Leviticus 13, 1-2.45-46: Afspraken bij huidziekten
De tekst
Dichter bij de tijd
God zei tegen Mozes en Aäron:
Als iemand een gezwel, uitslag
of een vlek op zijn huid heeft
en het gaat lijken op huidziekte,
dan moet men hem bij de priester Aäron
of bij een van zijn zonen brengen.
Iemand die aan huidziekte lijdt,
moet zijn kleren scheuren
en zijn haren los laten hangen.
Hij moet zijn baard bedekken
en roepen: “Onrein, onrein!”
Zolang de ziekte duurt is hij onrein
en moet hij apart wonen
en buiten het kamp blijven.
Stilstaan bij ...
Huidziekte
Om zich tegen besmettelijke huidziekten te beschermen werden mensen met zo'n ziekte uit de gemeenschap gebannen. Men had met veel pijn en verdriet ondervonden dat ze het best ver van anderen leefden, zodat niet iedereen deze ziekte zou krijgen (vgl. de eerste reacties bij het uitbreken van ziektes als pest, aids, ebola, corona).
Deze vorm van quarantaine evolueerde jammer genoeg naar isolatie, ook in morele, sociale en religieuze zin. Want Joden zegden dat zo'n ziekte de ergste straf was die God kon geven. Daarom zagen ze deze zieken als zondaars of levende doden, zodat die niet meer mochten deelnemen aan de joodse eredienst. Zo werden deze zieken niet alleen sociaal, maar ook religieus gediscrimineerd.
Gescheurde kleren
Dit kan wijzen op oude, versleten kleren. Maar bij de joden worden kleren met een scheur in ook gedragen als teken van rouw.
Bij de tekst
Het boek Leviticus
Dit derde boek van de Bijbel bevat wetten en voorschriften over de riten van de eredienst, de feestdagen ... Dit boek wordt zo genoemd omdat men in het begin de levieten (stam Levi) aanwees om als priesters de mensen te onderrichten.
Context
Deze wetten over huidziekten maken deel uit van een groter geheel reinheidswetten voor mensen en voorwerpen.
Procedure bij mensen met een huidziekte
De Bijbel schrijft voor dat een priester de ziekte moest vaststellen. Mensen met verdachte verschijnselen werden dan zeven dagen opgesloten en daarna opnieuw onderzocht. Wie niet genezen was, moest buiten de gemeenschap gaan wonen en iedereen die in zijn of haar buurt kwam, waarschuwen met de roep: 'Onrein, onrein!'. Zo wist men dat die psersoon besmettelijk was en kon men voorzorgen nemen.
Ook aangetaste voorwerpen (bijvoorbeeld een voorwerp waarop schimmel voorkomt) liet de priester zeven dagen apart leggen. Als de plek niet verdwenen was, werd het voorwerp verbrand. Een aangetast huis werd ontruimd en zeven dagen afgesloten. Indien de schimmels niet verdwenen waren, werden muren afgekrabd. In het uiterste geval werd het hele huis afgebroken.
Efficiënte wetten!
De pest was een vreselijke ziekte die in de veertiende eeuw de belangrijkste doodsoorzaak was (één derde van de Europeanen stierf toen aan de pest). Wie de ziekte kreeg kon er nog diezelfde dag aan dood gaan.
Wie de pest had, werd gemeden als de pest, werd uitgestoten en afgeschreven. Zo iemand werd 'levend dood'.
Vroeger had elke gemeente haar pestwegen, smalle paadjes buiten de bebouwde kom.
Toen men bij de grote pestepidemie van de 14e eeuw op zoek ging naar verantwoordelijken, beschuldigde men de Joden van het vergiftigen van waterputten en bronnen en van het mengen van een verdachte stof in het eten. Dat er veel minder of soms geen Joden stierven door de pest, werd niet gekoppeld aan andere leef- en voedingsgewoonten en aan een betere hygiëne.
Zo gaf Balavignus, een Joods arts in Straatsburg, in 1348 bevel om de hele Joodse wijk schoon te maken en alle afval te verbranden. Hij deed alles wat volgens de reinigingswetten van het boek Leviticus gedaan moest worden. Als gevolg daarvan werd in zijn wijk maar 5% van de bevolking slachtoffer van de pest. In plaats van zijn maatregelen over te nemen, klaagde men hem aan als een van de hoofdverantwoordelijken voor de verspreiding van de pest in Europa.
Met foltering dwong men hem tot een vals getuigenis over zichzelf: hij verklaarde dat hij had meegeholpen aan het vergiftigen van de waterputten van de christenen.
Als gevolg van deze bekentenis moordde men de hele Joodse bevolking van Straatsburg uit. Later bleek dit de start van een Jodenvervolging over heel Europa: in de steden Bazel, Frankfurt en Keulen werd de totale Joodse bevolking uitgemoord.
Overweging
Marc Christiaens o.p.
(M. Christiaens in: www.preekvandeweek.be)
Dat een zieke zich door een priester moest laten onderzoeken klinkt in onze oren vreemd. Maar in het jodendom van toen, net als in vele (primitieve) samenlevingen, vervulde een priester meerdere maatschappelijke taken: hij was niet alleen de bedienaar van de eredienst, hij fungeerde onder meer ook als medicus én als gezondheidsambtenaar. Hij onderzocht de zieke en verklaarde hem rein of onrein. 'Onrein' was het cultische synoniem voor 'melaats'. In de Bijbel dekt het etiket 'melaatsheid' dus een brede waaier van aandoeningen, en binnen die brede waaier is wat wij onder 'melaatsheid', onder ‘lepra’ verstaan, slechts één van de mogelijkheden. In het allereerste stadium van lepra vertoont de huid ook witte en voze vlekken. Meer nog, zelfs kleding kon 'melaats' verklaard worden, wanneer die bijvoorbeeld bevlekt was geraakt door verdachte huiduitslag of -wonde.
Wie onrein was verklaard, werd uit preventieoverwegingen uit de samenleving verwijderd. Hij/zij mocht door niemand aangeraakt worden. Wie per ongeluk een onrein iemand had aangeraakt, werd ook onrein beschouwd. Dat niet-aanraken was ieders verantwoordelijkheid, ook die van het slachtoffer: hij mocht zich niet laten aanraken. Het was dus belangrijk dat men van op afstand kon zien of iemand onrein was. Vandaar een hele reeks voorzorgsmaatregelen (twee hoofdstukken lang in het boek Leviticus, 13 en 14). Een klein stukje daaruit staat in lezing uit Leviticus. (In de Middeleeuwen, was dat bij ons niet anders: melaatsen liepen toen met een ratel rond om wie in de buurt kwam weg te jagen.)