Loading...
 

32e zondag door het jaar C - eerste lezing

2 Makkabeeën 7, 1-2.9-14: Doodgemarteld

De tekst

Dichter bij de tijd

(Bewerking: C. Leterme)

Lang geleden werden zeven broers gevangen genomen, samen met hun moeder. Koning Antiochus dwong ze om varkensvlees te eten. Maar omdat Joden geen varkensvlees mochten eten, zei één van de broers tegen de koning: ‘Wij zijn eerder bereid om te sterven, dan de leer van onze godsdienst te overtreden.’ Dit maakte de koning zo woedend dat hij zei: ‘Stook pannen en ketels heet.' Zodra ze gloeiend waren, liet hij de tong afsnijden van de broer die hem had aangesproken. Hij liet de huid van zijn hoofd afstropen en zijn handen en voeten afhakken voor de ogen van zijn broers en zijn moeder. Toen liet hij hem in de pan braden. Terwijl de walm uit de pan zich verspreidde, moedigden de andere broers en hun moeder elkaar aan om te sterven als helden.

Nadat de eerste zo gestorven was, begon men de tweede broer te folteren.
‘Wil je eten in plaats van gemarteld te worden?’ vroegen ze hem.
Hij antwoordde in zijn moedertaal: ‘Nee!’
Daarom werd hij ook gemarteld. Vooraleer hij stierf, zei hij: ‘Boosdoener, je neemt ons nu het leven af, maar de koning van de wereld zal ons doen opstaan voor een eeuwig leven.’

Na hem werd de derde broer gemarteld. Hij stak onmiddellijk zijn tong uit en bood ook zijn handen aan. Fier zei hij: ‘Van de hemel heb ik ze gekregen, maar omwille van de leer van God doe ik er graag afstand van. Ik hoop ze eens van God terug te krijgen.’ De koning en zijn gevolg waren verbaasd over de moed van de jonge man, die ondanks de pijn niet kreunde.

Na zijn dood, pijnigden en folterden ze de vierde broer op dezelfde manier. Voor die stierf zei hij: ‘De dood door de handen van mensen is aantrekkelijk doordat God ons de hoop geeft dat Hij ons weer laat opstaan. Maar jij zult niet opstaan om te leven.’

Dan haalde men de vijfde broer en martelde hem. De broer keek naar de koning en zei: ‘Jij hebt nu wel de macht om met de mensen te doen wat je wilt. Maar denk niet dat God zijn volk in de steek laat. Heb maar geduld, dan zul je zelf zien hoe zijn geweldige kracht jou en je nakomelingen zal pijnigen.’

Na hem bracht men de zesde broer. Toen die stierf zei hij: ‘Maak je geen illusies. Deze verbijsterende dingen gebeuren omdat we tegen onze God hebben gezondigd. Maar denk niet dat jij ongestraft blijft, nu je geprobeerd hebt met God te strijden.’

De moeder hield moedig stand, omdat zij op God vertrouwde. Ze moedigde elk van haar zonen aan in hun moedertaal. Ze zei: ‘Ik weet niet hoe jullie in mijn schoot gevormd zijn. Niet ik heb jullie de levensadem geschonken, niet ik heb de bestanddelen waaruit ieder van jullie bestaan tot een harmonisch geheel geordend, dat heeft de schepper van de wereld gedaan. Hij zal jullie in zijn barmhartigheid de levensadem teruggeven, omdat jullie omwille van zijn leer jezelf nu niet sparen.’

Koning Antiochus dacht dat de vrouw hem minachtte en hem beledigde. Toen trachtte hij haar jongste zoon, de enige die nog in leven was, over te halen om de wetten van Mozes te verloochenen. Hij beloofde hem rijk en gelukkig te maken. Toen de jongen geen aandacht schonk aan zijn woorden, spoorde de koning de moeder aan om haar zoon ervan te overtuigen dat het om zijn welzijn ging. Uiteindelijk stemde zij daarin toe. Zij zei tegen hem in hun moedertaal: ‘Kind, ik heb je negen maanden in mijn schoot gedragen, je drie jaar aan mijn borsten gevoed, je gekoesterd en opgevoed tot de jongen die je nu bent. Ik smeek je, mijn kind, kijk naar de hemel en de aarde met alles wat ze bevatten en bedenk dat God dit niet gemaakt heeft uit iets wat al bestond en dat ook de mens op dezelfde wijze is ontstaan. Wees niet bang voor die beul, maar toon je je broers waardig en aanvaard de dood. Dan zal ik door Gods ontferming jou en je broers terugkrijgen.’
Toen zij dit gezegd had, riep de jongen uit: ‘Koning, waar wacht u op? Ik gehoorzaam niet aan jouw bevel. Ik gehoorzaam alleen aan de leer die Mozes aan onze voorvaderen gaf. U bent de oorzaak van de rampen die de Hebreeën treffen, maar u zult niet ontkomen aan de hand van God. Het is waar dat we lijden door onze eigen zonden. Maar al toont God een ogenblik zijn woede, toch zal Hij zich weer met ons verzoenen. Maar jij, slechtste onder de mensen, jij hebt geen reden om trots te zijn nu je de hand slaat aan Gods dienaren. Je bent het oordeel van de almachtige en alziende God nog niet ontlopen! Na een kort lijden, leven mijn broers eeuwig, volgens het verbond van God. Jij zult voor je hoogmoed van God wel je verdiende straf krijgen. Net mijn broers wil ik sterven uit eerbied voor de leer van onze voorvaderen, en ik smeek God dat Hij zich spoedig over onze volk ontfermt en dat Hij jou dwingt te bekennen dat Hij alleen God is. Moge door mij en mijn broers de woede van de Almachtige, die terecht tegen heel onze natie is ontbrand, bedaren.’
Woedend om die reactie, liet de koning de jongen nog wreder martelen dan de anderen. Die stierf met een rein geweten en in groot vertrouwen op de Heer.

Na haar zonen stierf ten slotte ook de moeder.



Stilstaan bij ...

Varkensvlees
Voor joden is een varken een onrein dier. Wie een varken aanraakt of varkensvlees eet, wordt uitgesloten uit het volk van God (= zondaar).

Leer van onze voorvaderen / leer van onze godsdienst
Hiermee worden vooral de wetten van Mozes bedoeld die in de Pentateuch te vinden zijn. (De Pentateuch is de naam voor de vijf eerste boeken van de Bijbel die Mozes zou geschreven hebben)

Moedertaal
Deze taal, wellicht het Aramees of het Hebreeuws, benadrukt de tegenstelling tussen de Griekse koning en de joodse broers en hun moeder.

Eeuwig leven
Hiermee wordt het geloof in de verrijzenis uitgesproken.





Bij de tekst

Het boek 2 Makkabeeën

Dit boek kwam rond 125 voor Christus tot stand. Het beschrijft:
. de geschiedenis van de opstand tegen de Seleucidische koning Antiochus IV Epifanes (175-164 voor Christus), die de joden de Hellenistische cultuur wilde opdringen om te beletten dat ze hun joodse godsdienst zouden beleven. Hij was het die de tempel in Jeruzalem veranderde in een tempel gewijd aan Zeus, een gruwel voor vrome joden.
. en de ontwikkeling van de leiders van de opstand tot een dynastie, die ook wel de Hasmoneeën wordt genoemd. Die opstand begon met de weigering van priester Mattatias om deel te nemen aan het heidense offerritueel waartoe Antiochus had bevolen.
(Mattatias was de vader van Judas, de Makkabeeër - 1 Mak 2,4; Hasmon was een voorganger van Mattatias)

Het boek 2 Makkabeeën interesseert zich niet voor het ambt of de afkomst van de hoofdpersonen, maar voor hun houding tegenover God en zijn wetten.
De hogepriester Onias, Judas de Makkabeeër, de zeven broers die doodgemarteld werden ... worden voorgesteld als voorbeeldige burgers van de joodse natie, met Jeruzalem en de tempel als de centrale heilige plaats, hét symbool van de verhouding tussen God en zijn volk.



Verrijzenis

In het tweede boek van de Makabeeën wordt het geloof in de verrijzenis heel sterk naar voren geschoven. De schrijver van dit boek wilde duidelijk maken dat geloven in een leven over de dood heen iemand buitengewone kracht kan geven.



Chanoeka

Dit joodse lichtfeest zou gebaseerd zijn op 2 Makkabeeën 1, 10 - 2, 8





Bijbel en kunst

Beeldhouwkunst

ANONIEM

Makkabeeënschrijn (Sint-Andreaskerk, Keulen)

Dit schrijn stond oorspronkelijk uit de kerk van het Maccabeeënklooster in Keulen en kwam in 1808 naar de Sint-Andreaskerk in Keulen.

De heilige Makkabeeën zijn heiligen van voor het begin van het christendom. Het zijn: moeder Salomone en haar zeven zonen die in de tweede eeuw voor Christus de marteldood stierven omdat ze vasthielden aan de joodse wetgeving. Vanaf de vierde eeuw werden hun relikwieën ook door christenen vereerd. Die brachten ze later naar Constantinopel en Rome (San Pietro in Vincoli). Volgens een legende kreeg aartsbisschop Rainald von Dassel die relikwieën samen met die van de Drie Koningen in Milaan van keizer Frederik Barbarossa en bracht ze in 1164 naar Keulen.

Het Makkabeeënschrijn is houten kist in de vorm van een kerk, die met vergulden koperen platen beslagen werd. De ornamenten zijn laatgotisch. Op de lange zijden en de daken zijn veertig taferelen te zien met parallellen tussen het lijden van de Makkabeeën en dat van Christus en zijn moeder. (Bijvoorbeeld: de parallel tussen de geseling van de makkabeeënbroeders en de geseling van Jezus op een van de lange zijden.)
Op de voorkant van het schrijn is de kroning van Maria te zien en de kroning van de Makkabeeën, op de achterzijde de hemelvaart van Christus en van de Makkabeeën.
Op de hoeken van de schrijn zijn Christus, Maria, Helena en bisschop Rainald von Dassel afgebeeld. Boven op de hoeken van het dak zijn de vier evangelisten afgebeeld.





Schilderkunst

Icoon

De zeven Makkabeeën

Icoon

Deze icoon stelt de zeven heilige Makkabeese martelaren voor. In de Oosterse Orthodoxe Kerken kregen de broers namen: Abim, Antonius, Gurias, Eleazar, Eusebonus, Alimus en Marcellus. Hun moeder kreeg de naam Solomonia en hun leraar Eleazar.





A. CISERI

De marteldood van de zeven Maccabeeën (1833)

Ciseri

Antonio Ciseri (25 oktober, 1821 – Firenze 8 maart, 1891) verhuisde in 1833 met zijn vader naar Firenze, waar hij toegelaten werd aan de Accademia di Belle Arti. Zijn religieuze schilderijen doen denken aan Rafaël en zijn bijna fotorealistisch.