Wijsheid 3, 1-9: Bestemming van de rechtvaardigen
De tekst
’Studiebijbel’
(Deze Bijbeltekst komt uit de NBV Studiebijbel, uitgeverij Jongbloed, Heerenveen 2008, p. 1622-1623)
De zielen van de rechtvaardigen zijn in Gods hand, geen marteling kan hun deren. Dwazen menen dan wel dat de rechtvaardigen dood zijn, dat het ellendig is dat ze ons moesten verlaten en rampzalig dat ze afscheid moesten nemen – de rechtvaardigen zijn evenwel in vrede. Ook al ziet iedereen hun lot als een straf, zij koesterden de hoop op onsterfelijkheid. En na een korte tijd van lijden is hun onmetelijk geluk ten deel gevallen, want God heeft hen op de proef gesteld en hen waardig gekeurd om bij hem te zijn. Hij heeft hen als goud in een oven gelouterd en hen als een brandoffer aanvaard. Wanneer de tijd aanbreekt dat hij zich over hen ontfermt, zullen ze opvlammen en als vuur door een stoppelveld razen. Ze zullen een oordeel vellen over alle volken en over hen heersen, en de Heer zal hun koning zijn tot in eeuwigheid. Wie op hem vertrouwen zullen de waarheid kennen, en wie trouw zijn zullen in liefde met hem verkeren. Want er is genade en barmhartigheid voor zijn heilig volk, en redding voor zijn uitverkorenen.
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme)
De zielen van de rechtvaardigen zijn in de hand van God.
Geen enkele foltering zal hen raken.
In de ogen van dwazen leken ze te sterven.
Hun heengaan zag men als een ongeluk,
hun verdwijnen uit ons midden als een ramp,
maar ze zijn in vrede.
Ook al worden ze gestrafd naar de mening van de mensen,
voor hen is er voluit hoop op onsterfelijkheid.
Na een korte tuchtiging zullen ze grote weldaden ontvangen.
Want God heeft hen op de proef gesteld
en hen waardig bevonden.
Hij heeft hen gelouterd zoals goud in een smeltoven,
en hen aanvaard als een brandoffer.
Wanneer de tijd van hun oordeel komt,
zullen ze branden en als vlammen door een stoppelveld jagen.
Zij zullen rechtspreken over de naties en heersen over de volkeren
en God zal voor altijd hun koning zijn.
Zij die op God vertrouwen zullen de waarheid verstaan
en zij die trouw zijn, zullen in liefde bij Hem zijn,
want goedheid en barmhartigheid zijn voor zijn uitverkorenen.
Stilstaan bij …
Vlammen
In deze context: beeld van de rechtvaardigen.
Stoppelveld
In deze context is het stoppelveld, dat na de oogst wordt afgebrand, het beeld van de zondaars.
Barmhartigheid
Het Oude Testament bedoelt met barmhartigheid de liefde van God voor de mensen of de liefde van mensen onderling. Die liefde is te zien in daden. Bijvoorbeeld: vergeven, bevrijden, zorgen.
Bij de tekst
Het boek Wijsheid
Het boek Wijsheid werd waarschijnlijk geschreven rond 50-30 voor Christus in Alexandrië (Egypte) door een onbekende schrijver. Het is het meest recente boek van het Oude Testament. Men kent het alleen in de Griekse versie van de Septuagint (een Griekse vertaling van joodse Bijbelteksten). Omdat het boek Wijsheid niet voorkomt in de Hebreeuwse Bijbel, noemen protestantse christenen het een apokrief werk en wordt het doorgaans niet opgenomen in hun Bijbelvertalingen.
Het boek Wijsheid richt zich tot de ‘bestuurders van de aarde’ met de vraag om met God rekening te houden en te houden van de gerechtigheid, omdat die onsterfelijk is. Die ‘bestuurders van de aarde’ waren wellicht de leiders van de joodse gemeenschappen in de Grieks sprekende diaspora.
Koning Salomo
Het boek Wijsheid wordt net als het boek Spreuken toegeschreven aan koning Salomo. Daarom wordt het boek ook de ‘Wijsheid van Salomo’ genoemd. Die koning gaat in de Bijbel door als een wijze.
In beide boeken wordt over wijsheid geschreven alsof het een vrouw is.
Leven na de dood?
Traditioneel zag men een lang en goed leven als beloning van God, terwijl men armoede en rampen zag als een straf. Dit kwam niet altijd overeen met de werkelijkheid: vaak kenden goddelozen veel succes en welvaart, terwijl rechtvaardigen dikwijls kommer en kwel kenden.
Deze visie veranderde vanaf de tijd van de Makkabeeën, toen er veel vrome joden sneuvelden omwille van hun geloof. De dood van deze martelaren kon men onmogelijk zien als een straf. Daarom dachten steeds meer wijzen dat als ze niet tijdens dit leven beloond konden worden voor hun trouw aan God, ze die beloning zeker zouden krijgen in een leven na de dood.
Die overtuiging was in het begin alleen van toepassing op de martelaren, maar breidde zich langzaam uit tot alle rechtvaardigen die trouw leefden volgens de Wet.
Dat niet iedereen deze overtuiging deelde is nog te lezen in het Nieuwe Testament: de Farizeeën namen aan dat er een leven was na de dood, terwijl de Sadduceeën dat geloof verwierpen (Matteüs 22, 23-33; Marcus 12, 18-27; Lucas 20, 27-40; Handelingen 23, 6-10).