Johannes 6, 52-59: Lichaam en bloed
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1685)
De Joden begonnen een felle discussie met elkaar. Ze riepen: ‘Hoe kan hij nu zijn lichaam aan ons te eten geven!’
Toen zei Jezus tegen hen: ‘Luister heel goed naar mijn woorden: Jullie moeten mijn lichaam eten en mijn bloed drinken. Anders kunnen jullie het eeuwige leven niet krijgen. Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, die krijgt het eeuwige leven. Als het einde van de wereld komt, zal ik hem laten opstaan uit de dood.
Mijn lichaam en mijn bloed geven het eeuwige leven. Mijn dood brengt redding. Als je dat gelooft, dan is het alsof je mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt. Dan ben ik in je, en dan hoor je voor altijd bij mij. Ik leef dankzij de Vader, de levende God, die mij gestuurd heeft. En iedereen die bij mij hoort, leeft dankzij mij.
Ik ben het ware hemelse brood. Jullie voorouders aten manna, brood uit de hemel, maar zij zijn toch gestorven. Maar wie het ware hemelse brood eet, zal eeuwig leven.’
Jezus zei al die dingen in de synagoge in Kafarnaüm. Daar gaf hij de mensen uitleg over God.
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme)
De Joden begonnen met elkaar te discussiëren:
‘Hoe kan Hij ons zijn lichaam te eten geven?’
Jezus zei daarop: ‘Echt waar, Ik zeg jullie:
als jullie het lichaam van de Mensenzoon niet eten
en zijn bloed niet drinken, hebben jullie het leven niet in je.
Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven.
Ik zal hem uit de dood doen opstaan op de laatste dag.
Want mijn lichaam is echt voedsel en mijn bloed is echte drank.
Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem.
Zoals Ik door de Vader die leeft, gezonden ben en leef door de Vader,
zo zal ook hij die Mij eet, leven door Mij.
Dit is het brood, dat uit de hemel is neergedaald.
Het is niet zoals bij de voorouders, die aten en toch stierven:
wie dit brood eet, zal eeuwig leven.”
Dit zei Jezus bij zijn onderricht in de synagoge van Kafarnaüm.
Stilstaan bij …
Eten
Letterlijk: voedsel tot zich nemen.
Maar in deze context bedoelt Jezus met eten: 'zich eigen maken'. Wie dit brood eet, stemt in met waar Jezus voor staat, wil zich zijn levensstijl eigen maken.
Mensenzoon
Die naam gebruikte Jezus vaak om over zichzelf te spreken. (69 keer in de evangelies)
Op zich betekent ‘mensenzoon’: ‘mens’, maar de profeet Daniël spreekt over de mensenzoon als over een koning die zorgt voor vrede en die de mensen komt oordelen.
Later gebruikte men 'mensenzoon' om er de menselijke natuur van Jezus mee aan te duiden.
Huub Oosterhuis vertaalt ‘Mensenzoon’ met ‘Mensenkind’.
Mijn vlees eten en mijn bloed drinken
De Semitische uitdrukking ‘vlees en bloed’, betekent ‘de hele persoon’.
‘Vlees eten en bloed drinken’ verwijst naar de eucharistie, waar men onder de gedaante van brood en wijn, die naar dit 'vlees' en 'bloed' verwijzen, tot eenheid (= communie) kan komen met Jezus.
Laatste dag
Hiermee wordt het einde der tijden bedoeld. Soms heeft men het ook over de ‘jongste dag’.
Vader
Typische manier waarmee Jezus God aanspreekt. Door God zijn vader te noemen, wordt duidelijk dat Jezus de zoon van God is. Wanneer zijn volgelingen God ook als Vader mogen noemen, zijn zij dus zonen of dochters, kinderen van God. Een verwantschap die een hele opdracht in zich draagt.
Brood
In dit stukje evangelie mag men ‘brood’ niet letterlijk nemen. Als basisvoedsel is brood een beeld voor leven. Brood en leven liggen zo dicht bij elkaar dat mensen die iets nodig hebben om in leven te blijven, zeggen: 'Ik heb dat broodnodig'. Zo spreekt Johannes over Jezus als 'het brood van het leven' (Johannes 6, 35).
Brood’ was in Oud-Oosterse religies ook het beeld voor goddelijke woorden, de leer. Zo noemden rabbijnen de Tora (wet) ‘brood voor het echte leven’.
Uit de hemel
In de Bijbel is ‘hemel’ de naam voor de plaats waar God woont. Soms vervangt 'hemel' zelfs het woord 'God'.
Met hemel bedoelt men nu: leven bij God, één zijn met God. Wie gelooft dat God iets goeds begon met de wereld en met de mens, gelooft ook dat dit over de dood heen verder gaat.
Vaderen / Voorouders
Jezus verwijst hier naar de Israëlieten die tijdens hun veertig jaar durende tocht door de woestijn manna hebben gegeten, 'brood dat uit de hemel is neergedaald'.
Eeuwig leven
Leven dat niet begrensd wordt door de dood. Voor de joden was dit een leven bij God, de samenvatting van al wat goed is.
Bij de tekst
Spreken met beelden
Deze tekst van het evangelie komt uit een lange toespraak van Jezus, die Johannes situeerde na de broodvermenigvuldiging.
Als men die tekst letterlijk leest, heeft men hetzelfde probleem als de joden die deze woorden voor het eerst hoorden. Om de volle rijkdom van die tekst te vatten, moet men oog hebben voor de figuurlijke betekenis van een groot aantal woorden. Eten, drinken, vlees, bloed, lichaam ... verwijzen naar de betekenis die Jezus voor de mens kan hebben als vlees, en voedsel, want zijn woorden geven leven en wie ze in zich opneemt, blijft eeuwig leven.
’Het lichaam van Christus’
Bij het uitreiken van de communie wordt gezegd: ‘Het lichaam van Christus’.
Wie de geconsacreerde hostie ontvangt, zegt ‘amen’. Met ‘amen’ wil men zeggen: ‘Ja, daar sta ik achter, dat bevestig ik.’ In de hostie ziet men het ‘lichaam van Christus’. Wie die hostie opeet, zegt daarmee: ik wil mij voeden aan Jezus. Wat voor Jezus belangrijk was, wil ik ook belangrijk vinden.
Suggesties
Kleine kinderen
DOEN
Wat ik fijn vind aan Jezus
(naar een idee uit: J. BRUGMAN, Prettige zondag! Kinderwoorddiensten voor het jaar A, Gooi en Sticht, 1995, p. 86)
Knip vooraf een grote schijf uit wit tekenpapier. Scheur die daarna in stukken die groot genoeg zijn om op te tekenen. Geef elk kind zo'n stuk en laat het daarop tekenen wat het fijn vindt aan Jezus.
Terwijl de kinderen tekenen, ga je rond en laat je ze verwoorden wat ze tekenen en waarom.
Stel nadien de schijf terug samen, en kleef die op een donker of contrasterend blad. Leg dit nadien voor het altaar of hang op bij het binnenkomen van de kerk.
VERKENNEN
Soorten brood
Neem een brood mee, en leg het in het midden tussen de kinderen.
De kinderen zeggen wat er bij hen opkomt als ze dit brood zien.
(Probleem: brood betekent voor kinderen nu veel minder dan het vroeger was. Brood wordt vervangen door: cornflakes, wafels, koeken)
Toon ze daarna een niet geconsacreerde hostie (vragen aan de pastoor of de koster). Laat hen ook hierbij vertellen wat bij hen opkomt.
Vertel zelf dat dit een brood is zonder gist. Vertel eventueel over de laatste maaltijd voor de uittocht uit Egypte. Men moest toen zo snel zijn, dat men de tijd niet had om het brood te laten rijzen.
Belangrijk
Beide soorten brood met respect behandelen!
Grote kinderen
SPREKEN MET BEELDEN
Een duizendpoot
(J. DE MEYERE, Zonnestraal 2003, nr 39, p. 17)
Vertel:
Boris en Kato zijn goede vrienden. Al jaren hebben ze samen veel plezier.
Op een dag vraagt Boris aan Kato:
- Wat vind je nu echt van me?
Kato denkt heel diep na.
- Pff, dat is een moeilijke vraag, antwoordt ze.
- Ja, maar ik ben er zo benieuwd naar, zegt Boris.
Kato blijft maar nadenken. Het is moeilijk om in enkele woorden te zeggen wie Boris voor haar is. Boris kan immers van alles. Hij is slim, handig, sportief en lief. Grappig kan hij ook zijn. Hoe kan Kato dat allemaal samenvatten. Plots weet ze het. Ze zegt:
- Boris, jij bent een duizendpoot!
Thuis gaat Boris voor de spiegel staan. Hij bekijkt zichzelf goed.
- Ik lijk helemaal niet op een duizendpoot, zegt hij in zichzelf. Ik heb maar twee armen en twee benen ...
Hij begrijpt niet wat Kato bedoelt.
Bespreek
- Kun jij Boris wat helpen?
- Hoe moet hij de woorden van Kato begrijpen?
In het evangelie van vandaag zegt Jezus dat hij 'brood' is.
- Hoe kunnen we dat woord van Jezus begrijpen?
(De woorden en daden van Jezus zijn als voedsel voor de mensen)
VERTELLEN
Twee sneetjes brood
naar C. LETERME, Een parel voor elke dag, Averbode 2007, p. 147
Twee sneetjes brood, een heel oud en een vers,
waren in de broodtrommel met elkaar aan het praten.
Het verse sneetje zei:
‘Ik ben heel jaloers op jou.'
‘Hoe kom je daar bij?’ vroeg het oude sneetje.
‘Er kan jou niets meer gebeuren.
Niemand haalt het nog in zijn hoofd om je op te eten.
Maar mij kunnen ze ieder ogenblik opeten,
en dan blijft er niets meer van mij over.’
‘Hoe kun je nu zo praten?' zei het oude sneetje.
Wat is er zaliger
dan opgegeten te worden als je brood bent?
Brood dat niet gegeten wordt, deugt nergens voor,
tenzij om weggegooid te worden,
te beschimmelen en helemaal te vergaan.’
‘Maar van mij blijft er toch ook niets over
als ik opgegeten wordt’ zei het verse sneetje
‘Heb je er dan nog nooit over nagedacht
wat er met je gebeurt als je opgegeten bent?’
‘Ja... eerst word je fijngekauwd,
dan word je doorgeslikt,
dan kom je in de buik van de mens
en daar word je fijngemaakt
tot er niets meer van je overblijft...’
‘Wel, zal ik je nu eens iets zeggen?' zei het oude sneetje,
'Als het lijkt dat er niets meer van je overblijft,
gebeurt er iets wonderlijks.
Dan stroom je door het hele lichaam van de man of vrouw
die je opgegeten heeft.
Die mens is heel blij met je,
want door jou kan hij werken en dansen
en springen en lachen...’
‘Dat heb ik nooit geweten’, zei het verse sneetje.
Overweging bij het verhaal
C. LETERME in Kerk en leven, Federatie Rotselaar, 14 juni 2017, p. 1
Het verhaal hierbij is heel merkwaardig.
Het gaat de hele tijd over brood
en over wat brood met de mensen doet
Tegelijk zegt het wat communie betekent
en wat het betekent als Jezus zegt:
‘Ik ben het brood dat leven geeft.’
Brood geeft leven.
Het geeft kracht en energie
om het leven aan te pakken,
om ziektes te overwinnen,
om te werken aan een wereld
waarin het goed leven is ...
Als Jezus zegt dat Hij brood is,
dan zegt Hij dat Hij net als brood
mensen kracht en energie geeft
om het kwade te overwinnen,
om van de wereld
een betere wereld te maken.
Als christenen deelnemen aan de communie,
dan tonen ze aan anderen
dat Jezus in hun leven is als brood,
dat Hij hun de kracht geeft
om wat Hij zei en deed
in realiteit om te zetten.
Eten van brood bij de communie
is dus meer dan een ‘koekje’ eten
zoals kleuters dat soms denken.
Het toont de eenheid
tussen Jezus en zijn volgelingen
en de kracht om te leven zoals Hij deed.
De Vrouwe van Stavoren
(C. LETERME, Parels van verhalen, uitgeverij Averbode 2019, p. 168)
Stavoren was een levendige stad in Friesland.
De rijkste handelaar van de stad was een weduwe.
Omdat ze vond dat ze niet rijk genoeg was, riep ze haar beste kapitein.
‘Schipper, u vaart op mijn grootste schip. Doe dat vol met goud.
Vaar waar u wilt, maar kom terug met het kostbaarste op aarde.’
De kapitein ging op alle wereldzeeën en kwam in alle grote havens.
Op een dag stond hij voor een groot pakhuis en sprak er een man aan:
‘Ik zoek het kostbaarste op aarde.’
De man liep weg en kwam terug met een handvol tarwekorrels:
‘Deze korrels worden plantjes die honger stillen en mensen doen leven.’
‘Laad mijn schip maar vol met deze tarwe’, zei de kapitein.
Een tijd later stond hij trots op zijn schip dat Stavoren binnenliep.
‘Wat heb je voor me mee, kapitein?’ vroeg de Vrouwe.
‘Tarwe, Vrouwe! Goudgele tarwe, een heel schip vol.’
‘Tarwe?!? Kapitein, werp de hele lading maar in zee.’
Een oude man hoorde dit gesprek.
‘Vrouwe, geef die tarwe liever aan de armen.’
Maar de Vrouwe luisterde niet.
‘Dat zal u spijten! Tarwe is ongelooflijk kostbaar.
Er komt een dag dat u als een arme vrouw zult leven.’
Toen wiep de Vrouwe van Stavoren haar grote gouden ring in zee.
‘Ik krijg die ring eerder terug dan dat jouw voorspelling uitkomt,’ zei ze.
Wat later liet de Vrouwe al haar schippers bij zich komen en zei
‘Vertrek allemaal tegelijk en keer terug met de mooiste schatten van de wereld.’
‘Maar er is storm op komst. Uw vloot dreigt te vergaan,’ zeiden ze.
‘Doe wat ik zeg en vertrek onmiddellijk.’
Nog diezelfde middag voer de vloot uit.
‘s Avonds vond het dienstmeisje van de Vrouwe
de gouden ring van haar bazin in de vis die ze schoonmaakte.
Dezelfde avond stak een stormwind op en er brak een noodweer los.
De hele vloot verging.
Drie maanden later bezat de rijke weduwe niets meer.
Hongerig en uitgeput stierf ze een tijd later.
(Naar een legende uit Nederland)
Overwegingen
Agnes Lameire
Brood zijn (2018)
Johannes spreekt in tekenen, in symbolen. Zo noemde hij Jezus de weg, het licht, de wijnstok en vandaag het levende brood.
Symbooltaal is dat en wij gebruiken die ook. Als we zeggen die man verdient goed zijn brood, dan bedoelen we meer dan zijn dagelijkse boterham. Dan verwijzen we onrechtstreeks ook naar zijn huis, zijn tuin, zijn auto, zijn zwembad en noem maar op. Maar zelfs als je dat allemaal mocht bezitten dan is dat nog geen zekerheid dat je ook gelukkig bent. Je hebt evenzeer nood aan vriendschap, aan vertrouwen, aan vergeving, aan liefde.
En telkens we bidden 'geef ons heden ons dagelijks brood' bidden we om alles wat het leven goed om leven maakt, het materiële zowel als het geestelijke. En voor dat laatste wil Jezus borg staan. Hij noemt zichzelf het LEVENDE BROOD, het brood dat VOLOP leven geeft.
De joodse tijdgenoten van Jezus namen aanstoot aan zijn woorden. 'Het brood dat Ik zal geven is mijn vlees voor het leven van de wereld' zei Jezus.
'Hoe kan Hij ons zijn vlees te eten geven?' twistten ze met elkaar en velen hebben Hem toen verlaten. Voor hen was dat woord te hard om aan te nemen.
Voor christenen zijn het vertrouwde woorden. In elke eucharistieviering herdenken ze hoe Hij bij tijdens het laatste avondmaal het brood nam, zijn Vader dankte, het brood zegende, brak en deelde met de woorden: 'Neemt en eet hiervan want dit is mijn lichaam.'
Het oudste getuigenis daarvan lezen we bij Paulus, die rond het jaar 52 in zijn eerste brief aan de Korintiërs schrijft hoe hijzelf de overlevering daarover heeft ontvangen om die - op zijn beurt - aan de christenen van Korinte door te geven. We weten dus zeker dat de eerste christenen samen kwamen in een of ander huis, het brood zegenden, deelden en hebben gegeten ‘tot zijn gedachtenis’.
En hoe vertalen we dat nu?
Van onze kinderen of kleinkinderen zeggen we wel eens: het is mijn vlees en bloed. Het is mijn leven dat ik mee heb mogen doorgeven. Want bloed betekent LEVEN. Dringt het Rode Kruis er niet regelmatig op aan om bloed te geven en zo levens te redden?
Het woord van de Heer wordt in elke eucharistieviering voorgelezen en het brood dat wordt gebroken en gedeeld, is zijn gave, zijn vlees, zijn bloed, zijn eigen leven waardoor we met Hem verbonden worden, leven krijgen, belofte zelfs van EEUWIG leven. ‘Ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij’ schreef de apostel Paulus.
Dat houdt in dat wij, door ONS leven van ZIJN leven moeten getuigen. Dat wij zelf als brood zijn voor mensen om ons heen: opkomen voor de kleine man, zieken bezoeken, delen, troosten, liefhebben, een mens zijn aan wie men het eerst denkt als de nood het hoogst is.
We mogen blijde mensen zijn, dankbare mensen, hoopvolle mensen, levend vanuit de bron die Jezus Christus is. Want gelovend in zijn woord en etend van zijn brood moet zelfs de enge doodspoort ons niet benauwen. Want daar voorbij wacht God ons op, Hij die ons niet heeft geschapen voor de dood, maar voor het leven. Voor een eeuwig leven waar we mogen naar uitzien op het woord van zijn Zoon, Jezus Christus, onze Heer.
Jan Wuyts, pr
'Priester Johannes' (18 juni 2017)
Reizen we samen naar Turkije. Daar laten we ons met de teletijdsmachine naar het jaar 100 flitsen. Wij zijn welkom in een parochie. Met rechtmatige fierheid vertellen die mensen ons dat hun gemeenschap gesticht werd door de apostel Johannes, overleden, maar vereerd als een heilige. Zij gaan er ook prat op dat in hun gemeenschap een algemeen gewaardeerd evangelie ontstaan is. Dat staat op naam van de apostel: ze noemen dat daarom het evangelie volgens Johannes.
We zijn nog steeds op bezoek bij die Sint-Jansparochie in Turkije. We brengen een bezoek bij een geleerde, zeer diepzinnige en gelovige man, toevallig ook met de naam Johannes - men noemt hem priester Johannes. Hij is de echte schrijver van dat evangelie. Hij vertelt ons dat hij de apostel Johannes nog heel goed gekend heeft. Die heeft hem vaak uitgebreid verteld over Jezus, over zijn bijzondere vriendschap met Jezus en over alles wat hij en zijn vrienden met Jezus hadden beleefd. Na de dood van de apostel is hij daarover gaan mediteren, bidden, nadenken. Zo heeft hij gehoord over twee zeer bijzondere gebeurtenissen in het leven van Jezus. De eerste gebeurtenis die hem intrigeerde was de broodvermenigvuldiging. Een tweede nog veel meer ingrijpend gebeuren was de laatste maaltijd van Jezus met zijn leerlingen. Tijdens beide gebeurtenissen doet en zegt Jezus hetzelfde: ‘Hij nam de broden of het brood, sprak een dankgebed uit, brak het brood en gaf het aan zijn leerlingen.’ En op het Laatste Avondmaal zegt Jezus van dat brood: ‘dit is mijn lichaam’. En over een beker met wijn zegt Jezus: ‘dit is mijn bloed’. Jezus noemt het brood op tafel zijn lichaam en Johannes zegt: zijn vlees. Dat klinkt voor ons heel vreemd. Hij maakt een sprong van het eten van het brood naar het eten van het vlees, dat zijn lichaam is. En van het drinken van de wijn, naar het drinken van zijn bloed.
We zitten hier in een taalspel dat tot bijzondere uitspraken leidt, waar wij vanuit ons taalgevoel erg moeilijk mee hebben. ‘Iemands bloed drinken’ betekent in het Nederlands min noch meer iemand ten dode toe haten. Voor ons is dat eten en drinken van vlees en bloed een erg ongelukkig uitdrukking.
Wat heeft die Johannes ons eigenlijk willen zeggen? Op het Laatste Avondmaal gaf Jezus te eten en te drinken. Hij gaf ‘voedsel’ en ‘drank’. Aan die twee woorden heeft Hij een nieuwe betekenis aan gegeven. Wat wij eten en wat wij drinken wordt in zekere zin opgenomen in ons hele lichaam. Voedsel en drank worden één met ons lichaam. Wanneer wij het brood eten waarvan Jezus zei: ‘dit is mijn lichaam’, dan worden wij één met Hem. Wanneer wij de wijn drinken waarvan Jezus zei: ‘dit is mijn bloed’, ook zo worden wij één met Hem. Eten en drinken zijn onontbeerlijk om te leven. Zo is die eenheid met Jezus onontbeerlijk om als gelovige ten volle te leven.
Wat kan dat nu betekenen voor ons? Eén zijn met Jezus en dank zij Hem ten volle leven. Als we naar Jezus kijken, zien we twee dingen. De manier waarop Hij omging met zijn medemensen, zijn naastenliefde, zijn barmhartigheid, zijn waardering voor mensen. Daarin kunnen wij Hem navolgen. Dat is een eerste manier om één te worden met Hem, verbonden met Hem. We zien nog iets anders bij Jezus. Hij leefde heel sterk verbonden met God, die Hij zijn Vader noemde. Het is moeilijk om te zeggen hoe wij Hem daarin kunnen navolgen. Mij helpt daarbij te denken aan mijn moeder. Zij was een diep religieuze vrouw. Dat betekent niet dat zij elke dag naar de kerk ging, al stond de kerk recht tegenover onze deur. Kinderen, ouders en grootvader samen telde haar gezin zestien personen. Daarmee had zij de handen vol. Maar zij legde alles wat zij deed en wat zij was in Gods handen vanuit een diep besef van Gods aanwezigheid in haar leven.
Zo zijn we hopelijk op het spoor gekomen van wat het betekent: het brood eten. De communie straks betekent: als gedoopte en gelovige mens hoor je bij Jezus en je bent uitgenodigd om Hem na te volgen zowel in zijn omgang met zijn medemensen als in zijn omgang met God.
Marc Galant, trappist (Orval)
Verrijzenis
De Joden eten “koosjer”, wat betekent: “ritueel”. Daarvoor gaan ze bij een speciale slager. Zij mogen namelijk geen bloed eten. Niet alleen geen bloedpens met knappende korstjes, waar Felix Timmermans een watertandende beschrijving van zou geven, maar het vlees zelf moet totaal bloedeloos zijn. De Wet van Mozes verbiedt immers vlees te eten dat niet uitgebloed is (Deuteronomium 12, 16 en 15, 23). De koosjere slager zorgt ervoor dat het vlees voldoet aan de Wet.
Het is aan die mensen dat Jezus nu komt zeggen: “Als gij het vlees van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt gij het leven niet in u”. Dat moet in hun oren een gruwel geweest zijn. Het idee alleen bloed te drinken moest hun hart doen keren. Schept Jezus er dan genoegen in zijn volksgenoten te choqueren? En als dat niet zo is, wat bedoelt Hij dan wel ?
Zoals in alle oude godsdiensten heeft het bloed, in de denkwereld van het Oude Verbond, een heilig karakter. Het bloed is het leven, het bloed is het levensprincipe: als je uitbloedt ben je dood. Welnu, het leven is heilig, het leven komt van God, het leven behoort God toe. Het bloed, als levensprincipe, behoort alleen God toe. De mens mag het op geen enkele wijze tot zich nemen. Als er een offer gebracht wordt, dan is het bloed er het part van God en het wordt over het altaar geplengd. Het bloed van het paaslam wordt op de deurstijlen gestreken om te beduiden dat dit huis en zijn bewoners aan God toebehoren. Alleen God kan ons dat bloed, dat levensprincipe geven.
Als we dat alles voor ogen nemen, dan gaat er voor ons in dat evangelie een lichtje op. Door tegen de Wet van God in te verklaren dat er bloed moet gedronken worden, stelt Jezus zich niet alleen boven de Wet, Hij stelt zich op als Gever van het levensprincipe. Hij heeft zich niet alleen aangemeld als gezonden door de Vader (Johannes 6, 44), maar ook als Hij die uit de hemel is neergedaald (Johannes 6, 51), als “Degene die uit God is” en die de Vader heeft gezien (Johannes 6, 46). Op dit punt kunnen we met die tekst niet verder als we Jezus niet aanvaarden als Zoon van God. Maar als we in Hem geloven als in de Zoon van God, dan wordt de hele passage glashelder en sluit alles als een bus.
Weliswaar worden alle waarden op hun kop gezet. De taboe op het bloed, omdat alle leven God toebehoort, wordt aanbod van God om in ons zijn eigen leven op te nemen. Ons vragen zijn bloed te drinken, is ons zijn levensprincipe aanbieden. Zullen wij op dat aanbod ingaan? Gods leven bestaat erin totaal zichzelf te geven. Zijn bloed drinken, zijn levensprincipe in ons opnemen behelst dat wij, zoals Hij, ons van onszelf onteigenen om ons te geven. Paulus zal die beweging beschrijven als “dezelfde gesteltenis hebben als die in Jezus Christus was”, die van goddelijke oorsprong, zichzelf ontledigd heeft in de gave van zichzelf aan de mensheid (Filippenzen 2, 5 v.).
Op Pasen, evenwel, verrijst het vlees. Voorgoed onttrokken aan de dood, het vlees van Christus wordt onstoffelijk, het neemt deel aan de vrijheid van de Geest, de vrijheid van onmetelijk te beminnen. Op Pasen wordt Jezus in volheid “het Brood des levens”. Voortaan kan hij zich geven, mateloos, aan allen, altijd. Als wij hem eten wordt hij van onze cellen en wij worden van zijn lichaam.
In de eucharistie biedt Jezus ons op zichtbare wijze aan deel te hebben aan zijn lichaam en bloed, met al wat Hij is, met zijn lichaam: “Dit is mijn lichaam voor u” (1 Korintiërs 11, 24), met zijn bloed voor ons geplengd. Wij worden er Jezus’ lotgenoten, Gods levensgenoten.
Eeuwig leven (2017)
“Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt heeft eeuwig leven”
Dit woord van Jezus is een regelrechte provocatie. In de Bijbel botsen ‘vlees’ en ‘eeuwig leven’ met elkaar als twee totaal tegenovergestelde begrippen. Het ‘vlees’ is de staat van het zwakke, vergankelijke schepsel. Daar tegenover staat de Schepper, de Onvergankelijke, de eeuwige God. Buiten God is alles vlees, zelfs de engelen (Ezechiël 10, 12). Vlees en bloed kunnen ten andere uit zichzelf niets begrijpen van de goddelijke werkelijkheid (Matteüs 16, 17; Galaten 1, 16; Efeziërs. 6, 12). In één woord: er is een on
Dat is slechts mogelijk, en hier zien we de interne logica van het Johannesevangelie, wanneer God zich compromitteert met het vlees, wanneer God de afstand overbrugt tussen Schepper en schepsel door zelf vlees te worden. En precies dit schandaal van God die zijn majesteit compromitteert, heeft Johannes vastgelegd in de proloog van zijn evangelie waar het klinkt als een bom: ‘het Woord is vlees geworden’. Het Woord dat bij God is, en dat God is, het Woord van het eeuwig leven, het Woord dat alles geschapen heeft, is vlees geworden. Schokkender kon het niet gezegd worden. Johannes had het kunnen brengen op een mildere toon: ‘het Woord is mens geworden’. Maar neen, hij legt de nadruk op het broze, het zwakke, vergankelijke karakter van de mens. God komt de mens zoeken, juist in die uiterste schamelheid van zijn wezen.