaal hierbij doet een poging:
enkele poezen hebben trek in een portie muis.
Om muizen te kunnen vangen, bidden ze de hele dag tot God.
Maar er komen geen muizen en ze vragen zich af: 'Bestaat God wel?'
De leeuw in het verhaal heeft zin in een paar poezen
maar blijft om een onverklaarbare reden rustig liggen.
Iets wat volgens hem te maken heeft
met de eigen manier waarop God tewerk gaat.
God blijkt duidelijk anders dan gedacht:
Hij gaat niet in op de smekende vraag van de poezen
en laat de leeuw onverklaarbaar stil liggen
bij het zien van een hapklare prooi.
Mensen vergeten wel eens dat God geen mens is.
Dat wil wel niet zeggen dat Hij niet bezorgd is om mensen,
maar dat doet Hij op zijn manier.
Chantal Leterme
Lees meer over God
... HEMELVAART
Het wonder
(C.LETERME, Een parel voor elke dag, uitgeverij Averbode, 2007, p. 29)
Twee boeren reden met volgeladen karren.
Het had de laatste tijd veel geregend
en de wegen waren vol modder.
De karren bleven steken.
Eén van de boeren
viel op zijn knieën in de modder,
en vroeg aan God:
‘Help me alstublieft hieruit.’
Hij bad zonder ophouden.
Intussen was de andere boer druk in de weer.
Hij trok aan zijn ezel,
duwde tegen de kar,
zocht stukken hout, bladeren en aarde bij elkaar,
legde die voor de wielen van de kar ...
en vloekte tegen de sterren op.
Toen gebeurde een wonder.
Een engel daalde neer uit de hemel.
Tot hun grote verrassing
begon die de vloekende boer te helpen.
De man was er helemaal door in de war en zei:
‘Neem me niet kwalijk,
ik denk dat je je vergist.
Jouw hulp is vast en zeker
voor mijn vriend bestemd,
want hij heeft het hardst gebeden.’
Maar de engel zei:
‘Helemaal niet,
God helpt diegene
die zelf ook zijn best doet.’
Toegeschreven aan de Braziliaanse bisschop Helder Camara
Helemaal in het begin van het Boek Handelingen
schrijft Lucas dat Jezus ten hemel ‘vaart’.
Iets wat men heel letterlijk kan lezen.
Moest Lucas nu leven, dan schreef hij
dat Jezus naar de hemel ‘gaat’, of dat Hij naar God gaat.
Twee manieren van spreken, die mensen nu nog gebruiken
als ze aan kinderen zeggen wat er gebeurt als iemand gestorven is.
Merkwaardig is dat Lucas nadien twee engelen laat spreken.
Ze zeggen: ‘Wat staan jullie daar toch naar de hemel te kijken?’
Blijkbaar waarderen ze dat niet zoveel.
Een reactie die men niet zo snel van engelen verwacht!
Maar misschien dachten ze:
‘Wie naar de hemel tuurt, kijkt niet meer naar zijn medemens
en de noden die het leven van die mens tekenen.’
Het verhaal hierbij schudt ons in dezelfde zin wakker.
Tot grote verbazing van een van de boeren
wordt alleen de boer geholpen
die aan een stuk door gewerkt en geploeterd heeft
om zijn kar terug vooruit te krijgen.
De boer die met aandrang gebeden heeft, krijgt geen extra hulp.
Natuurlijk hebben we er geen idee van
op welke manier God op onze gebeden reageert.
Maar als Hij geen andere handen heeft dan de onze,
spreekt het voor zich dat we bij het bidden
niet alleen onze ogen moeten richten naar de hemel,
maar ook oog moeten hebben voor wat we zelf al kunnen doen.’'
Chantal Leterme
Lees meer over Hemelvaart
... INLEVEN
Franciscus en de ezel
C. LETERME, Een parel voor elke dag, uitgeverij Averbode, 2008, p 281
In Assisi was het markt.
In een van de nauwe straten
trok een ezel een zware kar.
Hij was erg mager en moe.
Zijn baas, een koopman,
sloeg hem met een stok
zodra hij even stil wou staan.
'Sta op, lui dier!' tierde hij.
De ezel bewoog niet.
Franciscus zag het gebeuren.
Hij ging naar de ezel toe.
Zonder iets te zeggen
maakte hij de riemen van de ezel los.
Hij hielp de ezel met opstaan
en liet hem wat groen eten.
Dan spande Franciscus zichzelf voor de kar,
en trok die voort.
De ezel liep dicht achter hem aan.
En de koopman...
Hij gooide zijn stok weg,
en begon de kar van achter voort te duwen.
Toen ze de hoek om waren,
fluisterden de koopmannen tegen elkaar:
'Wie was die man?'
De mensen van Assisi zeiden:
'Dat is Franciscus,
de zoon van de rijke klerenkoopman!'
Een ezel, de ‘camionette’ van de mensen in de middeleeuwen,
wordt door zijn eigenaar tot het uiterste gedreven.
We weten niet hoeveel voedsel de ezel kreeg,
ook niet hoe groot de vracht was die hij te trekken had,
maar zijn werk was te zwaar.
Die ezel is het beeld van wie onderdrukt en uitgebuit wordt.
De eigenaar, de baas van de 'camionette',
ziet in zijn ezel alleen economische waarde.
Wat brengt die ezel me op?
Kan hij nog meer lasten dragen dan de vorige keer?
Die man is het beeld van wie alleen uit is op winst
en geen oog heeft voor wie deze winst mee mogelijk maakt.
En dan is er Franciscus! Hij leeft zich in in de situatie van de ezel
en wil niet dat het dier een taak moet uitvoeren
die boven zijn krachten gaat.
Maar hij heeft ook oog voor de baas van het dier:
hij beseft dat de vracht wel ergens moet aankomen.
Dus ... trekt hij zelf de kar onder de goedkeurende blik van de ezel.
Ook de eigenaar begint de hele situatie anders te bekijken:
hij duwt de kar mee naar boven.
Speelde bij hem alleen eigenbelang?
- zo kon de vracht tijdig geleverd worden! -
Dacht hij: ‘Je kunt Franciscus toch niet alleen zo'n kar laten trekken?’
Of keek hij anders naar zijn ezel aan wie hij al veel te danken had?
Het hele verhaal toont
wat er gebeurt
wanneer iemand zich inleeft
in de situatie van een ander,
daar conclusies uit trekt
en zijn handelen daarop afstemt.
Chantal Leterme
Lees meer over inleven
... ROUWEN
Speurtocht naar het mosterdzaadje
(C. LETERME, Een parel voor elke dag, uitgeverij Averbode, 2007, p. 321)
Er was eens een vrouw, van wie de enige zoon stierf.
Vol verdriet ging ze naar een heilige man en vroeg:
‘Wat heb je om mijn zoon weer levend te maken?’
In plaats van haar weg te sturen of met haar te praten
zei hij: ‘Breng me een mosterdzaadje
uit een huis dat nooit verdriet heeft gekend.
Dat zullen we gebruiken om het verdriet uit uw leven te verdrijven.’
De vrouw ging meteen op zoek naar dat mosterdzaadje.
Ze kwam bij een groot huis, klopte aan en zei:
‘Ik zoek een huis dat nooit verdriet heeft gekend.
Ben ik hier aan het goede adres?’
Ze zeiden: ‘Zeker niet.’
En ze begonnen alle tragische gebeurtenissen op te sommen
die hen de laatste tijd overkomen waren.
De vrouw dacht bij zichzelf: ‘Wie kan er beter
deze arme, ongelukkige mensen helpen dan ik,
die zelf ongelukkig ben?’
En ze bleef een poos om hen te troosten.
Daarna ging ze verder op zoek
naar een huis dat nooit verdriet had gekend.
Maar overal waar ze kwam, in krotten en paleizen,
kreeg ze verhalen te horen over droefheid en ongeluk.
Uiteindelijk ging ze er zo in op
om mensen met verdriet te steunen
dat ze haar speurtocht naar het mosterdzaadje vergat.
(Naar een boeddhistisch verhaal)
Een mosterdzaadje is zo klein als het topje van een fijne naald.
Veel kleiner dus dan de zaadjes waarvan men mosterd maakt.
Mosterdzaadjes kun je haast niet zien.
Maar als ze op geschikte grond vallen kunnen ze in Israël uitgroeien
tot een stevige struik waar vogels in kunnen nesten.
Een vrouw met een immens verdriet moest op zoek
naar zo'n zaadje om haar verdriet kwijt te raken.
Bovendien moest het komen
uit een huis dat nog nooit verdriet kende.
Men kon haar net zo goed vragen
een speld te zoeken in een hooiberg.
Maar haar verdriet was zo groot en zo verpletterend,
dat ze erdoor verblind werd en er niet bij stilstond
dat die opdracht zo goed als niet uit te voeren was:
zo'n prutszaadje! en een huis zonder verdriet!
Vol goede moed begon ze aan haar tocht.
Dat mosterdzaadje heeft ze nooit gevonden.
Niet omdat het zo klein was,
maar omdat ze nergens een huis vond zonder verdriet.
Ook in de huizen waar ze dat helemaal niet verwachtte,
vond ze mensen die hun verdriet verwerkten.
Ze dacht ook zeker niet
dat de oorzaak van verdriet zo verschillend kon zijn
en dat mensen op zoveel vlakken diep ongelukkig konden zijn.
De vrouw zag dat vele verdriet bij de mensen waar ze kwam.
Maar bewonderenswaardig is het dat ze niet bij de pakken ging zitten.
Ze vond van zichzelf dat ze voldoende ervaring had
wat betreft verdriet,
dat ze mensen met verdriet begon te troosten en bij te staan.
Ze deed dat zo intens
dat haar eigen verdriet op de achtergrond kwam.
En langzaam werd ze opnieuw de vroegere blijde opgewekte vrouw
en werd ze de stevige struik
waar mensen met verdriet troost in vonden.
Chantal Leterme
Lees meer over Rouwen
... STARTEN
Het briefje
(C. LETERME, Parels van verhalen, uitgeverij Averbode 2019, p. 152)
Op een dag komt kleine Thomas thuis.
Voor hij de school verliet
gaf de meester hem een briefje mee voor zijn moeder.
‘Mama,’ zei hij, ‘dit briefje is van mijn meester.
Hij heeft gezegd dat jij alleen het mag lezen.’
Zijn moeder las het. Er kwamen tranen in haar ogen.
‘Wat staat erop?’ vroeg de jongen.
‘Wel, er staat op dat je zo verstandig bent
dat niemand op school jou nog goed les kan geven.
En of ik dat nu in hun plaats zou willen doen.’
Zo kwam het dat zijn moeder, die onderwijzeres was geweest,
de volgende dag begon met les te geven aan de kleine jongen.
Die jongen heette Thomas Edison.
Hij werd de uitvinder van de gloeilamp en de telegrafie.
Op een dag werd zijn moeder ziek.
Ze stierf toen hij 24 jaar oud was.
In de papieren die zij in een doos bewaard had,
vond Edison het briefje dat hij als kleine jongen van zijn meester
voor zijn moeder had meegekregen.
Groot was zijn verbazing toen hij las:
‘Uw zoon is mentaal gehandicapt.
Hij kan hier de school niet meer volgen.’
Tranen kwamen in zijn ogen.
Die avond schreef hij in zijn dagboek:
‘Thomas Edison was een mentaal gehandicapt kind
Maar zijn moeder veranderde hem in het genie van de eeuw.’
(Naar een Angelsaksisch verhaal)
Op 1 september begint het opnieuw:
de school opent haar deuren.
Leerkrachten maken tegen dan
alles klaar om hun leerlingen te ontvangen.
Ze zijn erop voorbereid:
ze kregen een opleiding, ze liepen stages,
ze kennen de inhoud van de vakken
die in de lessen aan bod komen,
ze hebben er een idee van
hoe ze die inhouden aantrekkelijk kunnen brengen.
Ze hebben zich laten bijscholen …
En dan lees je het verhaal hierbij.
Waren die leerkrachten toen onbekwaam?
Was de moeder van Thomas een supertalent?
Had Thomas iets tegen de school?
Wat er ook van zij,
in het verloop van het verhaal komt een houding aan bod
die wonderen verricht:
het geloof in de mogelijkheden van iemand.
Het vertrouwen dat men in iemand heeft
waardoor bergen verzet kunnen worden.
Niet elk kind dat op 1 september naar school gaat
zal een Edison worden,
hoezeer de opvoeders erin geloven.
Maar dat vertrouwen dat ze zullen geven
legt wel de basis
voor een gezond zelfvertrouwen
dat vele mogelijkheden creëert.
Chantal Leterme
Lees meer over starten
... STERREN
De ster
(C. LETERME, Een parel voor elke dag, uitgeverij Averbode 2007, p. 349)
‘Excuseer, vriend,’ vroeg een man in een vrachtwagen,
‘weet jij waar het Boogplein ligt?’
‘Ja ja, dat weet ik,’ zei de jongen.
Maar omdat hij het moeilijk kon uitleggen,
zei hij: ‘Wacht even, mijnheer,
ik zal voorop rijden met mijn fiets. Volg maar.’
‘Hier is het, mijnheer.’
‘Dankjewel, dat jij mij de weg gewezen hebt.
De bestuurder keek of hij iets kon geven.
‘Hier,’ zei hij, terwijl hij aan zijn voorruit prutste,
‘Dit is een ster,
die met een gummistop aan een ruit kleeft.
Als je op dit knopje duwt, geeft ze licht.
Zo is het in mijn vrachtwagen een beetje Kerstmis.
Maar nu krijg jij ze,
want jij was voor mij vanavond een echte ster.’
Hij wuifde nog even,
maar de jongen zag het niet:
hij was een en al aandacht voor zijn mooie ster.
’s Anderendaags nam de jongen zijn ster mee naar school.
De meester vertelde over profeten.
‘Een profeet is een wegwijzer,
een ster voor zijn volk,’ zei de meester.
Daarna vroeg hij:
‘Hoe kan iemand een ster zijn voor een ander?’
De jongen stak zijn vinger op.
‘Meester, wanneer je met je fiets voor een auto rijdt
om hem de weg te tonen.’
Enkele jongens lachten stiekem.
Maar toen de jongen zijn ster liet zien,
zijn verhaal vertelde,
en ook nog de ster liet branden,
waren ze een en al bewondering.
Profeten zijn woordvoerders,
niet in naam van een president, een koning of een bedrijf
maar in naam van God zelf.
Ze voelen heel fijn aan wat God met de wereld voorheeft,
wat Hij over de wereld en zijn mensen droomt.
Ze brengen het goede nieuws dat God met de mensen begaan is,
dat Hij wil dat ze gelukkig zijn en hun leven een hemel op aarde wordt.
Maar geconfronteerd met sociaal onrecht en valse godsdienstigheid,
met al wat niet ligt in de lijn van wat God wil,
komen ze scherp uit de hoek en klagen ze aan, geven kritiek
en roepen: ‘Keer je om, bekeer je,
richt je naar wat God voorheeft met de wereld.’
Maar hun woorden werden niet in dank aangenomen:
veel profeten werden vervolgd, gevangen, gedood.
In het verhaal hierbij zegt de meester dat een profeet een wegwijzer is,
een ster voor de mensen.
In de tijd van de Bijbel waren sterren meer dan lichtjes aan de hemel.
Ze waren een soort gps voor wie op reis ging.
Wie de juiste ster volgde, kwam behouden aan.
Profeten in het Oude Testament zagen de Messias als zo’n ster:
Hij zou het licht zijn in de duisternis van hun leven.
In de boeken van de profeet Jesaja staat het meest over de Messias.
Zijn woorden over die Gezalfde gaven joodse mensen kracht en moed
om opnieuw te leven na de gruwel van bezetting en ballingschap.
Later zagen christenen die Messias in Jezus van Nazaret.
Jezus heeft alle verwijzingen naar een politieke Messias afgeweerd.
Maar dat belet niet dat mensen Hem zagen als de Christus,
als diegene die licht en perspectief bracht in hun leven.
Chantal Leterme
Lees meer over Sterren
... STUDEREN
Een huis in de lucht
(C. LETERME, Een parel voor elke dag, Uitgeverij Averbode 2007, p. 223)
In China ging een man op bezoek
bij een van zijn vrienden.
Die had een huis met drie verdiepingen laten bouwen.
De man vond vooral de derde verdieping prachtig.
Hij wilde dat meteen ook hebben.
Vroeger dan gepland, nam hij afscheid
en ging op zoek naar de architect van het mooie huis.
‘Ja,’ zei de bouwmeester, ‘ik heb dat huis ontworpen en gebouwd.’
‘Mooi,’ zei de man,
‘dan geef ik u de opdracht hetzelfde voor mij te bouwen.’
Nadat een groot stuk grond was aangekocht,
begon de aannemer met het graven van de fundamenten.
Op een dag ging de eigenaar kijken naar de werken.
Met open mond en grote ogen staarde hij
naar de eerste verdieping, die bijna af was.
Aan de architect die bij hem stond, zei hij verontwaardigd:
‘Welk huis ben jij hier eigenlijk aan het bouwen?!’
‘Het drie verdiepingen-huis dat u mij vroeg, heer’,
antwoordde de bouwmeester.
‘Maar ik wilde alleen
de prachtige derde verdieping met het mooie uitzicht,
en niet de andere verdiepingen,’ zei de man
‘Maar heer! Ik kan onmogelijk de derde verdieping bouwen
zonder eerst de andere twee te bouwen,’ zei de wanhopige architect.
‘Dat kan mij niet schelen.
Het is jouw vak, dus jouw probleem!
Ik wens uitsluitend de derde verdieping,
en alleen voor die zal ik betalen!’
Hij draaide zich om en stapte woedend weg.
(Naar een verhaal uit China)
Nogal wat kinderen en jongeren zijn ontgoocheld
over de resultaten van wat ze studeerden.
Sommigen hebben best wel hard gestudeerd
en toch zijn ze niet blij met hun resultaat:
‘Zo veel studeren voor zo weinig punten!’
Ze staan er niet bij stil
dat studeren gelijkt op het leggen van fundamenten.
Wie op reis een prachtig gebouw bezoekt
vindt nergens pijlen die de weg wijzen naar de fundamenten.
Men pakt er niet mee uit. Toch zijn ze essentieel.
De man in het verhaal wilde wel de derde verdieping van het huis
maar zag niet dat wat eronder kwam, nodig was
om die derde verdieping met het prachtig uitzicht te bekomen.
Net zo min als wie studeert niet altijd door heeft
dat wat gestudeerd wordt, de basis wordt
van alle dromen die hij of zij over de toekomst heeft.
Chantal Leterme
... VERBINDEN
De schaar en de naald
(C. LETERME, 99 verhalen met een knipoog, uitgeverij Averbode, 2019, p. 26-27)
Een koning ging eens op bezoek
bij Farid, een beroemde wijze man.
Toen hij bij Farid was,
boog hij heel diep
en gaf hem een prachtige gouden schaar,
ingelegd met diamanten.
Farid nam ze aan,
bewonderde ze
en gaf ze dan terug aan de koning.
Hij zei: ‘'Majesteit, duizendmaal dank
voor dit waardevolle geschenk.
Het is heel mooi,
maar u had me beter een naald gegeven
want met een schaar kan ik niets doen.’
De koning zei: ‘Dat begrijp ik niet.
Als u een naald nodig hebt,
hebt u toch ook een schaar nodig.’
Farid zei: ‘Een schaar heb ik niet nodig,
want die knipt dingen stuk.
Maar een naald
haalt stukken bij elkaar.
Al wat ik leer
is gebaseerd op liefde,
eenheid en verbondenheid.
Een naald kan eenheid herstellen.
Maar een schaar knipt,
en brengt scheiding aan.
Als u nog eens komt,
geef mij dan maar een gewone naald.
Daar heb ik genoeg aan.’
(Naar een Soefi-verhaal)
Dit verhaal gaat over een schaar en een naald …
Met een schaar kun je knippen:
een patroon uitknippen, een papier in twee snijden,
een mooie tekst uitknippen of indringende foto’s,
bloemen of kruiden afknippen …
Een schaar lijkt dus echt wel nuttig te zijn.
Maar dat is niet de mening
van de wijze man Farid.
Scharen maken dingen stuk, vindt hij.
Met een naald kun je prikken.
Je kunt er gaatjes mee maken
en er iemand pijn mee doen
Niet zo’n beste eigenschappen op het eerste gezicht.
Maar in een naald zit een oog
waardoor je een draad kunt steken
en ermee te naaien,
er dingen mee aan elkaar naaien.
Dat is het wat Farid belangrijk vindt,
wat voor hem waardevol is.
Scharen mogen gerust hun werk doen
en ook naalden mogen prikken …
Maar in de omgang met elkaar
leg je beter niet de nadruk op wat verschilt
maar zoek je naar wat eenheid kan bewerken.
Alleen zo wordt de wereld een fijne plek om te wonen.
Chantal Leterme
Lees meer over verbondenheid
... VERRIJZEN
De mier en de graankorrel
(C. LETERME, Een parel voor elke dag, Averbode 2007, p. 107)
Er was eens een graankorrel,
die na de oogst op het veld was blijven liggen.
Een mier kwam voorbij,
zag de korrel,
bond die op haar rug
en begon moeizaam de weg naar haar nest.
‘Waarom sjouw je zo?
Waarom leg je me niet neer?’
vroeg de graankorrel.
De mier hijgde:
‘Als ik je neerleg,
heb ik deze winter geen eten.’
‘Maar ik ben niet gemaakt
om zomaar opgegeten te worden,’
zei de graankorrel,
‘Ik ben een zaadje, vol leven.
Ik wil uitgroeien tot een plant!
Mag ik je een voorstel doen?
Als je me hier laat liggen,
in plaats van me mee te slepen naar je nest,
zal ik je honderd graankorrels geven.’
‘Honderd korrels in ruil voor één enkele?
Dat is de moeite!
Hoe gebeurt zo’n wonder?’ vroeg de mier.
‘Maak een kuiltje in de grond,
begraaf me erin,
en kom over een jaar terug,’
zei de graankorrel.
Na een jaar keerde de mier terug.
De graankorrel had woord gehouden.
(Een verhaal van Leonardo da Vinci)
Spreken over verrijzenis is altijd al moeilijk geweest,
want niemand heeft ooit zijn dierbare overledenen terug gezien!
Toch geloven christenen dat de dood geen eindpunt is,
maar een komma. Daar komt nog een heel leven achter.
Toen Jezus leefde was dat niet anders!
Sommigen geloofden dat men over de dood heen verder leefde,
anderen waren ervan overtuigd: dood is dood!
Terugkomen uit de dood is onmogelijk!
Zolang mensen geloven dat ‘dood’ geen definitief einde is,
vonden ze beelden in de natuur
om hun gelijk aan te tonen
en hun visie kracht bij te zetten.
Zo schreef Da Vinci een verhaal
waarbij hij stilstond bij het wonder
van het graantje in de grond
dat aan de basis lag van veel nieuwe graantjes.
Zou dat ook niet zo zijn met overledenen?
Ze zijn dan wel begraven …
… maar wat hun bewogen heeft en geïnspireerd
leeft in duizend dingen verder.
Chantal Leterme
Lees meer over verrijzen
... VRIENDSCHAP
Het gebed van een vriend
(C. LETERME, 99 verhalen met een knipoog, uitgeverij Averbode, 2014, p.164-165)
Het stormde heel hard en het schip verging.
Twee vrienden waren de enige overlevenden.
Ze spoelden aan op een verlaten eiland.
Ze doorzochten het helemaal,
maar vonden nergens wat om te eten.
Het enige wat ze nog konden doen,
was bidden en hopen.
De ene vriend begon te bidden
en vroeg aan God om een fruitboom.
De volgende dag vond hij
een appelboom vol heerlijke appels.
's Avonds probeerde hij opnieuw
de kracht van zijn gebed.
Hij vroeg een huis om in te wonen.
De volgende dag spoelde zoveel wrakhout aan
dat hij er een hutje mee kon bouwen.
Avond na avond bad de man
en elke keer bood het strand hem wat nieuws.
Toen vroeg de vriend zich af:
- Misschien kan ik ook bidden voor een schip
dat mij terug naar huis kan brengen.
De volgende dag strandde er een sloep op het eiland.
De roeispanen lagen er nog in.
De man dankte God
en maakte zich klaar om weg te varen.
Maar toen donderde het uit de hemel:
- Waarom neem jij je vriend niet mee?
- Ik heb hier toch om gebeden, zei de man verbaasd.
De gebeden van mijn vriend
werden blijkbaar niet verhoord.
Dus moet hij ook niet gered worden.
- Je vergist je. Je vriend had maar één gebed.
- Wat was dan het gebed van mijn vriend,
dat ik hem nu zou moeten helpen?
- Het enige waar je vriend om vroeg,
was dat jouw gebeden verhoord zouden worden.
Zeggen wat vriendschap is,
is al even moeilijk als zeggen
wat liefde is of verliefdheid …
Wat liefde, verliefdheid en vriendschap
gemeenschappelijk hebben,
is dat de ander een heel belangrijke plaats krijgt.
Vrienden houden rekening met elkaar,
zijn bezorgd om elkaar.
Het geluk van de vriend is het eigen geluk.
Wie alleen aan zichzelf denkt
is geen vriend voor zijn vriend.
Een echte vriend laat je nooit in de steek.
Voor een echte vriend
is er altijd vanzelfsprekend plaats
in de sloep van het leven.
Chantal Leterme
Lees meer over vriendschap
... WERKEN
De drie sjouwers
(C. LETERME, Een parel voor elke dag, uitgeverij Averbode, 2007, p. 249)
Er waren eens drie sjouwers
die hard moesten werken.
Ze moesten zware stenen dragen.
Een vreemdeling kwam voorbij
en vroeg aan de eerste:
‘Wat ben je aan het doen?’
‘Zie jij niet dat ik mij kapot werk
voor een hongerloon?’ zei hij.
Toen stapte de vreemdeling
naar de volgende sjouwer
en stelde hem dezelfde vraag.
‘Ik verdien de kost voor vrouw en kinderen
en dat geeft mij de kracht
om dit harde werken vol te houden’
antwoordde hij.
De laatste van de drie kwam fluitend voorbij
met een nieuwe vracht stenen op zijn schouders.
De vreemdeling stelde hem dezelfde vraag.
‘Wat ik doe?
Maar mijnheer, dat zie je toch!
Ik bouw samen met mijn vrienden een kathedraal.’
Mensen kunnen op verschillende manieren naar hun werk kijken:
Het is een noodzakelijk kwaad om in leven te kunnen blijven.
Geen werk? Geen inkomen! Geen brood op de plank!
Geen werk? Dagenlang sleutelen om de eindjes aan elkaar te knopen.
Anderen werken voor hun gezin.
Met wat ze verdienen kan hun gezin een fijn leven leiden.
Er is eten, kleding ... Ze kunnen op vakantie ...
Er zijn er ook die de motivatie voor hun werk vinden in het werk zelf.
Met hun werk bouwen ze aan een wereld met mensen die gezond zijn,
of bekwaam of die in een mooiere omgeving kunnen wonen.
Dat is de kathedraal in het verhaal. Het werk lijkt er lichter door.
De man die zo naar zijn werk keek, ging fluitend voorbij.
En tegelijk verdiende hij zijn brood en kon hij voor zijn gezin zorgen.
Kinderen en jongeren gaan terug naar school.
Alle media hebben het erover.
Ze bekijken die school op verschillende manieren:
De school is een vloek! Ze moeten er naartoe!
Hun leeftijd laat hen geen andere keuze.
Ze vervelen er zich dood! Het is er oersaai!
De school is als een zegen! Ze ontmoeten er vrienden,
verruimen er hun belangstelling,
kunnen er hun talenten ontwikkelen.
Zowel het werk als de school worden daardoor niet anders.
Maar wat een verschil als men werk en school ziet
als 'werken aan een nieuwe wereld'.
Chantal Leterme