Jeremia 38, 4-6.8-10: In een put geworpen en bevrijd
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1287)
De raadsheren zeiden tegen de koning: ‘Die man moet ter dood gebracht worden. Door zulke dingen te zeggen ondermijnt hij immers het moreel van de inwoners en van de soldaten die hier nog overgebleven zijn. Hij heeft niet hun behoud voor ogen, maar hun ondergang.’ Koning Sedekia antwoordde: ‘Doe met hem wat je wilt; ik kan jullie niet tegenhouden.’ Ze brachten Jeremia naar de waterkelder van prins Malkia, in het kwartier van de paleiswacht, en lieten hem aan touwen zakken. In de put stond geen water meer; er was alleen modder, waarin Jeremia wegzakte. (...)
Ebed-Melech verliet het paleis, ging naar hem toe en zei: ‘Mijn heer en koning, het is misdadig dat deze mannen Jeremia in een waterkelder hebben gegooid. Waarom moet hij juist daar van honger omkomen? Elders in de stad is ook geen brood meer.’ De koning beval Ebed-Melech: ‘Ga met dertig man naar die waterkelder en haal Jeremia naar boven, voordat hij sterft.’
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme, naar Jeremia 38, 1-13a)
Jeremia woonde in Jeruzalem. Hij bleef maar zeggen:
‘Zo spreekt God:
Wie in Jeruzalem blijft, zal sterven
door het zwaard, de honger of de pest.
Maar wie overloopt naar de Babyloniërs blijft verder leven.
Jeruzalem zal ingenomen worden door de soldaten
van Nebukadnessar, de koning van Babel.’
Toen de edelen van Jeruzalem dat hoorden
zeiden ze tegen hun koning Sedekia:
‘Die Jeremia moet dood.
De soldaten in de stad raken de moed kwijt als ze hem horen
en de bevolking ziet geen toekomst meer als hij iets zegt.
Die man zoekt wil niet het beste voor zijn volk, maar hun ondergang.’
Toen zei koning Sedekia:
‘Goed, doe met Jeremia wat jullie willen, hij is in jullie macht.
Ik kan jullie niet tegen houden.’
Ze grepen Jeremia en wierpen hem in de put van prins Malkia,
in de kazerne bij het paleis.
In die put, waarin geen water was, zakte Jeremia weg in de modder.
Ebed-Melek die werkte voor koning Sedekia,
hoorde dat men Jeremia in de put had geworpen,
Hij ging naar de koning en zei:
‘Sire, die mannen begingen een misdaad:
ze wierpen de profeet Jeremia in een put,
waar hij zal sterven van honger,
want in de stad is er nu al geen brood meer.’
Toen zei de koning: ‘Neem drie mannen mee
en haal de profeet uit de put, voor hij sterft.’
Ebed-Melek ging met drie mannen naar het koninklijk paleis,
haalde oude lappen stof uit het magazijn
en liet die met touwen neer in de put, tot bij Jeremia.
‘Jeremia, doe die lappen rond het touw onder je oksels,’ zei hij.
Jeremia deed dat.
Toen trokken ze hem met de touwen uit de put omhoog.
Stilstaan bij ...
Profeet
Als woordvoerders van God ontmoeten profeten onvermijdelijk tegenkanting en lijden.
Lees meer …
Jeremia
De profeet Jeremia … trad op tijdens de regering van de koningen Josia, Jojakim en Sedekia.
Sedekia // Zedekia // Sidkia
(= JHWH is mijn gerechtigheid)
Toen koning Nebukadnesar in 597 Jeruzalem veroverde, voerde hij de heersende koning Jojachin naar Babel en stelde in zijn plaats Sedekia aan, de zoon van Josia en de laatste koning van Juda (597-586).
Omdat Sedekia Nebukadnessar niet langer wilde gehoorzamen, belegerde Nebukadnesar Jeruzalem opnieuw (587). Toen de stad het jaar daarop viel, werd Sedekia gevangen genomen. Zijn zonen werden voor zijn ogen gedood. Daarna stak men hem de ogen uit en voerde men hem geketend naar Babylonië, waar hij in de gevangenis stierf.
Malkia
(= JHWH is mijn koning)
Judese prins die leefde in de tijd van de profeet Jeremia.
Ebed-Melek
(= dienaar van de koning)
Een Ethiopisch hoveling, die Jeremia uit de put redde.
Bij de tekst
Historische context
Tientallen jaren predikte Jeremia de komende verwoesting van Jeruzalem. Maar men negeerde of bespotte hem. Toen de troepen van Nebukadnessar overal rond de muren van Jeruzalem gelegerd waren, bereikte de geloofwaardigheid van Jeremia een hoogtepunt. Maar de leiders van de stad zagen zijn prediking als verraad dat het vertrouwen van de overblijvende troepen ondermijnde. Jeremia werd gestraft en gevangen gezet in een put die normaal als waterreservoir functioneerde.
Wat Jeremia uit de put redde, is het feit dat koning Sedekia zijn advies wilde. Jeremia wond er geen doekjes om. Hoewel het politiek niet opportuun was, zei Jeremia aan de koning dat hij God moest gehoorzamen en zich aan de Babyloniërs moest onderwerpen: het alternatief was de weg naar de ondergang (Jeremia 38, 20-21).
Suggesties
Grote kinderen
KENNISMAKEN MET DE BIJBELTEKST
Wie is die profeet?
Materiaal
Werkblad om te kopiëren.
Verloop
Maak gebruik van de volgende tekst om over de profeet Jeremia te vertellen, zonder zijn naam te vermelden, want die naam moeten de kinderen nadien via het schuifraadsel ontdekken.
Lang geleden leefde in Jeruzalem, de belangrijkste stad van Israël,
de stad waar de tempel, het huis van God stond, een profeet.
Hij zei aan de mensen wat God aan hen wilde zeggen.
De soldaten van Nebukadnessar, de koning van Babylonië,
stonden rond de stad.
De profeet zei: ‘Beste mensen,
jullie moeten zich aan die koning overgeven.’
Belangrijke mensen waren daar niet mee akkoord.
Ze wilden Jeremia doden.
Daarom wierpen ze hem in een put van prins Malkia.
Eén persoon ging naar de koning van hun land
en vertelde wat er gebeurd was.
Toen zei die koning: ‘Neem drie mannen met je mee
en haal de profeet uit de put.’
De kinderen zoeken naar de ontbrekende woorden in de tekst, en vullen die nadien in in het schuifraadsel.
Als ze alle woorden gevonden hebben, kennen ze de naam van de profeet.
EVEN TESTEN
Het verhaal van Jeremia
Vertel het verhaal uit de Bijbel, nadat je Jeremia in de tijd hebt gesitueerd.
Bezorg de kinderen nadien dit werkblad met drie illustraties over Jeremia.
Naast de illustraties schrijven de kinderen op hun manier beknopt wat er gebeurde.
VERTELLEN
Een man in de put
(C. LETERME, Een parel voor elke dag, uitgeverij Averbode, 2007, p. 120)
Een man viel in een put
en kon er niet meer uit.
Een meelevend iemand kwam langs
en zei: ‘Ik voel met je mee.’
Een nuchter man kwam langs en zei:
‘Het is normaal dat iemand in zo'n put valt.’
Een wiskundige berekende
hoe hij precies in de put was gevallen.
Een verslaggever vroeg:
‘Mag ik van jou vernemen
hoe je deze put terecht kwam?’
Een ander zei:
‘Je verdient de put.’
Een klager zei:
‘Je klaagt nu wel,
maar heb je mijn put al gezien?’
Een optimist zei:
‘Het had veel erger kunnen zijn.’
Een pessimist zei:
‘Het zal nog veel erger worden!’
Een achtste man kwam voorbij,
zag de man,
pakte hem bij de hand
en trok hem uit de put!
Overweging bij het verhaal
(C. LETERME in Kerk en leven, Federatie Rotselaar, 10 augustus 2016, p. 1)
Jaren geleden vertelde een juf in het tweede leerjaar
over iemand die in de put zat.
Daarna vroeg ze: ‘Wat moet je doen als er iemand in de put zit?’
‘Een ladder brengen’ zei het kind dat het eerst zijn vinger opstak.
Dat was nu wel een goed antwoord op de gestelde vraag,
maar niet het antwoord dat de juf had verwacht.
Het kind zag de persoon letterlijk in de put,
de juf had het over iemand met problemen.
Kinderen die ouder zijn begrijpen wel dat in de put zitten
een manier is om iets duidelijk te maken:
men zit zo in moeilijkheden
dat men er geen oplossing voor vindt
Het verhaal hierbij speelt met die twee betekenissen.
De hele tijd lijkt het of iemand echt wel in een put gevallen is.
Maar de hele tijd heeft de oorspronkelijke verteller
het tegelijk over iemand die behoorlijk wat problemen heeft.
Het verhaal lijkt als een spiegel over de manier
waarop mensen omgaan met iemand in problemen.
Er is maar één reactie die de waardering van de verteller krijgt:
de reactie van de man die zijn hand uitsteekt om de man uit de put te redden.
Hij stelde zich geen vragen!
Hij zag iemand in nood
en deed wat in zijn mogelijkheden lag
om hem daaruit te helpen.