Genesis 2, 18-24: Verbondenheid
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 15)
Daarna dacht God, de Heer: Het is niet goed dat de mens alleen is. Ik zal iemand maken die bij hem past. Toen maakte hij alle wilde en alle tamme dieren en alle vogels. Hij maakte ze van aarde. Hij bracht de dieren naar de mens, want de mens moest ze een naam geven. Dan zou elk dier voortaan zo heten als de mens het noemde. De mens gaf elk dier een naam. Maar hij vond geen enkel dier dat goed bij hem paste.
Toen zorgde God, de Heer, ervoor dat de mens in een diepe slaap viel. En terwijl de mens sliep, haalde God één van zijn ribben weg. De plaats waar de rib gezeten had, maakte hij weer dicht. Van die rib maakte God, de Heer, een vrouw.
Toen bracht God de vrouw naar de mens. De mens riep: ‘Eindelijk een mens, net als ik! Ze is mijn eigen vlees en bloed, want ze is gemaakt uit een deel van mij. Ik noem haar ‘vrouw’.’
Zo komt het dat een man niet bij zijn vader en moeder blijft. Hij gaat met zijn vrouw leven en ze worden samen helemaal één.
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme)
God zei: ‘Het is niet goed dat de mens alleen blijft.
Ik ga iemand maken die bij hem past.’
En God boetseerde uit aarde
alle dieren op het land en alle vogels van de lucht.
Hij bracht die bij de mens. De mens gaf er namen aan.
Maar iemand die bij hem paste vond hij niet.
Toen liet God de mens heel diep slapen.
Terwijl hij sliep, nam Hij één van zijn ribben weg,
en maakte er een vrouw mee. Hij bracht haar naar de mens.
Toen zei de mens: ‘Eindelijk iemand die helemaal bij mij past.’
Zo komt het dat een man zijn vader en zijn moeder verlaat
en zich zo aan zijn vrouw hecht, dat zij volkomen één worden.
Stilstaan bij…
Mens
Het gaat hier eerder over de mens in het algemeen, dan om het individu dat in het vervolg van de bijbel Adam genoemd wordt.
Boetseren
De schrijver van deze tekst gebruikt het beeld van een pottenbakker die klei bewerkt om er alle levende wezens mee te maken. Ook niet-Bijbelse verhalen gebruikten dit beeld als ze spraken over de schepping.
De schepping van de dieren verschilt met die van de mens: de dieren zijn van aarde, Adam van kleiaarde. Bij de dieren wordt niets gezegd over de goddelijke levensadem.
Namen
In oude culturen zegt een naam wie iemand is: hij geeft het karakter weer, het lot, de bestemming of drukt de identiteit ui. De naam is de beschrijving van de hele persoon en zegt wat men aan die persoon heeft of wat men ervan kan verwachten.
Namen geven is ordenen en daarom een uiting van macht, van verantwoordelijkheid. Hiermee deelt de mens in de macht van God en is hij superieur aan de dieren. Dieren zijn niet gelijk aan de mens. Daarom kunnen ze niet als iets heilig of goddelijk door de mens benaderd worden. (= kritiek op de dierencultus bij omringende volkeren)
Bij de tekst
Over de tekst zelf
Ontstaan van de tekst
Dit verhaal is waarschijnlijk ontstaan in de achtste eeuw voor Christus in een landbouwersmilieu.
Tot rond 1500 voor Chr. vereerden de Israëlitische stammen een soort 'nomadengod', die hen op hun tochten begeleidde en hun te kennen gaf wanneer ze moesten opbreken of ergens verblijven. Zij baden hem om bescherming, om bronnen, om weidegronden en om de vruchtbaarheid van hun kudden. Maar wanneer de Israëlieten in Kanaän kwamen, werden ze geconfronteerd met de verering van andere goden. Dit stelde hen voor de vragen:
- Welke god zorgt er nu voor dat de aarde vrucht draagt?
- Kun je van god veranderen, als je zelf verandert?
- Kan de vergeestelijkte god van de Sinaï nog voor ons zorgen?
Het antwoord op die vragen vertelden ze in een verhaal: in het begin was de aarde dor. Niet Baäl, maar Jahwe, de éne God, maakte haar vruchtbaar, zorgde voor water en schiep de mens.
Met dit verhaal zetten ze zich af tegen het veelgodendom van de sedentaire stammen die een god hadden voor elke gelegenheid.
Schrijver
De oorsprong van dit verhaal ligt bij oude Semitische volksvertellers (± 2500 voor Christus) en is dus ouder dan het scheppingsverhaal in Genesis 1. Je vindt er de ervaring van nomaden in terug, voor wie een oase een paradijs was. Zoals je het verhaal nu leest, werd het wellicht in de 9e eeuw voor Christus opgeschreven, ten tijde van koning David. Het beklemtoont zeer sterk het geloof in de éne God, die alles schept en beheerst. Omdat God steeds Jahwe genoemd wordt, behoort dit verhaal tot de Jahwistische traditie. Maar wie deze tekst precies schreef is niet te achterhalen.
Inhoud van de tekst
Genesis 2, echt gebeurd?
Evenmin als Genesis 1 is Genesis 2 het verslag van een reporter ter plaatse. Bovendien werd hier een bekend mythologisch gegeven uit de oudheid uitgewerkt waarbij de mens geschapen wordt door een rechtstreekse ingreep van God.
Wat de tekst wil duidelijk maken
. De mens dankt zijn leven aan God. Aan zijn oorsprong staat God die hem de levensadem inblaast.
. De mens is meester van de schepping (zie: naamgeving van de dieren). Dit is de basis van zijn verantwoordelijkheid tegenover de schepping.
. Het leven is iets mysterieus: bij de schepping van Eva wordt Adam in slaap gebracht - hij mag het goddelijk handelen niet zien!
. Man en vrouw zijn één. De schepping uit de rib van de man is een beeld dat de intense band tussen man en vrouw uitdrukt.
Adam en Eva
Soms hoor je zeggen 'Adam en Eva hebben nooit bestaan'.
Zo iemand heeft niets begrepen van dit soort teksten.
Wie de eerste mens was, waar en hoe dat gebeurde - dat zijn vragen waar de wetenschap moet op antwoorden, niet de Bijbel. Maar het eerste paar dat de wetenschap ooit als eerste mensen zou kunnen aanwijzen heten in de Bijbel 'Adam' en 'Eva', zoiets als 'Meneer de mens' en 'Mevrouw het leven'. Adam en Eva zijn symbolische namen die niet alleen staan voor de eerste mensen, maar ook voor elke mens, voor alle mensen.
Ken je taal
Het is niet goed dat de mens alleen is
Wordt gezegd wanneer iemand die niet zo jong meer is toch (nog) een levenspartner vindt.
Suggesties
Grote kinderen
ONDERZOEKEN
De mens draagt zorg voor de natuur
(C. Leterme in Zonnestraal 3-2001)
Materiaal
. Kopie van dit blad
. Kranten en/of tijdschriften
Verloop
De kinderen schrijven op het eerste lijntje van het etiket welke dier ze zien.
Vertel dat mensen soms een heel eigen naam aan dieren geven, een troetelnaam.
De kinderen schrijven zo'n troetelnaam op het tweede lijntje van het etiket.
- Weet je ook waarom mensen dit doen?
- Doen ze dit voor alle dieren?
Lees dan het volgende voor:
Toen God de aarde en de hemel maakte, boetseerde Hij de mens uit aarde.
Daarna blies God zijn levensadem in de neus van de mens.
Zo werd de mens een levend wezen.
Dan legde God een tuin aan en plaatste daarin de mens die hij geboetseerd had.
God dacht: ‘Het is niet goed voor de mens dat hij alleen blijft.’
En Hij boetseerde uit de aarde alle dieren op het land en alle vogels van de lucht
en hij bracht die bij de mens om te zien hoe hij ze zou noemen.
De mens gaf dus namen aan alle tamme dieren en aan al de vogels van de lucht
en aan al de wilde beesten.
(naar Genesis 2, 4b-20)
In dit verhaal kun je horen dat God allerlei dieren bij de mens bracht. Zo kon de mens hen namen geven.
- Als God in het verhaal aan de mens vraagt om de dieren een naam te geven, wat zou dan de bedoeling van God kunnen zijn?
(Belangrijk: laat de kinderen honderduit zelf ideeën geven waarom verteld wordt dat God aan de mens vraagt om de dieren een naam te geven.
Een mogelijk antwoord op die vraag kan zijn: de mensen wilden hiermee aantonen dat ze een bijzondere band met de dieren hebben en er zorgzaam mee moeten omgaan.)
- Hoe kan de mens zorgen voor de zon, een boom, een koe, de aarde, een vis?
- En voor de mens zelf?
- Kun je daar een voorbeeld van geven?
Eventueel vraag je de kinderen nadien om in kranten en tijdschriften te zoeken naar voorbeelden van hoe de mens met dieren en met de natuur omgaat.
. Met de krantenkoppen en eventuele foto’s maken ze een collage.
. Als ze dit materiaal aanvullen met eigen bedenkingen, reflecties, gedichten en tekeningen maken ze een soort van ‘Muurkrant van de natuur’.
. De kinderen kunnen ook per groep een affiche maken die oproept om zorgzamer met de natuur om te gaan.
INFORMEREN
Over 'namen geven
Mensen geven aan iets of iemand een naam. Dat doen ze wanneer ze er een bijzondere band mee hebben. Zo wordt de zwarte poes met witte sokjes Pitou. Je favoriete pop Veroniek.
Maar als je iets of iemand een naam geeft, moet je er ook voor zorgen.
C. Leterme (Zonnestraal 3-2001)
Eigennamen zijn iets persoonlijks, iets waardoor we herkenbaar en erkenbaar worden voor anderen. Door de naam krijgen we een gezicht voor de anderen en treden we ook binnen hun gezichtsveld. Een naam schenken en een naam krijgen, is telkens een gebeuren waarbij genegenheid en liefde wordt uitgedrukt.
Ook in de relatie tussen mens en dier speelt de naamgeving een belangrijke rol. Dieren die een grote waarden voor ons hebben, schenken we een naam.
Job De Meyere (Zonnestraal Plus 10-2003)
KENNISMAKEN MET DE BIJBELTEKST
Bij het vertellen
Het scheppingsverhaal in het tweede hoofdstuk van Genesis, is een heel oud verhaal. Toen Jezus het als kind hoorde was het dan al zeker meer dan duizend jaar oud. Het is een verhaal met mythologische trekken. Dat wil zeggen dat het eerder verteld wordt om een bepaalde visie weer te geven, dan om een precies historisch verslag te bieden.
Wie zo'n verhaal aan kinderen vertelt, kan best voordien even stilstaan bij de grote vragen die aan de basis liggen van dit verhaal. In dit geval:
- Waar komt alles vandaan?
- Hoe is alles begonnen?
- Hoe komt het dat er een wereld is, en mensen, en vogels, en vissen, en wilde dieren?
- Waarom zijn er mannen en vrouwen?
Vertel dat de mensen/kinderen die zich zo'n vragen stelden, ermee naar de oudste en meest wijze mensen gingen die ze kenden. Die dachten diep na en zeiden: 'We weten wel veel, maar hoe het allemaal ineen zit, dat gaat ons verstand te boven. Wij geloven dat God daar wat mee te maken heeft.
En om dat duidelijk te maken, vertelden ze het volgende verhaal ...
In zo'n inleiding is het belangrijk dat de volgende twee woorden zeker vernoemd worden: DENKEN, VERHAAL.
. Breng deze inleiding gerust in een verhaal.
Bijvoorbeeld: kinderen en hun ouders; kinderen en hun leraar; kinderen in een jeugdbeweging ...
De kinderen zijn op school, op reis, thuis, in de natuur ...
Nog meer informatie over dit soort verhalen vind je hier.
Woordzoeker
(Chantal LETERME in Simon Plus 2011, nr 5)
Materiaal
. Kaartjes met de woorden: EDEN, GOD, HEMEL, AARDE, MENS, LEVENSADEM, BEWERKEN, DIEREN, VOGELS, RIB, VROUW, RIVIER, SLAPEN, NEUS, GOED, WATER TAM, STOF. Of kopie van dit blad.
. Zakje (washandje?) waarin je deze woordkaartjes steekt.
. Woordzoeker – een kopie voor elk kind, of in het groot op een flap.
Verloop
Vertel het scheppingsverhaal zoals het in de eucharistie van deze zondag wordt voorgelezen n.a.v. de vraag: waar komt alles vandaan?
Bijvoorbeeld:
. wie heeft het huis gemaakt? de bouwmensen
. wie heeft dit brood gemaakt? de bakker
. wie heeft die tafel gemaakt? de timmerman
...
. wie heeft de bloemen gemaakt? ?
Planten groeien uit een zaadje, maar dàt ze kunnen groeien, dat heeft met God te maken.
Wie is God? Hij is het van wie gelovigen zeggen dat Hij aan het begin staat van de wereld, de zon, de maan, de sterren... Daarover staat in de Bijbel het volgende verhaal: lees de tekst 'dichter bij de tijd' (zie hoger) vertellend voor.
De kinderen vertellen daarna het verhaal opnieuw met behulp van de volgende woorden: Eden, God, hemel, aarde, mens, levensadem, bewerken, dieren, vogels, rib, vrouw, rivier, slapen, neus, goed, water tam, stof.
De kinderen nemen elk een kaartje uit het zakje. Met behulp van die kaartjes beginnen ze het verhaal opnieuw te vertellen. Wie het woord 'God' heeft mag als eerste beginnen. Daarna komt het kind aan het woord dat een woord heeft op zijn / haar kaartje, dat hoort in het vervolg van dit verhaal.
Daarna worden al die woorden opgespoord in het woordraadsel. Die staan horizontaal en verticaal in de normale leesrichting. Als alle woorden gevonden zijn en doorstreept dan vinden ze op de vakjes waar geen woorden stonden, letters waarmee ze 'Mens zoals ik' kunnen vormen.
- Wie heeft dat gezegd?
- Over wie wordt dat gezegd?
- Wat vind je daar zelf van?
Sluit af met het voorlezen van de tekst zoals die in de Bijbel staat. Er werd immers voldoende rond de tekst gewerkt om het minder dagelijks taalgebruik te kunnen volgen. Leid dit moment in door te zeggen, dat je dit verhaal zult voorlezen, zoals volwassenen het lezen in de Bijbel. Zeg ook dat ze extra aandacht moeten hebben, omdat de tekst wat moeilijker is. Vreemd genoeg ervaren de meeste kinderen deze tekst dan als minder moeilijk (met dank aan de voorafgaande activiteiten en aan de inleiding). Bijkomend pluspunt is dat ze op zo de Bijbel leren zien als een boek dat ook door volwassenen gelezen wordt. Het is dus geen 'speciaal kindersprookjesboek'.
EVEN TESTEN
Waar of niet waar
. Het paradijsverhaal / tweede scheppingsverhaal werd voor het eerst verteld rond de tijd van de Babylonische ballingschap. | (niet waar) |
. Wat in het verhaal staat is gebeurd zoals het er staat. | (niet waar) |
. In het verhaal voelt de mens zich alleen hoewel alle dieren om hem heen staan. | (waar) |
. Het verhaal zegt dat zowel het verschil als de gelijkenis tussen man en vrouw belangrijk zijn. | (niet waar) |
. Het is een verhaal om uit te leggen dat man en vrouw bij elkaar horen | (waar). |
VERDIEPEN
Namen geven
(Job De Meyere in Zonnestraal 10-2003, p. 10)
- Heb jij een dier met een naam? Of ken je er een? Welk dier?
- Naam?
- Welke dieren geef jij geen naam? Waarom?
- Heb je een knuffel of een pop met een naam? Welke?
- Waarom koos je die naam?
De mensen die je het liefst hebt, geef je de meeste namen.
- Aan wie geef jij veel troetelnamen? En welke?
Namen voor dieren
Materiaal
. Foto’s van dieren die kinderen als troeteldier kunnen ervaren:
Bijvoorbeeld: hond, poes, vis, cavia, konijn, paard, kuiken …
. Kranten en/of tijdschriften
Verloop
Leg de foto’s van de dieren in het midden van de kring.
Vertel dat mensen soms een heel eigen naam of een troetelnaam aan dieren geven.
Kennen ze troetelnamen voor de dieren op de foto’s?
- Weet je ook waarom mensen zo’n namen geven?
- Doen ze dit voor alle dieren?
Lees dan het volgende voor:
Toen God de aarde en de hemel maakte, boetseerde Hij de mens uit aarde. Daarna blies God zijn levensadem in de neus van de mens. Zo werd de mens een levend wezen. Dan legde God een tuin aan en plaatste daarin de mens die hij geboetseerd had. God dacht: ‘Het is niet goed voor de mens dat hij alleen blijft.’ En Hij boetseerde uit de aarde alle dieren op het land en alle vogels van de lucht en hij bracht die bij de mens om te zien hoe hij ze zou noemen. De mens gaf dus namen aan alle tamme dieren en aan al de vogels van de lucht en aan al de wilde beesten.
(naar Genesis 2, 4b-20)
In dit verhaal kun je horen dat God allerlei dieren bij de mens bracht, zodat hij hun namen kon geven.
- Waarom zou God in het verhaal aan de mens vragen om de dieren een naam te geven?
(Belangrijk: laat de kinderen honderduit zelf ideeën geven waarom God dat aan de mens vraagt. Besluit dat wanneer mensen namen geven aan dieren ze zo aantonen dat ze een bijzondere band met de dieren hebben en er zorgzaam mee willen omgaan.)
- Hoe kan de mens zorgen voor die dieren?
- Kun je daar een voorbeeld van geven?
Vraag daarna aan de kinderen om in kranten en tijdschriften te zoeken naar voorbeelden van hoe de mens met dieren en met de natuur omgaat.
. Met de krantenkoppen / eventuele foto’s maken ze een collage.
. Als ze dit materiaal aanvullen met eigen bedenkingen, reflecties, gedichten en tekeningen maken ze een soort van ‘Muurkrant van de natuur’.
. Of ze maken per groep een affiche die oproept om zorgzaam om te gaan met de natuur.
BELUISTEREN
Lied
Adam geeft alle dieren een naam!
Kijk eens in het paradijs
naar de dieren groot en klein
Adam zit daar heerlijk
nergens anders wil hij zijn
God weet wat hij nodig heeft
zorgt voor hem elke dag
geef die dieren namen
kom op, Adam aan de slag
Allemaal een naam, allemaal een naam
Adam gaf de dieren allemaal een naam
De haan, de kip, de stier en de koe
de een zegt tok en de ander boe
ka ka zegt de kaketoe
en de uil die zegt oehoe oe....
De reiger, rat, de rups, de ree
de kalven, de koeien, al het vee
de aap, het schaap, de chimpansee
al die namen zijn oké
Allemaal een naam...
Adam heeft zijn handen vol
met hier een mier en daar een mol
duizenden muizen in hun muizenhol
en de goudgele gaai
da's een hele mond vol
geit, gorilla, spin en slak
kever, koekoek, kakkerlak
de pinguïns vet strak in het pak
en de eend die zegt: kwak kwak kwak...
Wat een wonderlijk verhaal
elk dier een eigen naam
dat deed Adam allemaal
dat deed hij heel bekwaam
Zeg jouw naam: Hé, hoor je dat
God heeft jou zo lief gehad
dat Hij jouw naam ook heeft bedacht
Hij noemt jou Zijn liefste schat
Allemaal een naam ...
Allemaal een naam, allemaal een naam
wij hebben allemaal een eigen naam
allemaal een naam, allemaal een naam?
Klik hier om dit lied te beluisteren.
Jongeren
ONDERZOEKEN
Scheppingsverhalen
Veel oude scheppingsverhalen leven nu voort als een sprookje om er kinderen mee te vermaken. Maar wie deze verhalen aandachtig leest, kan nog steeds de vragen ontdekken die aan de oorsprong van deze verhalen lagen.
- Waarom hebben mensen een verschillende huidskleur?
- Waarom zijn er beren?
- Wat is de zon?
- Hoe komt het dat we weten wat we wel of niet mogen eten?
Ook een eerste vorm van regelgeving is in die verhalen te lezen:
- Je mag alleen dieren doden die je nodig hebt om van te leven
- Je moet voor de aarde zorgen
Het is ook interessant om de schepping van de vrouw in die verschillende verhalen te lezen.
- Wie was het eerst - de man of de vrouw?
- De vrouw als de levende schaduw van de man
- De vrouw als kopie van de man
- De vrouw die het initiatief neemt
Heel opvallend is het ook dat men in beelden over de relatie met God spreekt.
- De hemel als plaats waar God woont
- De regenboog als verbinding tussen hemel en aarde
- De zorg van God voor de mensen
Ook details zijn interessant
- Waarom worden beren geschapen in Alaska?
- Waarom is er maïs in Zuid-Amerika?
- Waarom spreekt een Afrikaans verhaal over mieren?
- Waarom hebben de Hawaiianen het over de 'rode-aarde-man'?
Meer informatie over dit soort verhalen vind je hier.
Afrika
(Uit: M. SCHIPPER, Het zwarte paradijs, Afrikaanse scheppingsmythen, Uitgeverij Corrie Zelen, 1980)
... en Bumba begon te braken
In het begin was er slechts duisternis en er bestond niets anders op aarde dan water. In deze chaos heerste Bumba, de Chembe (God), helemaal alleen. Bumba zag er uit als een mens, maar hij was van enorme afmetingen en wit van kleur.
Op een dag voelde hij een hevige pijn in zijn maag en hij begon te braken. Eerst braakte hij de zon, vervolgens de maan en daarna de sterren: zo werd het licht geboren. Onder invloed van de zon begonnen toen de wateren te verdampen en er werden zandbanken zichtbaar, maar net als de wateren waaruit ze te voorschijn kwamen, waren deze zandbanken volledig verstoken van elke vorm van plantaardig of dierlijk leven.
En Bumba begon opnieuw te braken en dit keer bracht hij voort in deze volgorde: de luipaard, Koy Bumba, de gekuifde adelaar, Pongo Bumba, de krokodil, Ganda Bumba, een klein visje, Yo Bumba, de schildpad, Kono Bumba, de bliksem (een dier dat op de luipaard lijkt, maar dan helemaal zwart), Tsetse Bumba, de witte reiger, Nyanyi Bumba, een kever en de geit, Budi Bumba. Vervolgens braakte hij mensen, in grote aantallen.
De dieren die hij op deze manier geschapen had begonnen de wereld te bevolken. De witte reiger braakte alle vogels behalve de kiekendief, de krokodil braakte alle slangen en de leguaan, de geit braakte alle dieren met horens, het visje Yo alle vissen en de kever alle insecten. De slangen braakten daarna de sprinkhanen en de leguaan alle dieren zonder horens. Vervolgens braakte een van de zonen van Bumba, Ngonye Ngana, de witte mieren, maar de inspanning was te groot voor hem en hij stierf eraan. Uit dankbaarheid voor hun schepping gingen de witte mieren alle teelaarde uit het ingewand van de aarde halen; daarmee bedekten zij de onvruchtbare zandbanken om hun Schepper erin te begraven. Een andere zoon van Bumba, Chonganda, braakte een plant uit waaruit al het plantaardige voortsproot. Nog een andere zoon, Chedi Bumba geheten, probeerde ook nieuwe schepselen te braken. Het lukte hem om kiekendieven voort te brengen, maar verder niets.
Dit is de geschiedenis van de schepping van de wereld zoals wij die kennen. Toen echter het werk van de schepping voltooid was, ging Bumba alle dorpen van de mensen langs en hij zei tegen iedereen: 'Ziet de prachtige dingen die ik geschapen heb; ze behoren jullie allemaal toe, maar ik gebied jullie om je van het eten van bepaalde dingen te onthouden. Over al het andere kunnen jullie vrijelijk beschikken.'
Zo was het dat elk dorp zijn eigen Ikina Bari, zijn eigen taboe, kreeg, een echte totem. Enkele dorpen werden overgeslagen en kregen geen Ikina Bari. Het was Bumba's bedoeling de mensen te leren zich te bedwingen en hij gebood dat wie het taboe zou doorbreken ziek zou worden en zou sterven.
In die tijd werd de drank die we nu palmwijn noemen uit een meer getapt waar iedereen er naar believen van kon drinken. Waarom de palmwijn verdween en hoe hij terugkwam via de palmboom, daarover wordt in oude verhalen verteld.
Het werk van Bumba was volmaakt behalve in het geval van de bliksem Tsetse Bumba die veel kwaad begon aan te richten. Daarom verjaagde Bumba hem en hij zocht een heenkomen in de hemel.
Dat bracht wel een moeilijkheid met zich mee, omdat de mensen niet meer aan vuur konden komen. Toen gaf Bumba de bliksem toestemming om van tijd tot tijd terug te keren, maar telkens wanneer hij de aarde bezocht, richtte hij schade aan. Intussen waren de mensen erin geslaagd om vuur te maken uit het hout van bepaalde bomen en dat vuur hebben ze sindsdien zorgvuldig brandende gehouden in hun dorpen.
Hawai
(Bron: onbekend)
De tijd van de diepe duisternis
In de tijd van de diepe duisternis, voor de herinnering van de mens, kwamen de grote goden uit de nacht. De god van de schepping raapte een grote kalebas op uit de zee en gooide hem hoog in de lucht. Deze spatte in stukken uit elkaar en uit die stukken ontstonden de zon en de maan.
De God van de Schepping zei: 'Ik zal een opperhoofd maken om over de aarde te heersen. Laten we voorzien in zijn behoeften.'
De god van de zee zei dat hij ervoor zou zorgen dat de zee gevuld zou worden met talloze levende wezens, schepselen in de zee, voor het opperhoofd. Zo werden koraal, zeesterren, het schelpdier, de vis, de dolfijn en de haai geboren.
Vervolgens vulde de God van de Schepping de aarde met levende wezens voor het opperhoofd. Geboren werd de rups, de ouder, en de vlinder, het kind. Het ei werd geboren, de ouder, en eruit kwam de vogel, het kind. Landvogels en zeevogels. De zee kroop voor- en achteruit over het land en bracht zo de kruipers voort: de schildpadden en de hagedissen.
De god van de bossen zei: 'Ik zal zorgen voor bomen om het opperhoofd van hout te voorzien. Hout om kano's te bouwen, peddels te maken en brandbaar hout om het pad van het opperhoofd te verlichten.'
Tenslotte zorgde de god van 'Al wat groeit' voor eetbare planten; voedsel voor het opperhoofd.
Toen ze dat gedaan hadden zei de god van de Schepping tegen de andere goden, dat ze alles moesten zoeken wat nodig was om een opperhoofd te maken. Op een heuvel aan de kant van de zonsopgang bij de zee vonden ze rijke rode aarde. Ze gingen hiermee naar de god van de Schepping die er een man van vormde en er leven in blies. Hij noemde hem 'Rode Aarde Man'. De 'Rode Aarde Man' wandelde rond en sprak. Dit stemde de goden tevreden.
De 'Rode Aarde Man' was gelukkig. Al snel had hij in de gaten dat waar hij ook ging er iets met hem mee ging. Zijn gezelschap noemde hij schaduw. Hij begon er tegen te praten, te lachen en zelfs te zingen. Schaduw antwoordde nooit en uiteindelijk zweeg ook Rode Aarde Man.
De goden zagen dat hij ongelukkig was en eenzaam.
'Hij heeft een levende metgezel nodig,' zei de God van de Schepping, en toen de 'Rode Aarde Man' sliep, blies hij leven in schaduw. Eenmaal wakker geworden, ontdekte 'Rode Aarde Man' dat schaduw was gaan leven. Hij was bijzonder gelukkig. Hij lachte en begon te zingen en schaduw lachte en zong met hem mee. 'Rode Aarde Man' besloot schaduw voortaan 'levende schaduw' te noemen. Beiden knielden ze en ze bogen om de grote goden te danken voor de grote geschenken van leven en vriendschap.
Na verloop van tijd vermenigvuldigden de mensen zich en er ontstonden allerlei soorten mensen: grote eters, liedzangers, legeraanvoerders, opperhoofden, allerlei soorten mensen en omdat er zoveel mensen waren, verspreidden ze zich over heel de aarde.
Alaska
(Bron: onbekend)
De raaf en de Peulenman
Lang geleden woonde in het hemelland de machtige Raaf. Hij was een vogel zoals alle raven, maar hij had grote toverkracht: hij kon in een Raafmens veranderen door zijn snavel over zijn voorhoofd te schuiven.
Op een dag maakte hij een bal, klapte vier keer met zijn vleugels, en de bal werd de zon. Raaf keek naar beneden en zag een grijze aarden vlakte en de zee. Verder was er niets. Toen hij landde merkte hij dat de vlakte nogal drassig was. Raaf klapte vier keer met zijn vleugels en de vlakte begon op te drogen en werd harder. Sommige vlaktes bleven drassig, maar het meeste werd hard en er ontstonden rivieren, meren, bergen en heuvels. Nu wilde Raaf deze plek mooi maken. Hij vloog over het land en klapte regelmatig vier keer met zijn vleugels. Er kwamen planten en bomen. Uit één van die planten, een erwtenplant, groeide een grote erwtenpeul. Die barstte open en hieruit kwam een mannetje. Toen die de grond raakte begon hij te groeien tot een grote man. Voorzichtig bewoog hij zijn benen en liep.
'Wie ben jij en waar kom je vandaan?' vroeg Raaf.
'Ik kom uit de erwtenpeul,' zei de man.
'Die heb ik gemaakt,' zei Raaf, 'maar ik wist niet dat daar zoiets zou uit komen. Maar nu je toch hier bent, zal ik je leren hoe je moet leven.'
Raaf liet de man water en eetbare bessen zien en leerde hem eten en drinken. Omdat hij bang was dat de man te weinig eten zou hebben, begon hij dieren te maken. Hij veranderde in Raafmens, nam wat klei en boetseerde allerlei dieren. Hij werd weer Raaf, klapte vier keer met zijn vleugels en de dieren gingen leven. Zo maakte hij dieren voor op het land, in de zee en in de lucht. Sommige om van de eten en andere gewoon omdat hij ze mooi vond.
De man rende achter de dieren aan. Toen zei Raaf: 'Je mag de dieren vangen en doden en ze opeten, maar neem alleen wat je nodig hebt.' Maar hoe meer dieren Raaf maakte, hoe meer opgewonden de man werd. Toen besloot Raaf om nog twee dieren te maken: twee grote grommende beren. De man beefde. 'Goed,' zei Raaf, je bent bang. Ik wilde dat je zou weten wat angst is.'
Dan nam Raaf nog wat klei. Terwijl boetseerde, keek hij telkens naar de man. Hij klapte vier keer met zijn vleugels en toen stond er een vrouw. Raaf zei tegen de man en de vrouw: 'Jullie moeten vrienden zijn, samen leven, een huis bouwen en kinderen krijgen.'
Hij bleef nog een poosje en leerde hen alles wat ze moesten weten. Hij toonde ze hoe ze een vuur moesten maken, en een pijl en boog. Hij leerde ze vissen, kajaks bouwen en hoe ze vlees en vis moesten klaarmaken.
Toen Raaf terug ging naar zijn huis in de hemel, vroeg hij aan de man en de vrouw: 'Willen jullie goed zorgen voor alles wat ik gemaakt heb? En willen jullie nooit zomaar doden of vernietigen en alleen maar nemen wat je nodig hebt?'
Raaf vloog terug naar het hemelland, maar vergat de man en de vrouw niet. Hij keek vaak naar beneden om te zien hoe het met ze ging, en naar hun kinderen en de kinderen van die kinderen.
Centraal Ghana (Akan-Ashanti)
(Bron: onbekend)
Het meisje dat ging bakken
Lang geleden was er geen aarde en was het altijd donker. Hoog boven deze zwarte nachthemel, waar het altijd licht is, woonde Nyame, de Hemelgod. Binnen in hem woonden geestmensen.
Op een dag pakte Nyame een reusachtige mand, vulde die met aarde en plantte er planten in. Daarna maakte hij heel veel dieren, vogels en insecten en zette deze tussen de planten.
'Hier zoek ik een mooi plekje voor,' zei hij.
Zorgvuldig sneed hij een rond gat in de hemel en maakte een luik dat precies in dat gat paste. Daarna bond hij een regenboogkoord rond de mand en liet die door het gat zakken. Er stroomde licht door het gat naar buiten. Dit gat is de zon die de aarde verlicht als Nyame zijn luik open laat.
Nyame was tevreden en bewonderde zijn werk. Na een tijd sloot hij het gat. Maar toen dacht hij aan de dieren beneden die wel bang zouden zijn in het donker. Daarom prikte hij gaatjes in de hemel en zorgde zo voor de maan en de sterren.
Toen hij op een dag een lege plek ontdekte wilde hij een klein mandje met planten aan een regenboogkoord naar beneden laten zakken. Toen Iyaloda, één van de meisjesgeesten die binnen Nyame woonde, hoorde dat er een mandje naar de aarde zou gaan, zei ze tegen een jongensgeest, die haar speciale vriendje was, dat ze wilde gaan kijken. Dat deden ze, maar toen moest Nyame plotseling niezen zodat de twee in het mandje vielen.
Eerst was het spannend, maar dan begonnen ze zich zorgen te maken, want ze wisten niet hoe ze terug binnen Nyame konden geraken. Het werd donker en ze maakten van takken een afdak en ze sliepen dicht tegen elkaar aan.
De volgende dagen voelden ze ze zich vaak verdrietig zo ver van Nyame. De jongensgeest dwaalde soms alleen rond en sprak dan tegen de wind en tegen de bomen. En als Iyaloda alleen was en verdrietig, ging ze zitten denken.
Op een dag zei ze: 'Ik wil een paar kleintjes maken die er net zo uit zien als wij.'
'Hoe ga je dit doen?' vroeg de jongensgeest.
'Ik zal popjes maken uit klei,' zei Iyaloda, 'daarna zal ik ze bakken en dan zal ik er leven in blazen.'
Ze besloten om er meteen aan te beginnen.
Ze maakten popjes van klei, evenveel jongens als meisjes. Dan stapelde ze hout rond de popjes en staken dit aan. Na een tijdje doofden ze het vuur. Toen alles afgekoeld was, zagen ze dat de popjes zacht roze van kleur waren. Ze besloten de volgende popjes langer te bakken. Zo bakten ze een paar dagen tot ze genoeg popjes hadden, allemaal verschillend van kleur naargelang de baktijd. Gele, blanke en zwarte popjes en allerlei kleuren daartussen. Dan bliezen ze leven in elk van de popjes en elk popje van klei kwam tot leven.
Zo werden de jongensgeest en Iyaloda de eerste vader en de eerste moeder.
Ze hadden zo een groot gezin om voor te zorgen en van te houden, dat ze zich nooit meer eenzaam voelden op de grote mand met aarde.
Overwegingen
Rabbijnen
Bij de schepping van de vrouw
‘De vrouw werd niet genomen uit het hoofd van de mens
zodat ze niet boven hem zou staan.
Ze werd niet genomen uit de voeten van de man,
zodat ze niet onder hem zou staan.
Ze werd genomen uit de zijde van de man,
zodat ze op gelijke hoogte zou staan.’
Agnes Lameire
Over God
In het eerste hoofdstuk van Genesis wordt God in de Hebreeuwse bijbel ‘Elohim’genoemd. In het tweede hoofdstuk wordt aan die godsnaam een naam toegevoegd nl. JHWH Bovendien begint dat tweede hoofdstuk met een omkering en is er sprake van ‘de tijd dat God, de HEER, aarde en hemel maakte’ terwijl het eerste hoofdstuk het heeft over God die ‘hemel en aarde ‘ schiep. Als JHWH God op het voorplan treedt, wint de aarde het op de hemel. Hier slaat Hij aan het werk en maakt uit stof en aarde Adam, de rosse aardeman.
Anders dan in de scheppingsverhalen van omringende volkeren heeft die JHWH God geen eigen tuin, geen godengalerij, geen Olympos. De tuin van Eden waarin Hij Adam plaatst, is ook zijn eigen tuin.
Als de ‘Ik zal er zijn’-God, verbindt Hij zijn eigen geschiedenis op aarde met die van de mens.
Hier ook is het dat Hij denkt: ‘Het niet goed dat de mens alleen is, Ik zal een helper voor hem maken die bij hem past.’ Waarop een hele sliert dieren de aardeman passeren en van hem hun naam ontvangen. Van nature is de mens een naamgever. Iemands naam kennen is macht over hem hebben. Wee de surveillant die de naam niet kent van de rustverstoorder daar ergens in de drukke bende. Maar evenzeer is gekend zijn een waarborg voor veiligheid en vertrouwen. Omdat mijn naam geschreven staat in de palm van Gods hand, hoef ik nooit te vrezen.
‘Maar de mens vond geen hulp die bij hem paste.’ Daarom bouwde God uit een rib van de aardeman een vrouw en bracht haar bij hem.
Om die rib is al heel wat te doen geweest. Laten we het erbij houden dat de vrouw dichtbij het hart van de man werd gemaakt. En dat ze, evenzeer als de man, het werk van Gods han-den is. Het ontlokte Adam de verrukte uitroep: ‘ Eindelijk een gelijk aan mij, mijn eigen ge-beente, mijn eigen vlees !’
De hulp die de Schepper maakt is geen huis, tuin of keukenhulp. Ze is ‘hawa’, de levende, de levengevende, Adams gelijkwaardige. Aan elkaars hart zullen man en vrouw vreugde, vervul-ling en vrede vinden. ‘Zo komt het dat een man zich losmaakt van zijn vader en moeder en zich hecht aan zijn vrouw, met wie hij één van lichaam wordt.’