Genesis 18, 16-33

Genesis 18, 16-32: Abraham spreekt met God

De tekst

’Bijbel in gewone taal’

(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 23-33)

De mannen gingen weer verder. Abraham liep een eind met hen mee. Ze kwamen bij een plek waar ze de stad Sodom konden zien liggen. De Heer dacht: Ik kan Abraham wel vertellen wat ik van plan ben. Ik heb hem uitgekozen. Hij moet zijn nakomelingen leren wat ik wil. Ik wil dat ze goed en eerlijk leven. Dan zal ik alles doen wat ik Abraham beloofd heb. Er zal later een groot volk van Abraham afstammen. En als de volken op aarde elkaar geluk toewensen, zullen ze zeggen: ‘Ik hoop dat je net zo gelukkig wordt als Abraham.’
Toen zei de Heer tegen Abraham: ‘Ik heb vreselijke dingen gehoord over Sodom en Gomorra. Ik heb gehoord dat de mensen daar heel slecht leven. Ik ga erheen om te kijken of dat waar is. En als het waar is, zal ik die steden verwoesten.’

De twee andere mannen liepen door naar de stad Sodom, maar Abraham bleef bij de Heer staan. Hij ging nog dichter naar de Heer toe en zei: ‘Maar gaat u behalve de schuldige mensen ook onschuldige mensen doden? Misschien zijn er vijftig onschuldige mensen in de stad. Moeten die dan sterven? Of wilt u de hele stad vergeven, omdat er vijftig onschuldige mensen zijn?
U kunt toch niet onschuldige mensen laten sterven als u de schuldige mensen doodt? Dat kunt u niet doen! Er is toch verschil tussen schuldige en onschuldige mensen? U bent de rechter van de hele aarde. U moet toch eerlijk rechtspreken!’
De Heer antwoordde: ‘Als ik in Sodom vijftig onschuldige mensen vind, zal ik de stad niet verwoesten.’

Toen zei Abraham: ‘Ik ben maar een mens. Ik mag helemaal niet zo met u spreken. Maar ik probeer het nog een keer. Misschien zijn er maar 45 onschuldige mensen. Gaat u dan de stad verwoesten omdat er vijf te weinig zijn?’
De Heer antwoordde: ‘Ik zal de stad niet verwoesten als er 45 onschuldige mensen zijn.’
Abraham ging nog verder: ‘Misschien zijn er maar veertig onschuldige mensen.’ En de Heer antwoordde: ‘Als het er veertig zijn, zal ik de stad niet verwoesten.’
‘Word toch niet boos, Heer, als ik nog een vraag stel,’ zei Abraham. ‘Misschien zijn er maar dertig onschuldige mensen.’ En de Heer antwoordde: ‘Als het er dertig zijn, zal ik de stad niet verwoesten.’
‘Ik probeer het nog een keer,’ zei Abraham. ‘Misschien zijn er maar twintig onschuldige mensen.’ En de Heer antwoordde: ‘Als het er twintig zijn, zal ik de stad niet verwoesten.’
Ten slotte zei Abraham: ‘Word toch niet boos als ik nog één keer iets vraag. Misschien zijn er maar tien onschuldige mensen.’ De Heer antwoordde: ‘Als het er tien zijn, zal ik de stad niet verwoesten.’
Toen de Heer dat gezegd had, ging hij weg. En Abraham ging terug naar huis.



Dichter bij de tijd

(Bewerking: C. Leterme)

Toen de mannen verder trokken,
zagen zij in de diepte de stad Sodom liggen.
Abraham ging met hen mee om hen uitgeleide te doen.
God dacht: 'Zou Ik voor Abraham geheim houden wat Ik van plan ben?
Want hij wordt zeker een groot en machtig volk,
en door hem zullen alle volken van de aarde zegen ontvangen,
want Ik heb hem uitverkoren.
Zijn zonen en zijn nakomelingen moet hij leren,
zich aan de weg van God te houden,
door goed en deugdzaam te leven.
dan kan Ik mijn plan met Abraham realiseren.'
God zei tegen Abraham:
‘Ik ben van plan om Sodom en Gomorra te verwoesten,
want de bewoners van die steden pleegden grote misdaden.’
‘Wil Je werkelijk die steden vernietigen?’ vroeg Abraham.
‘Want het zou kunnen dat Je dan met de misdadigers
ook de rechtvaardige mensen doodt.
Als er vijftig goede mensen in de stad zouden wonen,
Zul Je dan die stad vernietigen?
Wil Je de stad geen vergiffenis schenken
als er vijftig goede mensen in wonen?’
God zei: ‘Als Ik in de stad Sodom vijftig goede mensen vind,
schenk Ik heel de stad vergiffenis.’
Abraham begon weer:
‘God, mag ik Je nog eens spreken, alhoewel ik maar stof en as ben?
Misschien zijn er maar vijfenveertig goede mensen.
Zult U dan toch om die vijf misdadigers de hele stad verwoesten?’
God zei: ‘Ik zal de stad niet verwoesten,
als Ik er maar vijfenveertig goede mensen vind.’
Opnieuw zei Abraham tegen Hem:
‘Maar misschien zijn er maar veertig.’
‘Ik zal het niet doen, omwille van die veertig.’
‘God, U mag echt niet kwaad worden als ik nog eens aandring,
misschien zijn er maar dertig te vinden.’
‘Ik zal het niet doen als Ik er dertig vind.’
‘God, ik ben wel vrijpostig als ik bij Jou blijf aandringen,
maar misschien worden er maar twintig gevonden.’
‘Ik zal de stad niet verwoesten, omwille van die twintig.’
‘God, wil zeker niet kwaad worden als ik nog één keer spreek.
Misschien zijn er maar tien te vinden.’
‘Ik zal de stad niet verwoesten, omwille van tien goede mensen.’
Na dit gesprek met Abraham, gaat God weg,
en Abraham keert terug naar de tent waarin hij woonde.



Stilstaan bij ...

Abraham
(= vader van vele volkeren)
Abraham wordt genoemd als de stamvader van het joodse volk. Hij zou rond 2000 voor Christus geleefd hebben en afkomstig zijn van Ur, een stad die ligt in wat nu het zuiden van Irak is. Hij trok naar het land Kanaän, dat nu Israël heet. Daar kreeg hij op hoge leeftijd kinderen: Ismaël bij Hagar, een Egyptische dienares van Sara, en later Isaak bij zijn vrouw Sara. Later veranderde God zijn naam 'Abram' in 'Abraham'.

De Heer
Gewoonlijk is ‘Heer’ een respectvolle manier om iemand aan te spreken.
De joden gebruiken het woord ‘Heer’ wanneer ze over God spreken. Want uit eerbied voor God willen ze de eigen naam niet gebruiken.

Sodom en Gomorra
Steden die behoorden tot de 'pentapolis', een verbond van vijf steden in de omgeving van de Dode Zee (nl: Sodom, Gomorra, Adma, Zeboim en Bela). Hiervan was Sodom de belangrijkste stad.
Volgens het boek Genesis woonde Lot, een neef van Abraham in Sodom en werd die stad verwoest in een regen van zwavel en vuur.



Merk op
Abraham vraagt niets voor zichzelf.





Bij de tekst

De God van Abraham

God wordt omschreven als een partner/een vriend in het leven van de mensen. Hij luistert naar hun zorgen en verdriet en neemt hen ernstig als zij voor hun vrienden opkomen. Hij is niet ver noch afstandelijk.



Invloed van de tijdsgeest op het lezen van de Bijbel

In dit verhaal herkent men nu het beeld van God als vriend. Dit kon vroeger niet, omdat zowel de maatschappij als de kerk piramidaal gestructureerd waren. Wie bovenaan stond, dicteerde wat onderaan moest gebeuren. Wie onderaan stond, knikte onderdanig.
Deze structuur maakte plaats voor een nieuwe relatie waarbij ieder een inbreng heeft vanuit zijn eigen mogelijkheden. Daardoor kreeg men bij het lezen van de Bijbel ook aandacht voor God als Partner, als Vriend, met gevolgen voor de invulling van die relatie.
Bijvoorbeeld: je kunt moeilijk tot een vriend zeggen: 'Ik word je vriend op voorwaarde dat...', terwijl men dit vroeger wel deed.





Suggestie

Grote kinderen

ONDERZOEKEN

Bidden als Abraham

(Naar: 'Regenboog 3A, p.52-54 + bijhorend deel van de leerling)

Vertel dat wat Abraham zegt een gebed is. Nodig de kinderen uit om zich in te leven in de situatie van Abraham. Daarna schrijven ze kort het gebed van Abraham neer in hun eigen woorden.

Drie kinderen lezen dan elk één van de volgende gebeden voor:


Goede God,
morgen is het mijn verjaardag.
Ik zou het fijn vinden
als ik vele cadeautjes kreeg.
Ik hoop een nieuwe fiets te krijgen.

Goede God,
op T.V. zie ik wenende kinderen.
Kinderen uit verre landen,
die het niet zo goed hebben als wij.
Het doet me wat.
Kan ik iets voor hen doen?

Goede God,
ik kreeg van oma wat spaargeld.
Ik stop het in mijn spaarpot.
Als ik er nog wat krijg,
koop ik mij lekker snoep.


- Welk het gebed lijkt het meest lijkt op het gebed dat Abraham bidt?
(het gebed waarin het woord ‘ik’ het minst invoorkomt)
- Waarom lijkt dat gebed op dat van Abraham?
(Het is een gebed waarin men opkomt voor een ander)

Nodig de kinderen uit om, wanneer zij bidden, niet alleen voor zichzelf te bidden, maar ook op te komen voor anderen.


Deze activiteit die kinderen wil helpen ook te bidden voor anderen, is op haar plaats vanaf 8 / 9 jaar, wanneer ze hun egocentrisme geleidelijk doorbreken.