Marcus 7, 14-23: Het eigen hart
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1591)
Jezus riep de mensen weer bij zich.
Hij zei: ‘Luister allemaal goed naar mij en probeer het te begrijpen.
Een mens wordt niet onrein van de dingen die bij hem naar binnen gaan.
Nee, een mens wordt juist onrein van de dingen die uit hem naar buiten komen.’
Toen Jezus en de leerlingen in een huis waren zonder andere mensen, vroegen de leerlingen: ‘Wat bedoelde u daarmee?’ Jezus zei: ‘Dat zouden jullie moeten begrijpen! Alles wat je eet, gaat van buiten naar binnen. Dat is bekend. Het komt niet in je hart terecht, maar in je maag. En ten slotte verdwijnt het in het riool. Jullie snappen toch wel dat eten een mens niet onrein kan maken?’ Zo liet Jezus zien dat je alles mag eten. Jezus zei verder: ‘Een mens wordt onrein van de dingen die uit hem naar buiten komen.
Want alle slechte dingen die een mens doet, komen uit zijn eigen hart: slechte gedachten, verboden seks, moord, belediging, trots en domheid.
En ook vreemdgaan, stelen, graaien, liegen, gemeen zijn,
jaloers zijn op anderen, en je nergens voor schamen.
Al die slechtheid maakt een mens onrein.’
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme)
Jezus riep de mensen bij zich en zei:
‘Luister allemaal naar Mij en begrijp Me goed.
Niets wat van buitenaf in de mens komt,
kan de mens onrein maken.'
Toen Jezus thuis was, ver van de vele mensen, vroegen zijn leerlingen: 'Maar Jezus, wat bedoelde je met:
Niets wat van buitenaf in de mens komt, kan de mens onrein maken?'
Jezus zei: 'Versta je dat dan niet?
Wel: alles wat van buitenaf in de mens komt,
kan hem niet onrein maken;
want dat komt niet in zijn hart,
maar in zijn buik en het gaat uit het lichaam in een klein kamertje.
Maar alles wat uit de mens komt, dat maakt de mens onrein.
Want uit het hart van de mensen, komen de kwade gedachten,
ontucht, diefstal, moord, overspel, hebzucht, gemeenheid, bedrog,
bandeloosheid, jaloersheid, laster, hoogmoed, lichtzinnigheid.
Al die slechte dingen komen van binnenuit en maken de mens onrein.’
Stilstaan bij...
Onrein / niet-koosjer
Dit speelde / speelt een belangrijke rol in het leven van de joden. Een uitgebreide lijst van voedingsproducten en handelingen zegt wat niet toegelaten is.
Bijvoorbeeld: geen varkensvlees eten, geen vissen eten zonder schubben of vinnen, geen werk verrichten op sabbat, geen melaatsen aanraken ...
Bezoedelen (onrein maken)
Voor de joden was / is het belangrijk om rein te zijn, reine dingen (koosjer) te eten. Wat rein / onrein was schreven de Farizeeën in wetten.
Onrechtstreeks zegt Jezus hier dat alle spijzen rein zijn. Een heel belangrijke zin voor de eerste christenen die voordien joden waren en zich afvroegen of ze samen met niet-joodse christenen hetzelfde voedsel mochten eten.
Hart
Dit woord is de sleutel om te begrijpen wat Jezus uiteindelijk zegt. Hij verwijst ermee naar de gezindheid van waaruit mensen handelen.
Morele onreinheid (het kwaad in het hart van de mens) is erger dan rituele onreinheid (ongewassen handen).
Bij de tekst
Reinheidsvoorschriften
Alleen wie rein is mag tot God naderen. Wie onrein is wordt hiervan uitgesloten.
Bij de joden werd / wordt men onrein door het eten van onreine dieren, het eten met ongewassen handen, ook door contact met een dode of een graf en zelfs door een schaduw van een heiden.
Het ritueel van de handenwassing voor de maaltijd is een vorm van hygiëne, maar heeft voor de joden dus vooral een religieuze betekenis. Oorspronkelijk was die wet alleen bedoeld voor priesters vooraleer ze de tempel binnengingen (Exodus 30, 17-19). Later schreef men ze voor voor alle joden, zodat de reinheid het symbool van de morele zuiverheid werd die men moest hebben om God te naderen.
Toen Jezus leefde, richtten de Farizeeën zich teveel op dat uiterlijk ritueel: alsof men een zuiver hart krijgt door zijn handen te wassen. Maar Jezus vond dat eten de mensen niet van God of van elkaar kon scheiden. Het enige wat een mens van God vervreemdt, is zijn eigen hart, zijn eigen houding, zijn gedrag.
Overweging
Gerard Braet o.p.
Rein / niet rein
Bij alle wetten en voorschriften moeten we ons de vraag stellen of ze wel God en de mensen tot hun recht laten komen. Die kritische vraag geldt zowel voor godsdienstige voorschriften als voor wetten en geboden in de samenleving, op het werk of in het gezin. En Jezus zei dat we er zelfs revolutionair tegenin mogen gaan als ze ons hinderen om God en de mensen tot hun recht te laten komen. Dat het om oude en eerbiedwaardige wetten ging, stoorde Jezus niet. Tot viermaal toe wordt in dit stukje evangelie gezegd: 'overlevering van mensen', 'toch maar mensenwetten'.
Jezus reageerde in het bijzonder tegen hen die aan zulke menselijke wetten een godsdienstige waarde toekenden. Al of niet de handen en de schotels wassen voor het eten was voor de joden geen kwestie van hygiëne, maar een zaak van rein of onrein. Rein betekent hier niet schoon, tegengesteld aan vies of vuil. Rein betekent: gewijd, geheiligd, sacraal genoeg en passend bij het heilige volk van God. Alles kon immers door een ongelovige, door een heiden aangeraakt zijn en dus bezoedeld. Vandaar dat alles onder het zeggen van gebeden moesten worden gewassen voor men aan tafel ging. Anders zou de mens bezoedelde dingen tot zich genomen hebben en werd hij onrein verklaard: niet geschikt om nog te bidden, om met de heilige God om te gaan. De wetten daaromtrent stonden niet in de Heilige Schrift, maar wetgeleerden maakten die voorschriften om het volk af te zonderen van al wie niet jood was, van al wie niet of anders geloofde. De hele wereld met wat ze bevat wordt dus ingedeeld in profaan, niet-rein, en sacraal of rein.
Marc Gallant, trappist (Orval)
Leven vanuit het hart
Jezus bemoedigt ons om te leven naar ons hart. In de Bijbel is het hart niet enkel de zetel van ons gemoedsleven, zoals ons woordgebruik dat doet denken. Het hart is er, in brede zin, de innerlijke mens. Het hart is de zetel van de gevoelens, van de verbeelding, van de ideeën, projecten en beslissingen. In één woord, in de Bijbel is het hart van de mens de bron van zijn bewuste en vrije persoonlijkheid, de plek waar hij zijn beslissende levenskeuzes maakt. Het is in ons hart dat onze daden zich harmoniseren met God. Als we niet volgens ons hart met God leven, zal ons leven diepte missen, God zal er maar een uiterlijk vernis zijn waar wij ons zonder moeite van zullen ontdoen.