2 Kronieken 36, 14-16.19-23: Ballingschap!
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 698-699)
Ook het volk en alle leiders van de priesters waren ontrouw. Ze deden veel dingen die de Heer slecht vond. Ze deden net zulke slechte dingen als de andere volken. Ook maakten ze de heilige tempel van de Heer in Jeruzalem onrein.
De Heer wilde niet dat het slecht zou gaan met zijn volk en met zijn tempel. Daarom stuurde hij steeds weer boodschappers om het volk te waarschuwen.
Maar de mensen lachten die boodschappers uit. Ze luisterden niet naar de woorden van de God van hun voorouders, en maakten zijn profeten belachelijk.
Toen werd de Heer zo woedend op zijn volk, dat de mensen niet meer gered konden worden. (…)
Toen staken de Babyloniërs de tempel in brand, en ze verwoestten de muren van de stad. Ze staken ook alle paleizen in brand, zodat alle kostbare voorwerpen vernietigd werden.
De Babyloniërs namen alle mensen die nog in leven waren, als gevangenen mee naar Babel. Daar moesten zij als slaven voor de Babyloniërs werken. Ze bleven daar gevangen totdat de koning van Babylonië verslagen werd door de koning van Perzië.
In de wet van de Heer staat dat de grond in Juda elke zeven jaar rust moet krijgen. Niemand mag er dan zaaien en oogsten. Maar al heel lang hadden de mensen zich niet aan die wet gehouden. Toen het volk in Babylonië gevangen zat, kreeg de grond van het land Juda eindelijk rust. Na zeventig jaar rust waren de fouten van het volk weer goedgemaakt.
Zo gebeurde er wat de profeet Jeremia namens de Heer gezegd had.
Toen Cyrus koning van Perzië geworden was, gebeurde er wat de profeet Jeremia al gezegd had: de Heer zorgde ervoor dat Cyrus een belangrijk besluit nam. Cyrus schreef het besluit op, en liet de tekst in het hele land voorlezen. De tekst was:
‘Dit is een boodschap van Cyrus, de koning van Perzië. De Heer, de God van de hemel, heeft alle koninkrijken op aarde aan mij gegeven. En hij heeft tegen mij gezegd dat ik voor hem een tempel moet laten bouwen in Jeruzalem, in Juda. Daarom moeten alle mensen die bij de Heer horen, naar Jeruzalem teruggaan. Hun God zal hen daarbij helpen.’
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme)
In die tijd maakten de belangrijkste priesters en het volk
zich vaak schuldig aan dezelfde gruweldaden als de heidenen
en ze ontheiligden de tempel van Jeruzalem die aan God gewijd was.
God stuurde steeds opnieuw boodschappers naar hen toe,
want Hij had medelijden met zijn volk en met zijn huis.
Maar ze lachten de gezanten van God uit,
spotten met hun boodschap en maakten zich vrolijk over de profeten.
Tenslotte werd God heel kwaad.
De koning der Chaldeeën liet de tempel in brand steken,
de muur van Jeruzalem afbreken en de paleizen plat branden
zodat alle kostbare dingen verloren gingen.
De mensen die dit overleefden,
stuurde hij als gevangenen naar Babel.
Daar moesten ze hem en zijn zonen als slaven dienen.
Dit duurde tot de Perzische koning aan de macht kwam.
Zo werd het woord van God gerealiseerd dat Jeremia uitsprak:
‘Zolang het land zijn sabbatjaren niet vergoed gekregen heeft
zal het braak blijven liggen: zeventig jaar lang.’
In het eerste jaar van de regering van Cyrus, de koning van Perzië,
werd een ander woord van God gerealiseerd, dat Jeremia uitsprak.
Cyrus, de koning van Perzië, liet in heel zijn koninkrijk
het volgende afkondigen en schriftelijk verspreiden:
‘Zo spreekt Cyrus, de koning van Perzië:
God heeft alle koninkrijken op de aarde aan mij gegeven.
Hij zei tegen me dat ik in Jeruzalem een tempel moet bouwen.
Iedereen die behoort tot het volk van God,
mag terugkeren naar Jeruzalem.’
Stilstaan bij…
Tempel
Voor de joden was de tempel in Jeruzalem de heiligste plaats op de wereld, de plaats waar God bij zijn mensen woonde en de enige plaats waar ze offers konden brengen.
Jeruzalem
(= ‘stad van vrede')
Religieus en politiek centrum van Palestina.
Jeruzalem is nu zowel voor joden als voor christenen en moslims een belangrijke stad.
HEER / God
Gewoonlijk is ‘Heer’ een respectvolle manier om iemand aan te spreken. De joden gebruiken het woord ‘Heer’ wanneer ze over God spreken, omdat ze uit eerbied voor God de eigen naam van God niet willen uitspreken.
Profeet / boodschapper / woordvoerder
(Grieks = ‘spreken voor of in naam van een ander’)
Een profeet sprak in naam van God. Bracht hij goed nieuws, dan verwoordde hij Gods beloften van zegen en geluk. Klaagde hij een concrete situatie aan, dan riep hij op om die te veranderen en om te keren vanuit de droom van God over de wereld. Heel wat profeten werden niet graag gezien omdat ze dingen zegden die de mensen niet graag hoorden: ze protesteerden vaak tegen sociaal onrecht en valse godsdienstigheid, gaven kritiek en praatten de mensen niet naar de mond.
Bijbelse profeten gaven vooral hun visie op de actualiteit vanuit de beloftes die God deed in het verleden, met de bedoeling dat het volk in de toekomst anders zou gaan leven.
Chaldeeën
Dit was de naam van de mensen die behoorden tot een belangrijke bevolkingsgroep in het zuiden van Babylonië. Die groep ging geleidelijk op in de oudere Babylonische bevolking.
Vanaf het koningschap van Nabopolassar en Nebukadnesar werd het Babylonische Rijk ook ‘het land van de Chaldeeën’ genoemd.
Jeremia
Jeremia leefde rond 620 voor Christus in Jeruzalem. Hij was de zoon van een priester. Toen de meeste inwoners van Jeruzalem naar Babel (Babylonië) werden gedeporteerd, bleef hij met een kleine groep achter. Later werd hij naar Egypte verbannan, waar hij waarschijnlijk gestorven is.
Baruch, zijn secretaris, schreef een groot deel van zijn boek.
Bij de tekst
Herinnering aan het Oude Testament
Psalm 137
Mijn tong mag aan mijn gehemelte kleven
als ik niet meer aan u zou denken,
Aan de rivieren van Babel, daar zaten wij neer,
daar weenden wij tranen, denkend aan Sion.
onze citers hingen aan de wilgen.
En daar eisten bewakers een lied.
Vrolijkheid wilden die beulen:
‘Zing voor ons eens een lied uit Sion.’
Hoe kunnen wij het lied van de Heer zingen,
hier op vreemd grondgebied?
Jeruzalem, als ik u ooit vergeet,
mag mijn rechterhand verdorren;
mijn tong mag aan mijn gehemelte kleven
als ik niet meer aan u zou denken,
als Jeruzalem niet meer mijn alles is.
Betekenis
De Kronieken in de Bijbel vertellen vooral de geschiedenis van het Zuidrijk Juda. Daarin proberen ze een antwoord te vinden op de vraag hoe het komt dat God de tempel liet verwoesten en zijn volk heeft laten deporteren. Volgens de Kronieken ligt de schuld hiervoor bij Israël zelf.
God stuurde genoeg gezanten / profeten om Israël van houding te doen veranderen, maar dat had daar geen oren naar. Omdat ze van de tempel in Jeruzalem een rovershol maakten waar ze afgodsbeelden vereerden (Jeremia 7), ‘gebruikte’ God de Chaldeeën om zijn volk te straffen: al wie in de tempel aan afgodendienst deed, werd gedood, de schatten van de tempel werden meegenomen, de tempel en Jeruzalem werden verwoest, en wie niet gedood was, werd naar Babel gedeporteerd.
Toch had de barmhartigheid van God het laatste woord. Toen Cyrus, de gezalfde van God (Jesaja 45, 1), Babylonië veroverde, liet hij de Joodse ballingen terugkeren naar Jeruzalem. Hij liet ook de tempel herbouwen en gaf de geroofde tempelschatten terug.
Cyruscilinder / Cyrusrol
Op deze kleicilinder uit de zesde eeuw voor Christus, staat een tekst in Akkadisch spijkerschrift die de Perzische koning Cyrus / Kores II de Grote prijst. De tekst zegt dat hij door de Babylonische god Marduk werd aangeduid om de orde en de vrede in Babylonië te herstellen. In de tekst staat ook: ‘mogen alle goden die ik opnieuw in hun heilige steden heb geplaatst dagelijks tot Bel en Nebo bidden om een lang leven voor mij.’
Joden en christenen zien deze zin als het bewijs van de historische correctheid van het einde van de Babylonische ballingschap en de terugkeer naar Jeruzalem van de Joodse bannelingen, maar de tekst op de rol vermeldt strikt genomen alleen Mesopotamische heiligdommen.
Historische context
(Agnes Lameire)
"Tevergeefs riepen profeten op om tot God terug te keren. Vruchteloos hebben ze, telkens en telkens opnieuw, gewaarschuwd dat het land de prooi van het begerige Babylon zou worden.
In deze tekst valt het doek over het koninkrijk Juda. De tempel wordt verwoest en in brand gestoken, de stadsmuur vernield. De mensen die aan het zwaard konden ontkomen, worden in lange rijen als ballingen naar Babylon meegevoerd.
De profeet Jeremia die dit had voorspeld, kreeg gelijk. Bijna zeventig jaar zal het volk in ballingschap leven, ver weg van huis en land en eigen grond.
Maar koninkrijken komen en gaan. Na Babylon komt Perzië aan de macht. Koning Cyrus laat de ballingen vrij om naar hun eigen land terug te keren. Geen wonder dat hij in latere geschriften door het Bijbelse volk als Messias wordt erkend en geprezen."