Leviticus 19, 1-2.17-18: Bemin je naaste als jezelf
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 178-179)
De Heer zei verder tegen Mozes: ‘Zeg namens mij tegen de Israëlieten: ‘Jullie moeten heilig zijn, omdat ik, de Heer, jullie God, heilig ben. (...)
Haat andere mensen niet. Als je boos bent op een ander, moet je dat tegen hem zeggen. Want als je boos op hem blijft of hem gaat straffen, word je zelf gestraft.
Houd evenveel van de mensen om je heen als van jezelf. Ik ben de Heer.
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme)
God zei tot Mozes:
“Zeg tot heel de groep Israëlieten:
‘Wees heilig, want Ik, Jahwe uw God, ben heilig. (...)
Haat je broer niet. Wijs elkaar terecht:
dan maak je je niet schuldig aan de zonde van een ander.
Neem geen wraak op een volksgenoot
en koester geen wrok tegen hem.
Bemin je naaste zoals jezelf.
Ik ben Jahwe.’”
Stilstaan bij…
Mozes
(Egyptisch = uit het water gered)
Mozes leidde de Israëlieten uit Egypte en bracht hen tot aan de grens van het Beloofde Land. Daar stierf hij op de berg Nebo, in het zicht van het Beloofde Land.
Israëlieten
Nakomelingen / afstammelingen van Jakob, die Israël genoemd werd.
Naaste
Merk op dat in de context met ‘naaste’ ‘broeder’ bedoeld wordt, iemand die tot hetzelfde volk behoort en hetzelfde geloof belijdt.
Bij de tekst
Leviticus
In Leviticus, het derde boek van het Oude Testament, is het woord ‘heilig’ heel belangrijk.
Dat God heilig is, is eigen aan Hem. Mensen die in God geloven moeten heilig leven, zo leven dat de heiligheid van God in hen te zien is. Dit kunnen ze als ze leven volgens de wil van God. Die wetten en regels staan in het boek Leviticus. Ze zijn gemakkelijk te begrijpen en ook vlot geformuleerd zodat men ze goed kan onthouden.
Ze worden ervaren als een richtingwijzer om gelukkig te leven en de zegen van het verbond te kunnen krijgen.
In Leviticus 1-16 staan vooral wetten voor priesters.
In Leviticus 17-27 staan vooral wetten voor gewone Israëlieten.
Nieuwe Testament
Jezus herneemt in zijn bergrede (Matteüs 4, 44) de wet die in Leviticus (Leviticus 19, 18) staat, maar verruimt het begrip ‘naaste’ / ‘medemens’. Bij Hem wordt dat letterlijk al wie naast je / mee met jou leeft, ongeacht afkomst, geloof, mogelijkheden. Dit illustreert Hij in de parabel over de barmhartige Samaritaan.