Lucas 15, 1-32: Parabels over wat verloren is
Vooraf
Het evangelie van de 24e zondag door het jaar C betreft het hele 15e hoofdstuk van het evangelie volgens Lucas.
Hierin verzamelde Lucas drie parabels die het hebben over iets/iemand dat/die verloren is: een schaap, een geldstuk, een zoon. Keuze te over dus voor wie een kinderviering begeleidt.
De meest toegankelijke parabel is die van het verloren schaap, die ook voor de allerkleinsten genietbaar is.
Minder vanzelfsprekend is de parabel van de verloren zoon (een parabel die ook in de veertigdagentijd wordt voorgelezen: 4e zondag van de veertigdagentijd C
Het eerste deel ervan is toegankelijk voor alle kinderen. Maar het tweede deel - waar het de parabel eigenlijk om te doen is - is maar toegankelijk voor kinderen die al een ontwikkeld waarden- en normenbesef hebben. Dit besef komt tot ontwikkeling tijdens de 2e graad van het Lager Onderwijs. Dit wil wel niet zeggen dat kinderen van het 3e leerjaar het tweede deel van deze parabel al zonder problemen kunnen verstaan.
De gelijkenis van het verloren muntstuk is het minst bekende van de drie en leunt in betekenis dicht aan bij de parabel van het verloren schaap.
Info en suggesties
Het verloren schaap
Lucas 15, 1-7
Klik hier voor meer info en suggesties.
Het verloren muntstuk
Lucas 15, 8-10
Klik hier voor meer info en suggesties.
De verloren zoon
Lucas 15, 1-3.11-32
Klik hier voor meer info en suggesties.
Overwegingen
Frans Mistiaen s.j.
Vreugde om Gods barmhartigheid
God is echt blij om Zijn mensen!
Kunnen wij ons aansluiten bij die vreugde?
De farizeeën en de Schriftgeleerden konden dit heel moeilijk.
Zij geloofden immers vooral in een God
die aan de gelovige joden wetten en voorschriften oplegde
en van hen onderdanigheid eiste tot in de kleine details toe.
En van die farizeeën en Schriftgeleerden kreeg Jezus nu het verwijt
dat Hij omging met “tollenaars en zondaars”,
dat wil zeggen, met mensen die, althans in hun ogen, zondaars waren,
juist omdat zij niet alle voorschriften van de wet onderhielden.
De farizeeën meenden dat men zulke mensen links moest laten liggen
en niets met hen mocht te maken hebben.
Jezus ziet het anders.
Door zijn parabels laat Hij ons aanvoelen
dat Hij de zgn. "zondaars" ziet als mensen,
die misschien verloren zijn geraakt,
maar die waardevol genoeg blijven
opdat men naar hen op zoek zou gaan.
In het gewone leven hebben wij ook soms meer aandacht
voor wat wij kwijt zijn, dan voor wat wij hebben.
Het is een teken dat wij het heel waardevol vinden.
Zo doet een herder die een schaap mist,
zo doet een huisvrouw die een geldstuk kwijt is,
zo doet een echte vader die zijn zoon verloren heeft.
Het belangrijkste daarbij is dat Jezus ons hiermee eigenlijk
een andere God leert kennen:
geen God die op de eerste plaats
de toepassing van wetten en voorschriften eist,
wel een God die warme gevoelens koestert,
die warm-hartig is en dus barmhartig.
De farizeeën vertoonden niets van de vreugde van de Vader.
Zij bleven steken in hun plichtengeloof,
deden wellicht zelfs edelmoedig hun dienstwerk
in de tempel of het Bijbelhuis,
maar misten de sympathie, het medelijden,
de barmhartige bewogenheid,
die nu juist het kenmerk is van de Vader-God van Jezus.
Het is toch merkwaardig
hoe die farizeeënmentaliteit regelmatig opnieuw de kop opsteekt
in de houding van sommige "zgn. christenen", ook vandaag.
Ook nu komen wij ze tegen,
die plichtsgetrouwe moraalridders zonder hart,
die geen vreugde uitstralen,
maar die met verbetenheid eisen stellen aan anderen.
Heel zeker dat ook Jezus
niet de fouten van de zondaars en de tollenaars goedpraat,
maar Hij kijkt blijkbaar naar een dieper niveau in de mens.
Hij kijkt naar de gezindheid, naar de diepere verlangens
en pint de mens niet vast op zijn afwijking
van de normen van het huidig, geldend sociaal of religieus gedrag.
Daarbij komt, dat veel van die "zgn zondaars"
veel aandachtiger naar Jezus luisterden,
dan die Schriftgeleerden,
die hun hart en hun oren a priori afsloten
voor Zijn boodschap over een God, die vooral een bewogen Vader is.
Die gemeende luisterbereidheid van de "zgn. zondaars"
was voor Jezus een teken van dieper leven,
van beginnende bekering,
van verlangen naar verbondenheid met de liefde-God.
En dat achtte Hij veel waardevoller
dan de plichtgetrouwe onderdanigheid aan een God,
die hen wetten en voorschriften zou opleggen,
zoals de Schriftgeleerden het voorstelden.
Hoe reageren wij tegenover mensen die in de fout zijn gegaan?
Zijn wij voor hen strenger dan God zelf?
De God van Jezus, de bewogen, barmhartige Vader,
die Zich zeker niet verheugt over de zonden,
maar die kijkt naar het hart van de zondaar,
vraagt dat wij vandaag Zijn vreugde zouden delen
en samen met Hem blij zouden zijn
om die mensen rondom ons die,
in weerwil van kleinheid en zwakheid,
kleine tekens geven
dat zij de liefde opnieuw in hun leven willen toelaten.
En die liefde is vindingrijk!
Wij geloven dat zij sterker is dan de dood.
Marc Gallant, trappist (Orval)
De vreugde van het terugvinden (2016)
Jezus geeft aanstoot omdat hij omgaat met weinig aanbevelingswaardige personen: met tollenaars en zondaars die je door hun contact onrein maken. En zelfs, je gelooft het niet, eet Hij nog met hen! Hoe zal Jezus zich verdedigen? Tegenover wat voor de traditionele religie schandalig is, stelt hij Gods vreugde.
Het verloren schaap uitsluiten ligt niet in Gods doen. Het terug te vinden is veeleer zijn vreugde. De herder die een verloren schaap teruggevonden heeft, of de huisvrouw die een zilverling terugvindt, roepen vrienden en buren samen om hun vreugde te delen. Precies: God is vreugde delen. Oneindig gelukkig, zal Hij zijn overstroom van vreugde delen met de engelen in de hemel om één zondaar die zich bekeert (v. 10). Gods vreugde vergelijken met die van een herder of een huisvrouw, komt waarschijnlijk niet goed over bij degene voor wie God een verre en ongenadige rechter is. Wie niet bemint, kan niet begrijpen dat de liefde op zoek gaat naar wat verloren is gegaan …
Jezus herneemt zijn betoog in een meer gedetailleerde gelijkenis: "Een man had twee zonen": een losbandige zoon, en een zoon, voorbeeld van trouw. Jezus die tot God bidt als tot zijn “Abba, lieve papa”, zal uitleggen wat de vreugde is in het hart van een vader die zijn zoon echt bemint.
Vooreerst nooit vergeten dat God liefde is en dus promotor van vrijheid. Zonder vrijheid is er geen echte liefde is mogelijk. De vader van de parabel respecteert de vrijheid van zijn jongste zoon, zelfs als deze schaamteloos zijn erfdeel opvraagt terwijl zijn vader nog leeft. Het is alsof hij tegen zijn vader zou zeggen: "Je sterft niet snel genoeg!". Uit absoluut respect voor de vrijheid van de zoon, doet de vader niets om hem tegen te houden, zelfs als hij zijn erfdeel met meisjes van lichte zeden zal verkwisten. Kan er een meer prominent beeld geschetst worden van Gods respect voor de vrijheid van de mens? Respect ook dat de mogelijkheid openlaat voor een terugkeer, en uiteindelijk voor de erkenning van zijn vaderlijke liefde. Gods respect voor de vrijheid is geen onverschilligheid, maar liefde die blijft hopen … Jezus die omgaat met wie uit de maatschappij gesloten is, drukt die hoop uit.
Door weg te gaan van zijn vader heeft de jongste zoon daarom nog het geluk niet gevonden. Na zijn erfenis verspild te hebben in een losbandig leven, valt hij op het laagste niveau van de samenleving. Als dienstknecht bij een heiden moest hij varkens hoeden, dieren waartegenover joden uiterst afkerig stonden (1). En hij moet dan nog met varkensvoedsel zijn maag vullen. Zo is hij in de meest weerzinwekkende onreinheid gevallen!
De Farizeeën en Schriftgeleerden die het verhaal aanhoorden, hadden voor dit personage een gelijkaardig gevoel als zij die aan tafel zaten met Jezus, die zich bovendien ook nog onrein maakt door met hen te eten …
Door noodzaak gedwongen besluit de jongste zoon naar zijn vader terug te keren. Het verhaal verandert van toon met de innerlijke reflectie van de zoon (v. 17-19). Wat hij zich voorstelt is puur utilitaristisch om te overleven, maar het schetst een begin van bekering, een terugkeer naar God en naar zijn vader. Hij gelooft dat hij niet meer waard is zoon genoemd te worden, en als prijs van zijn terugkeer, zal hij zich ermee tevreden stellen te worden behandeld als een dienstknecht van zijn vader. Hij gelooft steeds niet in de liefde.
De houding van de vader wekt verbazing. Hij is blijven uitkijken naar de terugkeer van zijn zoon. De voorkomende liefde waarmee hij zijn zoon bij zijn terugkeer onthaalt, moet de Farizeeën wel heftig schokken. Deze vader, die zich ertoe verlaagt om te lopen naar zijn zoon - een overhaasting die een oosterling onwaardig is - en in het openbaar zijn genegenheid uitdrukt voor die onwaardige zoon, die onrein is en zo maar rechtstreeks van bij de varkens komt! Hij vraagt dan nog zijn zoon niet om excuses voor zijn gedrag, maar hij doet lopen om de mooiste kleren, de ring om de vinger, teken van gezag, en de schoenen van de vrije man. Hij re-integreert hem volledig in het gezin en organiseert een feest om het hele huishouden te laten delen zijn vreugde. Teruggevonden, is de verloren zoon de vreugde van zijn vader, vreugde die des te meer verbijstert, gezien het schuldig gedrag van de zoon.
De oudste zoon komt dan ook op het podium om de ontstelde reactie van de Farizeeën uit te drukken. De vader nodigt hem uit om te eten met de jongste zoon, die onreine zondaar! Hij de voorbeeldige zoon heeft nooit het recht gehad om gevierd te worden. Hij beschuldigt zijn vader van favoritisme en verwijt hem het vetgemeste kalf op te dienen om te vieren met iemand die maar een zondaar is en die hij niet “zijn broer” kan noemen, maar “deze zoon van jou daar” (v. 30). Hij doet geen afbreuk aan de 'broer', maar 'deze zoon van jou“. Hij kan het zijn broer niet vergeven de familie tot schande gemaakt te hebben …
Opnieuw wordt de houding van de vader niet gedicteerd door de oosterse welvoeglijkheid. De liefde voor zijn oudste doet hem nu weer naar buiten komen om hem te smeken (v. 28). Om zijn houding uit te leggen, erkent hij dat zijn oudste nooit dood was of verloren, en hij onderlijnt hun intieme eensgezindheid. De uitdrukking “al het mijne is van jou” drukt die absolute eenheid uit. Aan zijn boze oudste legt de vader uit dat er moest gevierd worden en gejuicht voor het terugvinden van een zoon en broer die verloren was.
De parabel blijft openstaan: hij stelt me, luisteraar of lezer van deze gelijkenis, in de plaats van de oudste broer. Het is aan mij om in te gaan of niet op de bede van de vader. De positie van de oudste zoon, waarin de finale van het verhaal ons plaatst, is ongemakkelijk omdat ze ons situeert voor de onuitsprekelijke zelfs onbegrijpelijke liefde die ons zou kunnen ergeren … in plaats van ons te vervullen met de vreugde van de vader.
___
(1) De joodse cultuur had een heilige afschuw voor varkens. Een erfenis nog van de Sumerische beschaving van het 3e millennium voor Christus in Mesopotamië, het huidige Irak. In deze beschaving, was het vlees van pluimvee, runderen en kameel toebedeeld aan de gewone mensen. Het werd beschouwd als van mindere kwaliteit. Het vlees van runderen en schapen was bestemd voor de militairen. Varkensvlees was een heilig vlees, strikt voorbehouden aan de goden, en aan de koning en de priesters als vertegenwoordigers van de goden. Het varkensvlees was dus taboe voor de gewone mens. Het consumeren ervan was een misdrijf van majesteitsschennis, maakte onrein en sloot de mens uit de religieuze riten.
Het bloed, beschouwd als levensprincipe, was eveneens voorbehouden aan de goden. Op de altaren van de goden werden bloed en varkensvlees geofferd.
Abraham was afkomstig uit Ur, een belangrijke Sumerische stad. Dit verklaart waarom het verbod op bloed en varkensvlees teruggevonden wordt in de Leviticus (Leviticus 11, 7 en 17, 10-16), en later in de Koran (Soera 2:173; 5:3; 6:145 en 16:11). Joden eten ‘koosjer’ en moslims ‘hallal’: ze eren daarmee oud-heidense gelovigheid.
Jezus heeft de pagina van deze primitieve opvattingen gedraaid door te stellen dat je niet onrein wordt door wat je eet, maar door wat er uit je hart komt (Marcus 7, 15).