Loading...
 

Esau en Jakob

Genesis 25, 19-28; 27, 1-40: Jakob en Esau

De tekst

’Bijbel in gewone taal’

(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 44; 46-48)

Nu volgt het verhaal over Isaak en zijn familie. Isaak was een zoon van Abraham.
Toen Isaak veertig jaar oud was, trouwde hij met Rebekka. Rebekka was een zus van Laban en een dochter van Betuel uit Paddan-Aram. Laban en Betuel waren Arameeërs.
Rebekka kon geen kinderen krijgen. Daarom vroeg Isaak de Heer om hulp. De Heer luisterde naar zijn gebed, en toen werd Rebekka zwanger.
De kinderen in Rebekka’s buik schopten elkaar. Rebekka dacht: Waarom heb ik zo veel pijn? Ze vroeg het aan de Heer. 23De Heer zei: ‘Er zijn twee kinderen in je buik, en die worden later twee volken. Het volk van de jongste zal het sterkste zijn. Dat volk zal heersen over het volk van de oudste.’

Toen de bevalling kwam, kreeg Rebekka inderdaad een tweeling. Het eerste kind had rood haar en zijn hele lijf was bedekt met haar. Hij werd Esau genoemd. Meteen daarna werd zijn broer geboren. Hij hield met zijn hand de voet van Esau vast. Hij werd Jakob genoemd. Toen de kinderen geboren werden, was Isaak zestig jaar oud.
De kinderen groeiden op. Esau werd een man die graag buiten was. Hij kon heel goed jagen. Jakob was veel rustiger. Hij bleef graag dicht bij huis. Isaak hield het meest van Esau. Want die bracht altijd lekker vlees mee van de jacht. Rebekka hield meer van Jakob. (...)

Toen Isaak oud was, werd hij blind. Op een dag liet hij Esau, zijn oudste zoon, bij zich komen. Hij zei: ‘Luister, mijn zoon.’ ‘Ja, vader,’ zei Esau.
‘Ik ben oud,’ zei Isaak. ‘Ik weet niet hoe lang ik nog zal leven. Voordat ik sterf, wil ik je zegenen. Maar pak eerst je pijl en boog, en ga op jacht. Schiet voor mij een dier en maak een lekkere maaltijd voor me klaar. Daarna zal ik je zegenen.’ Toen ging Esau op jacht.

Rebekka had alles gehoord, en ze vertelde het aan haar zoon Jakob. Ze zei: ‘Ik heb gehoord wat je vader tegen Esau zei. Hij heeft hem op jacht gestuurd. En hij wil dat Esau een lekkere maaltijd voor hem klaarmaakt. Want voordat hij sterft, wil hij Esau zegenen.
Luister goed, mijn zoon. Je moet precies doen wat ik zeg. Ga twee mooie bokjes voor me halen. Dan maak ik een lekkere maaltijd voor je vader klaar. Die maaltijd moet jij dan bij je vader brengen. Dan zal hij jou zegenen, voordat hij sterft.’

Toen zei Jakob tegen zijn moeder: ‘Maar Esau heeft overal haar, en ik helemaal niet! Stel je voor dat vader me aanraakt. Dan merkt hij dat ik hem bedrieg. Dan zal hij me niet zegenen, maar vervloeken!’ Rebekka zei: ‘Die vervloeking zal dan voor mij gelden, jongen. Doe nu maar wat ik gezegd heb en ga die bokjes halen.’
Jakob haalde de bokjes en bracht ze bij zijn moeder. Rebekka maakte ze klaar zoals Isaak het lekker vond. Toen pakte ze kleren van Esau, de mooiste die ze kon vinden. Die liet ze Jakob aantrekken. Daarna deed ze het vel van de bokjes om Jakobs handen en om zijn gladde hals. Ten slotte gaf ze hem het lekkere eten, met wat brood.

Jakob ging met het eten naar zijn vader. Hij zei: ‘Dag vader!’ Isaak zei: ‘Wie ben je, zoon?’
‘Ik ben Esau, uw oudste zoon,’ zei Jakob. ‘Ik heb gedaan wat u wilde. Gaat u maar zitten en eet iets van dit vlees. Dan kunt u mij zegenen.’ Isaak zei: ‘Wat ben je snel terug, jongen!’ Jakob zei: ‘Ja, de Heer heeft mij geholpen om vlug een dier te schieten.’
Toen zei Isaak: ‘Kom eens wat dichterbij. Laat me eens voelen of je echt mijn zoon Esau bent.’ Jakob kwam dichterbij. Isaak raakte hem aan en zei: ‘Je stem lijkt op de stem van Jakob, maar je handen lijken op de handen van Esau.’
Isaak herkende Jakob niet. Want hij voelde haar op Jakobs handen, net zoals op de handen van Esau. Daarom maakte Isaak zich klaar om Jakob te zegenen.

Maar eerst vroeg Isaak nog een keer: ‘Ben jij echt mijn zoon Esau?’ En weer zei Jakob: ‘Ja.’ Isaak zei: ‘Zet het vlees dan wat dichterbij, zodat ik wat kan eten, jongen. Dan zal ik je zegenen.’ Jakob zette het vlees dichterbij en gaf Isaak ook wat wijn. Isaak at en dronk. Toen zei hij: ‘Kom wat dichterbij, jongen, en geef me een kus.’ Jakob kwam dichterbij en gaf Isaak een kus.
Isaak rook de kleren die Jakob droeg. Daarna zegende hij hem en zei: ‘Mijn zoon, je ruikt net als de akkers die de Heer gezegend heeft. God zal zorgen voor veel regen op je akkers. Alles zal goed groeien op je land. Je zult altijd heel veel graan en wijn hebben.
Volken zullen jou dienen en voor je buigen. Je zult de baas zijn over je broers, en zij zullen voor je buigen. God zal goed zijn voor mensen die goed zijn voor jou. Maar mensen die jou slecht behandelen, zullen door God gestraft worden.’
Zo werd Jakob door Isaak gezegend. Meteen daarna ging Jakob naar buiten.

Op dat moment kwam Esau terug van de jacht. Hij maakte een lekkere maaltijd klaar en bracht het eten naar zijn vader. Hij zei: ‘Ga maar zitten, vader, en eet iets van dit vlees. Dan kunt u mij zegenen.’ ‘Maar wie ben jij?’ vroeg Isaak. Esau zei: ‘Ik ben Esau, uw oudste zoon.’
Isaak schrok vreselijk. Hij zei: ‘Maar wie heeft mij dan vlees gebracht? Net voordat jij kwam, heb ik vlees gegeten. Ik heb al iemand anders gezegend! En dat kan ik niet meer veranderen.’
Toen Esau dat hoorde, schreeuwde hij het uit: ‘O nee!’ En hij riep: ‘Zegen mij ook, vader!’ Maar Isaak antwoordde: ‘Je broer heeft je bedrogen. Hij heeft jouw zegen gestolen.’

Esau zei: ‘Wat een bedrieger, die Jakob! Hij heeft me nu al twee keer bedrogen. Eerst heeft hij mijn erfenis afgepakt en nu mijn zegen. Wilt u mij dan helemaal geen geluk toewensen?’
Isaak zei: ‘Ik heb gezegd dat hij de baas zal zijn over jou en zijn andere broers. En ik heb hem graan en wijn beloofd. Wat kan ik dan nog voor jou doen, jongen?’ ‘Hebt u dan maar één zegen?’ vroeg Esau. ‘Zegen mij ook, vader. Zegen mij ook!’ En hij begon te huilen.
Toen zei Isaak: ‘Waar jij gaat wonen, zal geen regen vallen. Niets zal er goed groeien. Je zult vechten en roven om in leven te blijven. Je zult je broer dienen. Maar je kunt je tegen hem verzetten, en dan zul je vrij zijn.’



Dichter bij de tijd

(Bewerking: C. Leterme)

Isaak, de zoon van Abraham, was veertig jaar toen hij trouwde met Rebekka. Omdat ze geen kinderen konden krijgen, bad Isaak tot God. God luisterde naar zijn gebed en Rebekka werd zwanger. Maar toen de kinderen in haar schoot tegen elkaar schopten, dacht ze: ‘Wat staat me te wachten?’ God zei tot haar: ‘Je verwacht twee kinderen. Ze zullen later twee volkeren worden. Een van de twee zal de sterkste zijn. De oudste zal de jongste dienen.’

Toen Rebekka moest bevallen had het eerste kindje rood haar en was het van top tot teen behaard. Het kreeg de naam Esau. Na Esau kwam zijn broer. Hij hield met zijn hand de hiel van zijn broer vast. Hij kreeg de naam Jakob.
De jongens werden groot. Esau werd een goed jager. Jakob werd een rustig man, die graag thuis bleef. Isaak hield van Esau, want hij at graag wild. Rebekka hield meer van Jakob.

Toen Jakob eens aan het koken was, kwam Esau thuis van een van zijn tochten. Hij zei tegen Jakob: ‘Geef mij eens vlug wat van die rode soep, want ik ben doodop.’ Maar Jakob zei: ‘Dan moet je mij je eerstgeboorterecht verkopen.’ Esau zei: ‘Man, wat kan mij mijn eerstgeboorterecht schelen?’ Jakob drong aan: ‘Beloof me dat plechtig.’ Esau deed dat en verkocht zo zijn eerstgeboorterecht aan Jakob. Toen gaf Jakob hem brood en linzensoep. Esau at, dronk en ging weer weg. Zijn eerstgeboorterecht kon hem niets schelen.

Jaren later werd Isaak oud en blind. Hij riep Esau, zijn oudste zoon, bij zich en zei: ‘Mijn zoon. Ik ben oud geworden en ik weet niet hoe lang ik nog zal leven. Neem daarom je pijl en boog, ga op jacht en schiet een stuk wild voor mij. Maak dan klaar zoals ik het graag heb, en geef het me te eten. Zo krijg ik de kracht om je te zegenen vooraleer ik sterf.’

Rebekka hoorde dit gesprek. Zodra Esau op jacht was, zei ze tegen Jakob: ‘Luister, ik heb je vader tegen Esau horen zeggen: “Breng mij een stuk wild en maak het klaar voor mij. Zo krijg ik de kracht om je te zegenen vooraleer ik sterf.” Esau, luister goed naar wat ik je zeg. Zoek twee malse geitenbokjes uit in de kudde. Daarmee zal ik iets lekker klaarmaken. Ga dit dan aan je vader geven om te eten. Dan kan hij je zegenen vooraleer hij sterft.’

Jakob zei tegen zijn moeder: ‘Dat gaat niet. Mijn broer Esau heeft overal haar en ik helemaal niet. Als vader me zou aanraken, zal hij me doorhebben en me vervloeken in plaats van me te zegenen.’ Zijn moeder zei: ‘Jongen, dat neem ik wel op mij, luister naar me en haal die bokjes.’
Jakob ging ze halen en gaf ze aan zijn moeder. Ze maakte er lekker eten mee klaar, zoals zijn vader het graag had. Daarna haalde ze de mooiste kleren van Esau en liet ze haar jongste zoon Jakob aantrekken. Over zijn handen en zijn gladde hals deed zij het vel van de geitenbokjes. Daarna gaf zij aan Jakob het lekkere eten, samen met wat brood.

Jakob ging ermee naar zijn vader. ‘Dag vader,’ zei hij. Isaak zei: ‘Ja, wie ben je, mijn zoon?’
Jakob antwoordde: ‘Esau, uw oudste zoon. Ik heb gedaan wat je gevraagd hebt. Ga maar zitten en eet van mijn wild, dan krijgt je de kracht om me te zegenen.’ Isaak vroeg: ‘Hoe heb je dat wild zo snel kunnen vinden, mijn zoon?’ Jakob antwoordde: ‘Daar heeft God voor gezorgd.’
Toen zei Isaak: ‘Kom eens wat dichterbij. Ik wil voelen of je echt Esau bent.’ Jakob kwam bij zijn vader Isaak staan. Die raakte hem aan en zei: ‘Je stem is die van Jakob, maar de handen zijn die van Esau.’ Hij herkende Jakob niet, omdat zijn handen even behaard waren als die van zijn broer Esau. Toen wilde hij Jacob zegenen.

Maar hij vroeg nog eens: ‘Ben jij echt mijn zoon Esau?’ Jakob antwoordde: ‘Dat ben ik.’ Toen zei Isaak: ‘Dien het wild maar op. Dan krijg ik de kracht om je te zegenen.’ Jakob diende op en zijn vader begon te eten. Daarna bracht hij hem wijn en hij dronk. Toen zei Isaak: ‘Kom hier, mijn zoon, en geef me een kus.’ Jakob kwam naderbij en gaf hem een kus. Toen Isaak de geur van zijn kleren rook, zegende hij hem: ‘Ja, de geur van mijn zoon is als de geur van een akker die God gezegend heeft. Regen zal God je geven, vruchtbare grond, met overvloed van graan en wijn. Volken zullen je dienen voor je buigen. Je moet de baas zijn over je broers, zij moeten voor je buigen! God zal goed zijn voor wie goed voor je is! Maar wie jou slecht behandelt, zal slecht behandeld worden.’ Zo zegende Isaak zijn zoon Jakob. Daarna ging hij weg.

Op dat moment kwam Esau terug van de jacht. Ook hij maakte lekker eten klaar. Toen hij het binnenbracht, zei hij tegen zijn vader: ‘Ga zitten, vader, en eet van het wild van je zoon. Dan krijgt je de kracht om me te zegenen.’ Zijn vader Isaak vroeg: ‘Wie ben je?’ Hij antwoordde: ‘Ik ben Esau, je oudste zoon.’ Isaak schrok hevig. Hij riep: ‘Maar wie heeft me dan dat andere stuk wild gebracht? Juist voor je binnenkwam heb ik ervan gegeten. Ik heb hem gezegend. Daar kan ik niets aan veranderen.’ Toen Esau dat hoorde, weende hij luid en smeekte: ‘Vader, geef me ook je zegen!’ Maar Isaak zei: ‘Je broer heeft gelogen en heeft je zegen gestolen.’

Toen zei Esau: ‘Jakob is echt een bedrieger. Dat deed hij nu al tweemaal. Eerst nam hij mijn eerstgeboorterecht af en nu ook nog mijn zegen. Kunt je me dan echt niet meer zegenen?’ Isaak antwoordde: ‘Ik heb hem nu eenmaal tot heerser over jou aangesteld, ik heb al zijn broers tot zijn dienstknechten gemaakt en graan en wijn aan hem gegeven. Wat kan ik nog doen voor jou, mijn zoon?’ Maar Esau vroeg: ‘Was dat dan uw enige zegen, vader? Vader, zegen mij toch ook!’ En hij begon luid te wenen. Daarop zei Isaak: Je zult ver wonen van de vruchtbare grond, in een land waar er geen regen valt. Je zult leven van je zwaard en je broer dienen. Maar als je je losrukt, dan zul je vrij zijn.’



Stilstaan bij ...

Twee volkeren
De twee zonen die Rebekka krijgt, werden de stamvaders van twee volkeren: de Edomieten en de Israëlieten.
Van Esau wordt verteld dat hij rood haar had. Het Hebreeuwse woord voor ‘rood’ is edom. Edom werd de naam van de plaats waar de Edomieten woonden, het volk dat van Esau afstamde
De Israëlieten stammen af van Jakob, die ook Israël wordt genoemd, omdat hij streed met God.

Esau
Kreeg de bijnaam Edom (= rossig). Deze bijnaam wordt in verband gebracht met zowel zijn rossig haar als met de kleur van de linzenbrij waarvoor hij zijn eerstgeboorterecht verkwanselde.

Jakob
(= hij neemt de hiel vast')
Jakob kreeg die naam omdat hij de hiel van zijn tweelingbroe vasthield.
Maar zijn naam kan ook betekenen: iemand de hiel lichten, een uitdrukking voor: iemand bedriegen.

Eerstgeboorterecht
De oudste zoon van een familie had recht op de zegen van de vader. Wanneer zijn vader overleed, werd hij automatisch hoofd van de familie. Bij de erfenis kreeg de oudste zoon dubbel zoveel als alle andere samen. Maar daarmee moest hij zich inzetten voor de andere kinderen: als familiehoofd moest hij zijn broers en zusters uit de zorgen halen, zelfs vrijkopen.
Niet zelden wekte deze voorrangsplaats de jaloersheid van de jongere broers.

Zegenen
= goede woorden uitspreken (bene-dicere)
Daarmee wordt ook de kracht, het levenwekkende van zegende woorden op de ander overgedragen. Wie de zegen krijgt, krijgt meteen de opdracht zijn leven lang trouw te blijven aan Jahwe.



Spreken met beelden

BlindDe blindheid van Isaak gaat duidelijk niet alleen over zijn gezichtsvermogen, maar ook over zijn visie op de toekomst.
Vluchten naar Mesopotamië (= heel ver weg)De Bijbel beschrijft hoe mensen telkens weer proberen weg te vluchten van hun verantwoordelijkheid, zonder er zich mee te verzoenen. Dit is een wegvluchten, niet een wegtrekken.






Bij de tekst

Een oud verhaal

Dit verhaal en ook de andere verhalen over Jakob en Esaü bevatten zeer oude tradities die verklaren waarom Edomieten en Israëlieten, ondanks hun verwantschap, in voortdurende vijandschap met elkaar leefden.



Een vreemd verhaal

In oude tijden werd van belangrijke personen alleen de grootheid en de roem in de geschiedschrijving vastgelegd, zeker geen verhaal waarin een zoon zijn vader bedriegt.
Ook verder in de Bijbel staan verhalen die de zwakke kanten van een belangrijk figuur in de verf zetten (bijvoorbeeld: koning David)
Misschien wilde men er met een opvallende nuchterheid mee aantonen dat 'God recht schrijft op kromme lijnen'.



Rebekka

Als vrouw stond zij in de schaduw van haar man. Dat was toen de gewoonte. Maar doorheen de weinige informatie die de schrijver over haar geeft, blijkt ze een krachtige persoonlijkheid te zijn. Rebekka ging de geschiedenis in als de vrouw met een heldere blik voor de wil van Jahwe (in tegenstelling tot de 'blinde' Isaak): Esaü verdiende het eerstgeboorterecht niet: hij kon niet dienen.
Net als Abraham was ze uit Aram-Naharaïm (= Aram van het rivierengebied - gelegen aan de bovenloop van de Eufraat), waar ze alles achterliet om een onbekende toekomst tegemoet te gaan.



Waarom Esau ontgoochelt

. Het eerstgeboorterecht, dat 'dienen' betekent (de sterkste moest in dienst staan van de zwakkere), interesseert hem niet. Hij verkoopt het voor een bord linzensoep. Hij kiest voor zichzelf en zijn eigen belang.

. Bij de keuze van zijn vrouw houdt hij geen rekening met Jahwe. Een reis naar het verre Aram, waar men Jahwe vereert is voor hem teveel. Hij wil onmiddellijk bevredigd worden.





Suggesties

Grote kinderen

EVEN TESTEN

Het verhaal herschrijven

Zet de volgende tekeningen in de juiste volgorde. Schrijf er telkens een korte tekst bij.

Nw Genesis25.34 Css8color
Jacob 19 Jacob Bring Food To Isaac In In Jacob And Esau Coloring Page

Maak met dit materiaal een boekje.

Gebruik de volgende tekening voor de kaft ervan:
12 Jacob Esau





DOEN

Rode linzensoep

Voor vier personen: olie, zout, 4 theelepels paprikapoeder, 4 theelepels gemalen komijnzaad, 1 ui, een paar teentjes knoflook, groenten- of kruidenbouillonblokjes voor 1 liter water, 175g rode linzen, boter, 1 eetlepel tomatenpuree, 1 liter kokend water.


Was de linzen, snipper de ui. Fruit de ui met de olie en een beetje zout tot die glazig is. Doe er dan de knoflook bij en laat het een halve minuut warm worden. Doe er het kokend water bij. Doe er dan het volgende bij: paprikapoeder, bouillonblokjes, de linzen (gewassen). Laat alles ongeveer drie kwartier / één uur op een zacht vuurtje koken. Neem een steelpannetje, zet het op een vuur en doe er het gemalen komijnzaad bij. Als je het komijn begint ruiken, doe je er de boter bij. Als de boter gesmolten is voeg je er de tomatenpuree bij. Laat dat ongeveer een minuut pruttelen op het vuur, tot alles goed gemengd is. Doe dit bij de soep. Pureer alles met de staafmixer.


TIPS
. Je kunt er wat peterselie bij doen.
. Het komijnzaad kun je gerust weglaten
. Eventueel kun je ook wat aardappelen en wortelen mee laten koken.





Overweging

Hein Jan van Ogtrop

(H.J.VAN OGTROP, in het leerhuis van Lucas, KBS / Tabor, 1991, p. 138)

Mensen bezwijken snel voor wat ze direct kunnen zien.
'Wat we zien vergaat, wat we niet zien blijft' (2 Korintiërs 4, 18). Esau is een en al begeerte en weet niet meer wat belangrijk is en wat niet. Zonder enig probleem doet hij afstand van zijn eerstgeboorterecht voor een bord soep. Zijn we vaak niet even onwetend ten aanzien van wat waardevol is en wat niet?