Matteüs 9, 14-15: Jezus over vasten
Matteüs 9, 14-15 // Marcus 2, 18-20 // Lucas 5, 33-35
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1534)
De leerlingen van Johannes de Doper kwamen bij Jezus. Ze zeiden tegen hem: ‘Wij hebben speciale dagen om God te eren. Op die dagen vasten we. De farizeeën doen dat ook. Waarom doen uw leerlingen dat niet?’
Jezus antwoordde: ‘Mijn leerlingen lijken op de gasten op een bruiloft. Op een bruiloft zijn de gasten vrolijk, zolang de bruidegom bij hen is. Mijn leerlingen zijn ook vrolijk, zolang ik bij hen ben. Maar er komt een tijd dat ik niet meer bij hen ben. Dan zullen mijn leerlingen op sommige dagen vasten.’
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme)
Op een dag vroegen de leerlingen van Johannes aan Jezus:
‘Waarom vasten wij en de Farizeeën,
maar je leerlingen niet?’
Jezus zei: ‘De vrienden van de bruidegom
kunnen toch niet droevig zijn,
zolang de bruidegom bij hen is?
Maar als de dagen komen,
dat hun bruidegom van hen weg is,
dan zullen ze vasten.
Stilstaan bij ...
Vasten
(= niet eten en eventueel niet drinken)
Vasten is geen algemeen voorschrift in het jodendom, behalve op de grote Verzoendag. Toen Jezus leefde, vastten de Farizeeën één tot twee dagen in de week. Zo wilden ze extra goed handelen in de ogen van God. Sommige Farizeeën deden dat ook om aan de mensen te laten zien hoe goed ze wel waren. Dit wees Jezus af. Als zijn leerlingen wilden vasten, moesten ze dat alleen voor God doen en niet voor het oog van de mensen.
Bruidegom
Toen Jezus leefde, duurde een bruiloft een hele week. Hierin hadden feestmalen een grote betekenis. De feestgangers waren in die periode vrijgesteld van heel wat verplichtingen, ook die van het vasten.
De profeet Hosea vergeleek de relatie tussen God en de mens met de relatie tussen een gehuwde man en zijn vrouw - God is dan de bruidegom en het volk Israël de bruid. (Hosea 2, 16b.17b.21-22)
De bruidegom die weg is ...
Verwijzing naar de dood van Jezus.
Bij de tekst
Betekenis
De leerlingen van Johannes de Doper vragen waarom de leerlingen van Jezus de gewone vastenwetten van de Farizeeën niet onderhouden. Het antwoord komt erop neer dat de komst van Jezus iets totaal nieuws inluidt en daarom breekt met die gewoonte. De mensen moeten eerder blij zijn omdat Hij nu met hen is. Er zal nog tijd genoeg zijn om te vasten wanneer ze Hem niet meer zien.