Ezra 9, 5-9: Het gebed van Ezra
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 713-714)
Toen stond ik op, en ik stopte met rouwen. Ik knielde, met mijn gescheurde kleren nog aan. Ik stak mijn armen omhoog naar de hemel om te bidden tot de Heer, mijn God. Ik bad:
‘Mijn God, ik schaam me diep. Ik durf bijna niet tot u te bidden, want mijn volk en ik hebben te veel fouten gemaakt. Onze schuld is oneindig groot.
Wij zijn heel schuldig. Onze voorouders hebben veel verkeerd gedaan, en wij zijn niet anders dan zij. Daarom zijn wij samen met onze koningen en priesters onderdrukt door koningen van andere landen. Zij hebben mensen van ons volk gedood en mensen gevangengenomen. Ze hebben onze steden leeggeroofd, en ze hebben ons vernederd. En die dingen gebeuren nog steeds.
Toch bent u de laatste tijd weer goed voor ons, Heer, onze God. Want u hebt een deel van ons volk uit Babylonië laten vertrekken. U hebt ons weer een gedeelte van Jeruzalem gegeven om in te wonen. U hebt ons weer hoop gegeven. U hebt ons weer wat vreugde gegeven, ook al zijn we nog steeds slaven.
U hebt ons niet in de steek gelaten. We zijn nog wel slaven, maar u hebt ervoor gezorgd dat de koningen van Perzië goed voor ons zijn. U hebt ons moed gegeven om uw tempel weer op te bouwen. We mogen uw huis herstellen, en we kunnen weer veilig wonen in Juda en Jeruzalem.
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme)
Toen het tijd was voor het avondoffer,
knielde ik met mijn gescheurde kleed en mantel,
strekte mijn handen uit naar mijn God en zei:
'Mijn God, ik voel mij zo diep beschaamd
dat ik mijn gezicht niet naar Je durf op te heffen,
want onze zonden zijn boven ons hoofd uitgestegen
en onze schuld reikt tot aan de hemel.
Sinds de dagen van onze voorouders tot op vandaag
gaan we gebukt onder een grote schuld.
Omwille van onze zonden werden we,
onze koningen en onze priesters,
uitgeleverd aan de koningen der aarde,
aan zwaard, ballingschap, plundering en schande tot vandaag.
En nu toonde onze God ons een ogenblik zijn goedheid.
Hij liet een rest van ons over,
en gaf ons een houvast in zijn heilige plaats.
Hij deed onze ogen weer het licht zien
en gunde ons een moment rust in onze slavernij.
Want wij zijn slaven, maar in onze slavernij verliet onze God ons niet,
maar Hij deed ons goedheid vinden bij de koningen van Perzië.
Die gaven ons de toestemming
om de tempel van onze God weer op te bouwen
en hem uit het puin te doen herrijzen
en onze woonplaatsen in Juda en Jeruzalem te ommuren.
Stilstaan bij …
Ik / Ezra
Ezra was een schrijver van de Perzische koning Artaxerxes.
Hij kwam uit een familie van priesters en hoorde bij de groep Judese ballingen die in Babylonië woonde. Wellicht was hij een soort raadgever en secretaris van de Perzische koning op vlak van Joodse godsdienstige zaken. De Perzen vonden het belangrijk dat de volken die ze overheersten hun eigen godsdienst konden naleven, zodat ze minder geneigd zouden zijn om tegen hen in opstand te komen.
Ezra keerde rond 458 voor Christus terug naar Jeruzalem, samen met een grote groep Judeeërs. Daar probeerde hij – mede in opdracht van de koning – orde te brengen in het godsdienstige leven van de Israëlieten.
Kleding scheuren
Uiting van rouw.
Bij de tekst
Reden voor de ballingschap
De schrijver van het boek Esra ziet de zondige levensstijl van de joden als dé aanleiding voor de ballingschap in Babylonië.