Jeremia 30, 1-2.12-15.18-22: Ik zal jullie God zijn
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1249-1250)
De Heer, de God van Israël, gaf Jeremia de volgende opdracht: ‘Jeremia, schrijf alles wat ik je ga zeggen, op in een boek. (…)
De Heer zegt: ‘Volk van Jeruzalem, een vreselijke ramp heeft jullie getroffen. Jullie lijken op iemand die zo zwaargewond is dat hij niet meer beter kan worden.
Het komt niet meer goed met jullie. Er is niemand die jullie helpt. Jullie vrienden van vroeger denken niet meer aan jullie. Ze komen jullie niet te hulp.
Ik ben het die jullie straft. Ik heb vijanden gestuurd om jullie te vernietigen. Ze hadden geen medelijden met jullie.
Jullie schreeuwen het uit. Jullie huilen om de vreselijke ramp. Jullie jammeren dat er niets van jullie over is. Maar het is jullie eigen schuld! Ik heb die ramp laten komen als straf voor jullie slechtheid en al jullie misdaden. (…)
De Heer zegt: ‘Ik zorg ervoor dat het weer goed gaat met mijn volk. De mensen zullen weer in hun huizen kunnen wonen. De steden die in puin liggen, zullen weer opgebouwd worden. En de paleizen zullen op dezelfde plaats staan als vroeger. Dan klinken er overal weer vrolijke geluiden. Mijn volk lacht, en zingt voor mij. Dan zorg ik ervoor dat iedereen mijn volk eert, in plaats van het te bespotten. En dat mijn volk groter wordt in plaats van kleiner.
Mijn volk zal weer net zo groot zijn als vroeger. Het blijft altijd bestaan, want ik zal het beschermen. En ik straf iedereen die mijn volk wil onderdrukken. Dan krijgt het een nieuwe leider, iemand uit het volk zelf. Die leider zal bij mij komen, maar alleen als ik hem roep. Want geen mens mag zomaar bij mij komen!’
De Heer zegt tegen de Israëlieten: ‘Jullie zullen mijn volk zijn, en ik zal jullie God zijn.
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme)
Dit zei de God van Israël tegen Jeremia:
Schrijf alles neer wat Ik je gezegd heb.(…)
Dit zegt God: je ziekte is ongeneeslijk,
Je wonden zijn niet te genezen.
Niemand verzorgt je zweren, je wonden sluiten zich niet.
Al je minnaars zijn je vergeten, ze lopen je niet meer achterna,
omdat Ik op jou heb ingeslagen als een vijand
en omdat ik je zonder medelijden heb gestraft
om je vele misdaden en je talrijke zonden.
Waarom jammer je dan om je wonden en je ondraaglijke pijn?
Ik heb je dit alles aangedaan
om je vele misdaden en je talrijke zonden. (…)
Dit zegt God: Ik zal de tenten van Jakob herstellen,
Ik zal zorg dragen voor zijn huizen.
De stad wordt herbouwd op zijn puinhoop,
de burcht komt weer op zijn vroegere plaats.
Een loflied weerklinkt, men hoort hen weer lachen.
Ik maak hen talrijk, nooit nemen ze nog in aantal af.
Ik breng hen tot aanzien, nooit worden ze nog veracht.
Hun zonen zijn voor Mij net als vroeger,
hun gemeenschap blijft altijd bestaan. Hun onderdrukkers straf Ik.
Hun koning is een van hen, hun heerser komt voort uit hun midden.
Ik laat hem bij Me komen, hij mag Me naderen.
Wie anders zou Me met gevaar voor zijn leven durven naderen
- zo spreekt God -?
Jullie zullen mijn volk zijn en Ik zal jullie God zijn.
Stilstaan bij …
Naderen
Wie God wilde naderen moest een bepaalde functie hebben en gereinigd zijn. Anders betekende contact met God de dood.
Jullie zullen mijn volk zijn en Ik zal jullie God zijn
Dit is de verbondsformule die Jesaja vaak citeert.
Bij de tekst
Betekenis
Na alle ellende die de profeet Jeremia steeds aankondigt, heeft hij nu een beloftevol visioen. Maar vooraleer er weer gebouwd kan worden, moet eerst van alles worden afgebroken.
Troostboek
Eerst schreef Jeremia een boek vol onheilsprofetieën met de bedoeling het volk tot bekering te brengen.
Maar nu schrijft hij een nieuw boek: een boek met een boodschap van bevrijding en nieuw leven. Daarom wordt de tekst in Jeremia 30 -31 het ‘troostboek’ genoemd.