Loading...
 

Woordenlijst R

.

Rabbi

(Hebreeuws = meester)
In het officiële jodendom werd deze titel voorbehouden voor schriftgeleerden omdat zij de Tora en de schriften bestudeerden. Zij trokken toen rond van het ene dorp naar het andere en legden de wet uit. Ze waren gewoonlijk omringd door een groep leerlingen, aan wie ze onderricht gaven. Van deze leerlingen werd verwacht dat zij later de leer van hun meester verder zouden uitdragen.
Jezus werd door de mensen als ‘rabbi’ aangesproken.



Rabboeni

= 'eerbiedwaardige rabbi', of 'mijn grote meester'.
Dit was de meest eervolle titel voor een joods leraar.



.

Rechter

Rechters traden op in naam van God. Zij waren alleen aan God verantwoording schuldig. Ze moesten de door God beloofde gerechtigheid brengen.
Oude vertalingen noemen hen 'Richteren' en hun voornaamste taak bestond erin om het volk dat zich van God afkeerde weer naar het juiste pad te richten.
Rechters bestuurden het volk in vredestijd, bemiddelden bij onderlinge conflicten en traden op als militaire leiders in tijden van oorlog.
Het Bijbelboek Rechters gaat oveer die personen.
In het boek 'Rechters' kan men een vast schema herkennen:
. het volk werd ontrouw aan God, vereert afgoden,
. het viel in handen van de vijand
. het riep bij God om hulp.
. God stelde een rechter aan om de vijand te verdrijven en het volk weer naar Hem te 'richten'.
Meestal begon het volk opnieuw afgoden te vereren en begon alles weer van voren af aan.



Rechterhand

In het Oude Testament zaten alleen de voornaamste personen aan de rechterhand van de koning. ‘Rechts’ staat dan voor ‘goed’ en ‘geluk’.
Dat iemand aan de rechterhand van God zit, wil zeggen dat hij en de koning in elkaars verlengde denken. Een Bijbels beeld van definitieve erkenning.



Rechtschapen

Rechtvaardig, onkreukbaar, eerlijk, betrouwbaar.



Rechtvaardig

Wordt gezegd van iemand die leeft volgens Gods wil, zoals die werd uitgedrukt in de wet.



.

Reinheidswetten

In de Bijbel gaat het meestal over reinheid in verband met de cultus. Wie God wil benaderen moet rein zijn. Alles wat tot de ruimte behoort waar God vereerd wordt, moet rein zijn. Omdat God heilig is, moet de mens zich heiligen en zich afzonderen van alles wat onrein is (Leviticus 19,1 vv). Mensen zijn (tijdelijk) onrein bij een huidziekte, na seksuele handelingen, bij bloedverlies, bij menstruatie, geboorte, na het aanraken van een dood lichaam … Omdat onreinheid vaak verholpen kon worden door zich te wassen met koud water of door onderdompeling, was een Joodse gebedsplaats vaak bij stromend water te vinden. Ook bij de tempel in Jeruzalem waren er reinigingsbaden voor de pelgrims die het gebouw wilden binnengaan.
Ook in het gewone dagelijkse leven komt reinheid ter sprake. Men mag alleen reine dieren eten: dieren met gespleten hoeven die herkauwen, vissen met schubben, sommige vogels … (Voedselwetten) De Bijbelse visie op bloed speelt hierin een rol. Omdat bloed drager is van het leven (Leviticus 17,11) mag men het niet eten. Daarom zijn carnivoren onreine dieren.



Rijk der hemelen

(= Rijk van God)
Volgens het toenmalig joods gebruik gebruikte Matteüs ‘rijk der hemelen’ wanneer hij ‘rijk van God’ bedoelt, uit eerbied voor God. Hij schreef zijn evangelie voor mensen die vroeger joden waren en die uitdrukking verstonden en wisten dat er ‘rijk van God’ mee bedoeld werd, een ‘rijk’ dat gerealiseerd wordt, wanneer mensen naar het woord van God leven, handelen en spreken. Een rijk dat niets te maken heeft met het materiële, noch met succes, of werelds machtsvertoon.
Jezus zei nooit precies wat dit ‘rijk van God’ of ‘rijk der hemelen’ is. Hij sprak erover met gelijkenissen of parabels, die hun inspiratie vonden in het dagelijks leven. Men kon uit die verhalen opmaken dat dit rijk geen land is, maar een toestand van liefde, gerechtigheid, vrede ... in het hart van de mensen. Een ‘rijk’ dat er is voor iedereen: armen, gebrekkigen, kreupelen, blinden, zondaars, wie ‘verdwaald’ is ...
Op dit punt botste Jezus op onbegrip en verzet bij zijn leerlingen en bij de mensen. Want die dachten dat bij de komst van het rijk van God de Romeinse bezetter verdreven zou worden.