Inhoudstabel
…page…
Genesis 24, 1-67: Een vrouw voor Isaak
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 39-43)
Abraham was intussen heel oud. Hij was rijk en gelukkig. Daar had de Heer voor gezorgd. Op een dag riep Abraham zijn oudste knecht, die de leiding had over zijn huis en zijn bezit. Abraham zei tegen hem: ‘Je moet me iets belangrijks beloven. Beloof het me, zo zeker als de Heer leeft, de God van hemel en aarde! Ik wil dat je een vrouw zoekt voor mijn zoon Isaak. Maar het mag geen vrouw uit Kanaän zijn, het land waar we nu wonen. Ga naar het land waar ik vandaan kom. Daar woont mijn familie. Beloof me dat je daar een vrouw voor mijn zoon zoekt.’
De knecht zei: ‘Misschien wil die vrouw niet met mij meegaan. Moet ik uw zoon dan naar het land brengen waar u vandaan komt?’
‘Nee,’ zei Abraham. ‘Je mag mijn zoon absoluut niet naar dat land brengen. De Heer, de God van de hemel, wilde dat ik daar wegging. Hij haalde mij weg bij mijn familie en uit mijn geboorteland. Hij heeft me plechtig beloofd dat hij dit land, Kanaän, aan mijn nakomelingen zal geven. Daarom zal de Heer je helpen. Hij zal een engel vooruitsturen, zodat je daar zeker een vrouw voor mijn zoon zult vinden. Misschien wil de vrouw niet met je meegaan. Dan hoef je je niet langer aan je belofte te houden. Maar je mag mijn zoon absoluut niet naar dat land brengen.’ De knecht zei: ‘Dat beloof ik.’ Hij beloofde plechtig alles wat Abraham gevraagd had.
De knecht ging op weg, met tien kamelen en met allerlei dure geschenken die Abraham hem meegegeven had. Hij ging naar het gebied van Aram-Naharaïm, naar de stad waar Nachor woonde, de broer van Abraham. Toen de knecht aankwam, stopte hij bij een waterput dicht bij de stad. Daar konden de kamelen water drinken. Het was bijna avond. Dan kwamen de vrouwen altijd water halen bij de put.
Toen zei de knecht: ‘Heer, God van mijn meester Abraham. Wees goed voor mijn meester, en laat alles vandaag goed gaan. Ik sta nu bij de put. Straks komen de meisjes uit de stad water halen. Ik zou graag willen dat het volgende gebeurt. Ik zal straks aan één van die meisjes vragen of ik wat water uit haar waterkruik mag drinken. Zij moet dan zeggen: ‘Natuurlijk. Ik zal ook uw kamelen water geven.’ Als ze dat zegt, dan is zij de vrouw voor Isaak. Dan weet ik dat u die vrouw uitgekozen hebt. En dat u goed bent voor mijn meester.’
Meteen nadat de knecht dat gezegd had, kwam Rebekka eraan. Ze had een waterkruik op haar schouder. Rebekka was een dochter van Betuel. En Betuel was een zoon van Milka, die getrouwd was met Abrahams broer Nachor. Rebekka was jong en heel mooi. Ze had nog nooit met een man geslapen. Rebekka liep naar de waterput. Ze vulde haar kruik met water. De knecht liep vlug naar haar toe en vroeg: ‘Mag ik alsjeblieft wat water uit je kruik?’ ‘Natuurlijk,’ zei Rebekka. Meteen haalde ze de kruik van haar schouder en gaf de knecht te drinken. Toen hij genoeg gedronken had, zei ze: ‘Ik zal ook water halen voor uw kamelen. Ik zal zorgen dat ze genoeg te drinken hebben.’ Meteen goot ze het water uit haar kruik in de drinkbak voor de dieren. En vlug liep ze naar de put om water te halen voor alle kamelen.
Al die tijd stond de knecht naar haar te kijken. Hij zei niets. Hij vroeg zich af of zijn plan gelukt was en of de Heer dit meisje uitgekozen had. De kamelen hadden genoeg gedronken. De knecht haalde een prachtige gouden ring uit zijn bagage. Hij pakte ook twee zware gouden armbanden. ‘Vertel me eens,’ zei hij tegen Rebekka. ‘Wie is je vader? En zouden mijn mannen en ik vannacht bij jullie thuis kunnen slapen?’
‘Mijn vader is Betuel,’ zei Rebekka. ‘Dat is de zoon van Milka en Nachor. U kunt wel bij ons slapen. We hebben genoeg ruimte. En voor de dieren is er genoeg te eten, en stro om op te liggen.’ Toen knielde de knecht voor de Heer. Hij zei: ‘Ik dank u, Heer, God van mijn meester Abraham. U hebt aan Abraham gedacht en u bent goed voor hem geweest. Want u hebt mij naar de familie van Abraham gebracht.’
Rebekka rende naar huis en vertelde aan haar moeder wat er gebeurd was. Rebekka’s broer Laban was er ook. Hij hoorde wat de knecht tegen haar gezegd had. En hij zag de ring en de armbanden die Rebekka gekregen had. Toen liep hij vlug de stad uit naar de waterput. Daar stond de knecht nog met zijn kamelen. Laban zei tegen de knecht: ‘De Heer heeft onderweg voor u gezorgd. Kom nu met mij mee. Waarom zou u buiten blijven? Ik heb mijn huis al voor u in orde gemaakt. En er is ook plaats voor de kamelen.’
De knecht ging met Laban mee naar huis. Laban haalde de bagage van de kamelen af. Hij gaf ze eten, en stro om op te liggen. De knecht kreeg water om zijn voeten te wassen. En ook de mannen die bij hem waren, konden hun voeten wassen. Daarna werd er eten klaargezet. Maar toen zei de knecht: ‘Voordat ik ga eten, wil ik vertellen waarom ik hier ben.’ Laban zei: ‘Vertel het maar.’ De knecht zei: ‘Ik ben een knecht van Abraham. De Heer heeft mijn meester Abraham heel rijk gemaakt. Mijn meester heeft schapen, geiten en koeien, kamelen en ezels, zilver en goud, en slaven en slavinnen. Hij heeft ook een zoon. Die is geboren toen Sara, zijn vrouw, al heel oud was. Mijn meester heeft al zijn bezittingen aan die zoon gegeven.
Ik moest mijn meester iets plechtig beloven. Hij zei tegen mij: ‘Je moet een vrouw zoeken voor mijn zoon. Maar het mag geen vrouw uit Kanaän zijn, uit het land waar we nu wonen. Je moet naar mijn familie gaan. En daar moet je een vrouw voor mijn zoon zoeken.’ Ik zei: ‘Misschien gaat die vrouw niet met mij mee.’ Toen zei mijn meester: ‘Ik heb altijd gedaan wat de Heer wil. Daarom zal de Heer een engel met je meesturen. Hij zal zorgen dat je een vrouw vindt bij mijn familie. Maar misschien wil de familie de vrouw niet laten gaan. Dan hoef je je niet langer aan je belofte te houden.’
Vandaag kwam ik bij de waterput hier. Ik vroeg of God mij wilde helpen. Ik zei: ‘Heer, God van mijn meester Abraham, ik sta nu bij de put. Laat het volgende gebeuren. Ik zal straks om drinken vragen aan een jonge vrouw die water komt halen. Als ze mij water geeft en ook mijn kamelen, dan is zij de vrouw die u uitgekozen hebt. Dan is zij de vrouw voor de zoon van mijn meester.’ Meteen nadat ik dit in mezelf gezegd had, kwam Rebekka eraan. Ze had een waterkruik op haar schouder. Ze liep naar de put en pakte water. Ik vroeg om water, en meteen haalde ze de kruik van haar schouder. Ze zei: ‘Drink maar wat. Ik zal ook de kamelen laten drinken.’ Ik dronk water, en de kamelen kregen water. Toen vroeg ik: ‘Wie is je vader?’ En zij zei: ‘Mijn vader is Betuel. Dat is de zoon van Milka en Nachor.’ Toen gaf ik haar een ring en armbanden. Ik knielde en ik dankte de Heer, de God van mijn meester Abraham. Want hij had mij naar de broer van mijn meester gebracht. Zo had ik een vrouw gevonden voor de zoon van mijn meester.’
Toen vroeg de knecht: ‘Wat denken jullie ervan? Kan mijn meester rekenen op jullie vriendschap en trouw? Anders moet ik verder zoeken.’ Rebekka’s broer Laban en haar vader Betuel zeiden: ‘De Heer heeft het zo beslist. Wat moeten wij er nog van zeggen? Hier is Rebekka. Neem haar maar mee. Dan kan ze de vrouw worden van de zoon van uw meester. Dat is wat de Heer wil.’ Toen de knecht van Abraham dat hoorde, knielde hij en dankte hij de Heer. Daarna pakte hij mooie kleren, en gouden en zilveren sieraden. Die gaf hij aan Rebekka. Ook aan haar moeder en haar broer gaf hij mooie cadeaus.
De knecht en zijn mannen gingen eten en drinken. Daarna gingen ze slapen. De volgende ochtend zei de knecht: ‘Nu wil ik graag teruggaan naar mijn meester.’ Maar Laban en zijn moeder zeiden: ‘Laat Rebekka nog een dag of tien bij ons blijven. Daarna mag ze met u meegaan.’ Maar de knecht zei: ‘Nee, houd me niet langer hier. De Heer heeft ervoor gezorgd dat mijn reis geslaagd is. Daarom wil ik nu terug naar mijn meester.’ Toen zeiden ze: ‘Laten we Rebekka roepen en aan haar vragen wat ze wil.’ Ze riepen Rebekka. ‘Wil je nu al met deze man meegaan?’ vroegen ze. ‘Ja,’ zei Rebekka.
Toen nam de familie afscheid van Rebekka en van Abrahams knecht en zijn mannen. De vrouw die vroeger voor Rebekka gezorgd had, ging ook mee. De familie wenste Rebekka geluk. Ze zeiden: ‘Zusje, we hopen dat je kinderen krijgt en ontelbaar veel nakomelingen. En dat je nakomelingen sterker zullen zijn dan hun vijanden.’ Rebekka en haar slavinnen gingen op hun kamelen zitten. Ze reden achter de knecht van Abraham aan. Zo ging de knecht op weg naar huis, met Rebekka.
Intussen was Isaak bij de put Lachai-Roï geweest. En hij was weer terug in de Negev-woestijn. Daar woonde hij. Op een dag liep hij buiten in het veld. Hij was verdrietig omdat zijn moeder niet meer leefde. Het was al bijna avond. Toen hij opkeek, zag hij kamelen aankomen. Op dat moment keek ook Rebekka op. Ze zag Isaak en sprong snel van haar kameel. Ze vroeg aan de knecht: ‘Wie is die man die daar aankomt?’ De knecht zei: ‘Dat is Isaak, mijn meester.’ Toen deed Rebekka haar sluier voor haar gezicht. De knecht vertelde aan Isaak alles wat hij gedaan had. Isaak nam Rebekka mee naar de tent van Sara, zijn moeder. Rebekka werd zijn vrouw. Isaak ging veel van Rebekka houden. Daardoor was hij niet meer zo verdrietig over de dood van zijn moeder.
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme)
Toen Abraham heel oud was, riep hij zijn oudste knecht en vroeg: ‘Wil je voor mijn zoon Isaak een vrouw zoeken bij de meisjes van het land waar ik vandaan kom.' De knecht vroeg: 'En als er nu eens geen enkele vrouw met me mee wil, moet ik dan je zoon naar daar brengen?' Abraham zei: `Neen, dat mag je niet doen. Want God wilde dat ik daar wegging. Hij beloofde me: aan je nakomelingen zal Ik dit land geven. Hij zal zijn engel voor je uitzenden en je zult daar een vrouw vinden voor mijn zoon. Als er geen enkele vrouw met je mee wilt, ben je niet meer gebonden aan je belofte. In elk geval mag je mijn zoon niet naar dat land brengen.' De knecht beloofde dat en ging wat later met tien kamelen van zijn meester en met kostbare geschenken naar de stad waar Nachor, de broer van Abraham, woonde.
Op een avond, toen de vrouwen water kwamen putten, liet hij zijn kamelen daar achter. Hij bad: 'God van mijn meester Abraham, laat me slagen en wees goed voor mijn meester. Ik sta hier nu bij de put. Straks komen de meisjes water halen. Wanneer het meisje tot wie ik zeg: Geef mij je kruik aan om te drinken, antwoordt: Drink maar gerust. Ik zal ook uw kamelen te drinken geven, dan wordt dat meisje de vrouw van Isaak.'
Meteen na dit gebed kwam Rebekka. Zij was de dochter van Betuël, een zoon van Nachor, de broer van Abraham. Zij droeg een kruik op haar schouders. Ze was heel mooi en ze was nog niet getrouwd. Zij liep naar de put en vulde haar kruik. De knecht van Abraham liep naar haar toe en vroeg: `Mag ik alstublieft wat drinken uit je kruik?' `Drink maar, meneer' zei ze. Meteen gaf ze hem te drinken. Daarna zei ze: `Ik haal ook water voor je kamelen.' Vlug goot ze haar kruik in de drinkbak leeg en liep terug naar de put om water voor al zijn kamelen. De man keek haar zwijgend aan en vroeg zich af of God zijn reis met succes bekroond had of niet. Zodra de kamelen genoeg gedronken hadden, haalde hij een gouden neusring tevoorschijn en deed twee waardevolle gouden armbanden om haar polsen. Hij zei: 'Zeg eens: wie is je vader? Zou er in zijn huis plaats zijn om te overnachten?' Ze antwoordde: 'Ik ben een dochter van Betuël, de zoon van Milka en Nachor. We hebben stro en voeder in overvloed en er is ook plaats om te overnachten.' Toen bad de man tot God: 'Gezegend zijt Gij, God van mijn meester Abraham, die me regelrecht naar het huis van de broer van mijn meester bracht.'
Intussen liep het meisje naar huis en vertelde aan haar moeder wat er gebeurd was. Haar broer, Laban, die de ring en de armbanden om de polsen van zijn zus had gezien en haar verhaal hoorde, liep vlug naar de man bij de put. Hij stond daar nog met zijn kamelen. Laban zei: 'Kom bij ons logeren, gezegende van God. Waarom blijf je buiten staan? Ik heb het huis voor jou in orde gebracht. Er is ook een stal voor de kamelen.'
Toen ging de knecht mee naar het huis. Daar zadelde men de kamelen af, gaf ze stro en voer. Voor hem en de mannen die bij hem waren, bracht men water om de voeten te wassen. Toen het eten was opgediend, zei hij: 'Ik wil niet eten voor ik iets gezegd heb.' Laban antwoordde: 'Zeg maar!' Hij zei: 'Ik ben een knecht van Abraham. Mijn meester vroeg me om een vrouw te zoeken voor zijn zoon Isaak, in het land waar hij vandaan is. Toen ik vandaag bij de put kwam, zag ik de kleindochter van de broer van mijn meester. Als je mijn meester je vriendschap en trouw wilt tonen, zeg het me dan. Zo niet, zeg het dan ook, dan kan ik elders gaan zoeken.' Laban en zijn familie zeiden: 'Tegen iets wat God wilt, kunnen we niets inbrengen. Rebekka staat voor je klaar. Neem haar mee als vrouw voor de zoon van je meester.'
Toen de knecht van Abraham dit hoorde, boog hij diep voor God neer.
Daarna gaf hij zilveren en gouden sieraden en gewaden aan Rebekka. Ook aan haar broer en haar moeder gaf hij kostbare geschenken. Ze aten en dronken en bleven er overnachten. De volgende morgen zei de knecht: 'Laat me naar mijn meester gaan.' Maar Laban en de moeder van Rebekka zeiden: 'Laat haar nog een tiental dagen bij ons blijven. Daarna kan ze vertrekken.' Maar hij zei: `Houd me niet langer hier. Nu God mijn reis heeft doen slagen, wil ik zo snel mogelijk naar mijn meester.' Ze zeiden: 'We zullen Rebekka roepen en het haar zelf vragen.' Ze riepen haar en vroegen: `Wil je met deze man meegaan?' 'Ik ga mee,' zei Rebekka. Toen lieten ze haar vertrekken, samen met haar verzorgster en de knecht van Abraham en zijn mannen. Ze namen afscheid van Rebekka en wensten haar veel kinderen toe.
Rebekka en haar dienaressen maakten zich klaar. Ze gingen op de kamelen zitten en volgden de knecht van Abraham.
Bij het vallen van de avond ging Isaak naar buiten voor wat ontspanning. Toen hij opkeek, zag hij de kamelen.
Ook Rebekka keek op. Toen ze Isaak zag, liet ze zich van haar kameel glijden en vroeg aan de knecht: 'Wie is die man, die daar over het veld naar ons toekomt?' De knecht antwoordde: `Dat is mijn meester.' Toen deed ze haar sluier voor haar gezicht.
De knecht bracht verslag uit aan Isaak.
Daarop bracht Isaak Rebekka in zijn tent. Ze werd zijn vrouw. Isaak begon van haar te houden en vond zo troost voor het verlies van zijn moeder.
Stilstaan bij …
Kamelen
De vermelding van kamelen is een hulpmiddel om de verhaalde gebeurtenis te dateren, want er blijken geen archeologische bewijzen te zijn voor het gebruik van kamelen om goederen te vervoeren voor 1000 voor Christus.
Abraham zou op basis daarvan afstammen uit een veel latere periode dan 2100 voor Christus. Tenzij latere schrijvers elementen uit hun wereld projecteerden op die van Abraham.
Gebied van Aram-Naharaïm
(= Aram van de twee stromen)
Met deze naam bedoelt men Noord-Mesopotamië, waar de stad Haran lag, de stad waar Abraham van afkomstig was en waar zijn familie woonde.
Rebekka
Klik hier voor meer info bij Rebekka.
Betuel
(= Man van God)
Vader van Laban en Rebekka.
Zoon van Milka en Nachor, de broer van Abraham.
Laban
Zoon van Betuël, broer van Rebekka, vader van Lea en Rachel.
De leidende rol die Laban speelt in deze tekst, kan er op wijzen dat zijn vader Betuël gestorven was
Bij de tekst
'Geen vrouw uit Kanaän
De reden waarom Abraham niet wou dat Isaak met een Kanaänitisch meisje zou trouwen, houdt verband met de Kanaänitische godsdienst , die veel goden kenden en haaks stond op het geloof in één God.
Bijbel en kunst
ANONIEM
Rebekka geeft kamelen te drinken (12e eeuw)
Links is Rebekka te zien die water geeft aan de kamelen
Rechts is Rebekka samen met Eliëzer op weg naar Isaak.
ANONIEM
Rebekka en Eliëzer bij de bron
Men denkt dat het handschrift ‘De Weense Genesis’ gemaakt werd in Antiochië (Syrië) in de eerste helft van de zesde eeuw, voor iemand aan het keizerlijke hof.
De kunstenaar die deze miniatuur schilderde gebruikte elementen uit de klassieke stijl. Zo wordt de rivier verpersoonlijkt door een halfnaakte vrouw.
G. PIAZETTA
Eliezer geeft sieraden als geschenk aan Rebekka
Giambattista Piazetta (Venetië, 13 februari 1683 - Venetië, 29 april 1754) was een Venetiaans kunstschilder en tekenaar uit de Rococoperiode.
B. WEST
De dienaar van Isaak bindt een sieraad om de arm van Rebekka
Benjamin West (Springfield in Pennsylvania, 10 oktober 1738 - Londen, 11 maart 1820) was een Engels-Amerikaanse neoclassicist kunstschilder.