Matteüs 27, 3-10

Matteüs 27, 3-10: Judas krijgt spijt

De tekst

’Bijbel in gewone taal’

(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1572)

Judas, de man die Jezus uitgeleverd had, hoorde over het besluit om Jezus te doden. Toen kreeg hij spijt van wat hij gedaan had. Hij bracht de 30 zilveren munten terug naar de priesters en de leiders van het volk. Hij zei: ‘Ik heb iets slechts gedaan! Ik heb iemand uitgeleverd die onschuldig is. En nu wordt hij gedood!’ Maar de priesters en de leiders zeiden: ‘Dat is niet ons probleem. Zoek dat zelf maar uit.’
Toen gooide Judas de zilveren munten in de tempel en ging weg. Daarna maakte hij een eind aan zijn leven door zich op te hangen.

De priesters pakten de zilveren munten en zeiden: ‘Het is geld waar bloed aan zit! Dat mogen we niet in de geldkist van de tempel doen.’ Ze besloten om van het geld een stuk land te kopen, dat het Land van de Pottenbakker heette. Dat land werd daarna gebruikt als begraafplaats voor vreemdelingen. Het wordt nu het Bloedland genoemd.
Zo gebeurde er wat al door de profeet Jeremia gezegd was: «Ze pakten de 30 zilveren munten. Dat was het bedrag dat de mannen van Israël bepaald hadden. Zo veel vonden ze hem waard. En van dat geld kochten ze het land van de pottenbakker. Dat is wat ik moest zeggen van de Heer.»



Dichter bij de tijd

(Bewerking: C. Leterme)

Toen Judas, de verrader van Jezus,
zag dat Hij veroordeeld werd, kreeg hij spijt.
Hij bracht de dertig zilverlingen terug bij de hogepriesters en de ouderlingen
en zei: ‘Ik deed er verkeerd aan door onschuldig bloed te verraden.’
Maar zij zeiden: ‘Wat gaat dat ons aan? Dat is jouw zaak.’
Toen gooide Judas de zilverlingen in de tempel en liep weg.
Hij ging heen en hing zich op.

De hogepriesters raapten de geldstukken op en zeiden:
‘Die zilverlingen mogen we niet bij de tempelschat doen,
want dat is bloedgeld.’
Ze besloten om er het land van de pottenbakker mee te kopen
om daar de vreemdelingen te begraven.
Daarom kreeg dit stuk land de naam van Bloedakker
en zo heet het nog.
Zo werden de woorden vervuld van de profeet Jeremia:
‘Ze namen de dertig zilverlingen, de prijs waarop Hij geschat is
en ze hadden bepaald met de zonen van Israël,
en gaven die voor de akker van de pottenbakker,
zoals de Heer me opgedragen had.’



Stilstaan bij …

Judas
Er waren twee vrienden van Jezus die Judas heetten: Judas die ook Taddeüs genoemd werd, en Judas Iskariot (= iemand uit Keriot / Kariot, een stad in Judea).
Wellicht wilde Judas Iskariot Jezus overleveren aan de hogepriesters, omdat hij teleurgesteld was in Jezus. Want Jezus riep niet op tot een strijd tegen de Romeinen, zoals de meeste joden dat van de Messias verwachtten.

Dertig zilverlingen
Geldstukken die ongeveer vier denariën waard waren. Dit was de prijs van een slaaf of een slavin. Een prijs die al vermeld staat in het boek Exodus: ‘Stoot de stier een slaaf of een slavin, dan moet de eigenaar aan de meester dertig zilveren sikkels betalen en moet de stier gestenigd worden.’ (Exodus 21, 32). Ten tijde van Jezus was dit een klein bedrag.

Bloedakker
Toen Hiëronymus in Palestina was, was deze Bloedakker nog bekend. Die zou te vinden geweest zijn in het zuidelijk deel van het Hinnomdal. De ‘akker’ werd bestemd als begraafplaats voor de vreemdelingen die in Jeruzalem stierven. Ook Judas zou er begraven zijn.





Bij de tekst

Matteüs

Van de vier evangelisten schrijft alleen Matteüs over het einde van Judas.
Terloops legt hij grote nadruk op de verstoktheid van de joodse overheden. Niet zij, maar Judas kreeg berouw kreeg. Er was zelfs geen enkele vorm van medeleven voor hem die ze tot medeplichtige hadden gemaakt.
Ook wilde hij aantonen dat hun gedrag voorspeld was in het Oude Testament (verwijzing naar woorden van de profeet Jeremia).



Handelingen 1, 16-19

Op deze plaats in de Bijbel wordt andere info gegeven over de dood van Judas.



Wortels in het Oude Testament

Zacharias 11, 12-13
En ik zei tot hen: 'Als het u goed dunkt, geef mij dan mijn loon; vindt u het niet goed, dan moet u het maar laten.' En zij telden mijn loon uit, dertig zilverstukken. Maar Jahwe zei tot mij: 'Werp hem maar voor de smelter, die fraaie prijs, waarop Ik door hen geschat ben.' Ik nam dus de dertig zilverstukken en wierp ze in het huis van Jahwe, voor de smelter.


Jeremia 3, 6-10
Jeremia zei: Het woord van Jahwe kwam tot mij:
`Chananel, een zoon van uw oom Sallum, komt u vragen: Wil je mijn akker in Anatot kopen? Jij hebt er het eerst recht op.'
Mijn neef Chananel kwam inderdaad bij mij in het kwartier van de wacht, zoals Jahwe gezegd had, en vroeg: `Wil je mijn akker in Anatot kopen? Als oudste verwant heb je daar recht op. Je kunt hem dus kopen.' Toen begreep ik dat dit de wens van Jahwe was. Ik kocht dus van mijn neef Chananel de akker in Anatot en betaalde de prijs: zeventien zilveren sikkels. Ik maakte de koopakte op, verzegelde die in tegenwoordigheid van getuigen en woog het geld af.