Huiselijk leven

Woning

De zwervende bewoners gebruikten tenten (gemaakt van zeil of van een bladerdak), zoals de Bedoeïenen nu nog doen.


Toen Jezus leefden, dienden huizen vooral om te slapen. Voor de rest woonde men buiten.
In Palestina werden de huizen gebouwd met ruwe stenen of met stenen van gedroogde klei. Sommige mensen woonden in grotwoningen. Rijke mensen hadden huizen met meerdere kamers. Hun huizen waren in steen en werden omringd door een tuin.
Gewone mensen woonden in een lemen huis met één ruimte (ongeveer 20m²). De vloer van die huizen bestond uit gestampte aarde. De weinige vensters van de huizen waren klein. Hierdoor kwam er niet veel zon binnen en bleef het huis redelijk fris in de zomermaanden. Het dak bestond uit balken waarop takken legen en gestampte aarde.
Men kookte, at en sliep op een verhoogd gedeelte van het huis. Daar stonden ook zakken graan, kruiken olie, zakken wijn. 's Nachts rolde men er de stromatten uit waar men op sliep.
In het lager gedeelte van het huis stonden een paar schapen of geiten.

Buiten het huis was er een trap of een ladder naar het platte dak. Dat was meestal gemaakt van takken of balken, bedekt met een mengsel van klei en stro, zodat men erop kon stappen. Zo'n plat dak was heel praktisch: men kon er fruit en graan op te drogen leggen en als het heel warm was, ging men er zelfs slapen.

Zo'n huis had maar een kleine ingang. Zo werd in een warme streek de koelte in huis gehouden.





Mensen

Uiterlijk

De meeste mensen in Palestina hadden donker haar, donkere ogen en een bronsbruine huidskleur.
De mannen droegen een baard.
Over het algemeen was men niet groot van gestalte (1,65m) en vrij slank.



Mannen

Mannen hielde zich overdag bezig met hun beroep. Dit werk werd onderbroken door het gebed. Dit gebed gebeurde op vaste tijdstippen, zodat alle joden tegelijk baden.



Vrouwen

Vrouwen telden in de maatschappij van toen niet mee. Ze moesten in het openbaar het gezelschap van mannen mijden. Joodse bronnen zeggen dat de vrouw in elk opzicht de mindere was van de man. Ze geven de man dan ook de raad met hun eigen vrouw weinig te spreken en zeker niet met een andere vrouw. De vrouwen trokken zich zoveel mogelijk terug uit het publieke leven.
Wanneer ze haar huis wilde verlaten, dan moest ze zich zo kleden dat haar gezicht door niemand herkend kon worden. Het was trouwens een schande om een vrouw op straat aan te spreken.
In de tempel hadden ze alleen maar toegang tot de voorhof der vrouwen. Met betrekking tot de gebedsplicht waren ze gelijkgesteld met de slaven.
Hoewel de positie van de vrouw in het openbaar leven niet erg aantrekkelijk was, toch genoot ze achting in de eigen familiekring, vooral wanneer ze moeder werd van een zoon.

Alle binnenhuiswerk werd door vrouwen verricht. Rond vier uur 's morgens begon ze met het maken van het graan en het bakken van het brood. Daarvoor kneedde zij het deeg, mengde er zuurdesem bij en maakte er platte broodjes van. Die legde ze op stenen onder een vuurplaat.

Overdag hielpen de vrouwen op het veld, haalden water aan de bron, wasten ze kleding, deden ze verstelwerk, reinigden ze de vloer en bereidden ze de maaltijden.



Kinderen

Kinderen hadden, net als de vrouwen, geen rechten in de maatschappij. Maar Jezus trok ze voor, verdedigde hen tegen zijn leerlingen, liefkoosde en zegende ze. Heel onjoods stelde Hij ze de volwassenen als voorbeeld, omdat ze zonder berekening en bijgedachten bereid zijn een geschenk aan te nemen.

Er waren geen scholen. De kinderen kregen wel les in de synagoge, waar het enige leer- of handboek de Bijbel was.
Op 13-14-jarige leeftijd moesten ze de gehele wet onderhouden:
- de dagelijkse gebeden opzeggen
- de reinheidsvoorschriften (bij het eten enz.) onderhouden
- de jaarlijkse bedevaart naar Jeruzalem meemaken.



Mijlpalen in een mensenleven

Geboorte

De geboorte werd met grote vreugde begroet. De eerste jongen was de 'eerstgeborene' en de bevoorrechte. De besnijdenis gebeurde acht dagen na de geboorte. De voorhuid van de penis werd weggesneden.
De opdracht geschiedde op de veertigste dag na de geboorte (opneming in het joodse volk) met de wettelijke reiniging van de moeder; daartoe bracht men een reinigingsoffer in de tempel; een schaap (voor de rijken) of een paar duiven (voor de armen). De eerstgeborene werd aan God toegewijd.



Huwelijk

De vaders beslisten over de huwelijkspartner van hun zoon (18 jaar) of dochter (13-14 jaar).
De verloving was een belofte om met elkaar te trouwen na een tijd van kennismaking. Die periode duurde ongeveer een jaar (voor weduwen ongeveer een maand). Die tussentijd diende voor het verzamelen van huisraad en het aanschaffen van een woning.
Het definitieve samenleven begon na een acht dagen durend huwelijksfeest, waarbij het hele dorp meevierde.

Alleen de man kon een echtscheidingsbrief geven, op voorwaarde dat er er ernstige reden was. Dit kon zijn: ontrouw, verkwisting, slecht koken, te babbelziek zijn enz. Soms was een kleine reden al voldoende. Bijvoorbeeld: te veel of te weinig zout in het eten.



Overlijden

Meestal werd de afgestorvene nog dezelfde dag begraven omwille van het hete klimaat. Er werden klaagvrouwen gehuurd die hun gejammer en misbaar lieten begeleiden door een fluit. Het lijk werd op een draagbaar gedragen. Het werd niet in een kist gelegd, maar in doeken gewikkeld.
De rouw duurde meestal zeven dagen.


Het leven verliep in een snel tempo:
volwassen: 13-14 jaar
gehuwd: 18-19 jaar
grootvader: 38 jaar
overgrootvader: 57 jaar





Eten

Mensen aten brood en geroosterd graan, groenten (bijvoorbeeld: uien, peulvruchten, linzen), fruit (bijvoorbeeld: vijgen en dadels), platte kaas en kaas.
Ze gebruikten veel olijfolie.
Als ze vlees aten was dat vooral van schapen en geiten (geen varkensvlees, want joden mogen dat niet eten).
Om iets zoet te maken werd honing gebruikt (suiker bestond nog niet)
Ze dronken vooral water, melk en wijn (meestal versneden: 2/5 wijn en 3/5 water).
Ze aten met hun handen of met een lepel (vorken bestonden nog niet).


Op gewone dagen waren er twee maaltijden:
- het ontbijt bestond uit brood en vis
- het avondmaal bestond uit groenten, gemalen gerst, peulvruchten, overgoten met olijfolie, druiven en vijgen. Dit werd door allen uit één kom gegeten. De kinderen kregen een stuk brood van de vader, waarmee ze uit de kom een hapje uit visten.
(merk op dat men toen nog geen tomaten kende).





Bezittingen

Kleding

De kleding bestond uit een onderkleed: een lang hemd (tuniek), opgeschort met een gordel en een bovenkleed ('mantel': een grote lichte lap, die spiraalvormig rond het lichaam werd gewonden.
Als hoofddeksel droeg men een witte tulband of een loshangend doek met koord (vgl. Arabieren)
Als schoeisel kenden rijke mensen sandalen: eenvoudige zolen met riempjes. I9edereen anders liep op blote voeten.
De mensen hadden niet zoveel verschillende kleren als de mensen nu. De moeders en grote meisjes maakten de kleren voor de hele familie. Ze maakten meestal zelf de draden en de stof voor deze kleren van schapenwol of van linnen.

De feestkledij bestond uit een wit kleed. Voor de rijken een purper.



Huisinrichting

Veel huisraad bezaten de joden niet (ze woonden meestal buiten). Midden in de kamer lag een vuurplaat. Men had kruiken om voedsel of goederen in te beweren, een korenmaat (= een soort bus om graan te meten), een olielampje en een handmolen. Een oprolbare mat diende als bed.

De meeste mensen hadden geen meubels om van alles in de bergen. Daar gebruikten ze kruiken voor. Meestal gebruikten ze die als voorraadpotten. Men bewaarde er het voedsel in voor het gezin en voor de dieren. Dat kon olijfolie zijn of wijn, olijven of een vissaus. Het kon ook water uit een bron zijn, want zo'n kruik hield het water goed fris.
Sommige kruiken werden gebruikt om boeken in te bergen of ook geld. Als men op reis ging of als er oorlog was, stopte men dan die kruiken in de grond. Als mensen nu zo'n kruik vinden, vinden ze een echte schat. Zo vond een herdersjongen in 1947 een heleboel kruiken in een grot. Daarin zaten boekrollen van de bibliotheek van de Essenen.

Qumran Kruik
Die hadden ze in het jaar 60 na Christus in de grotten van de streek verstopt zodat de Romeinen ze niet zouden vinden. Voor mensen die geschiedenis bestuderen is dat een echte schat: het gebeurt zelden dat ze een bibliotheek in handen krijgen die bijna 2000 jaar oud is.





Gezondheid

Ziektes

Er waren veel ziektes, o.a. oogziekten (5%), huidziekten (melaatsheid, schurft), koortsen.
Wie een besmettelijke ziekte had, moest buiten de stad of het dorp verblijven.




Dokters

Wie ziek werd ten tijde van Jezus, ging naar iemand die goed raad wist met kruiden. Men moest dan thee drinken van die kruiden of de geuren ervan opsnuiven. Men kon ook naar een gebedsgenezer gaan. Dat is iemand die een gebed over iemand uitspreekt, zodat die vlugger kan genezen.



Voorzieningen

Toen Jezus leefde waren er nauwelijks voorzieningen. Een zieke kon wel wat zorg krijgen van familieleden, in het andere geval moest hij / zij gaan bedelen.





Wegen en afstanden

De wegen waren gebaande voetpaden. Breder hoefden ze niet te zijn, aangezien alleen ezels, paarden en kamelen elkaar moesten kruisen.

Afstandsmaten
een el: 44 cm (van elleboog tot top van middenvinger)
een vadem: 1, 80 m (armen uitgestrekt)
een steenworp: 10 tot 20 m
een mijl: 1000 passen, ongeveer 1500 m
een sabbatsreis: 200 el of 888 m ver
een stadie: 185 m, de lengte van een Olympiastadion