Klaagliederen 2, 2 . 10-14 . 18-19: Ik heb geen moed meer
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1319-1321)
De Heer heeft alle dorpen en steden in Juda verwoest,
hij had geen medelijden, hij ging verschrikkelijk tekeer.
Hij heeft de koning en de leiders vernederd. (…)
De wijze mannen van Jeruzalem zwijgen,
ze zitten treurig op de grond.
Ze hebben rouwkleren aangedaan,
en zand over hun hoofd gegooid.
De vrouwen van Jeruzalem buigen hun hoofd en klagen.
Inwoners van Jeruzalem, ik zag wat er met jullie gebeurde.
Daarom zijn mijn ogen rood van het huilen.
Ik ben in de war, ik voel me ellendig,
want jullie worden vernietigd!
Jullie kinderen liggen hulpeloos op straat,
alsof het gewonde soldaten zijn.
Ze blijven hun moeder vragen om eten of drinken,
maar er is niemand die hen helpt.
Zo sterven ze langzaam van honger en dorst,
ze sterven langzaam in de armen van hun moeder.
Inwoners van Jeruzalem, wat kan ik nog zeggen?
Waarmee kan ik jullie troosten? Hoe kan ik jullie helpen?
Jullie pijn is ongelofelijk groot,
maar er is niemand die jullie kan genezen.
Jullie profeten hebben jullie bedrogen, hun woorden waren waardeloos.
Ze hebben jullie niet gewaarschuwd om beter te gaan leven. (…)
Inwoners van Jeruzalem, jullie schreeuwen het uit!
Laat je tranen maar stromen, dag en nacht,
laat ze stromen als een brede rivier.
Blijf maar jammeren, blijf dag en nacht klagen.
Smeek de Heer om hulp, blijf tot hem bidden!
In elke straat sterven mensen van de honger.
Vraag aan de Heer of hij jullie laat leven.
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme)
God heeft het gebied van Jakob meedogenloos verwoest.
In zijn woede vernietigde Hij de vestingen van Juda.
Hij vernederde zijn rijk en zijn leiders. (…)
Zwijgend zitten de oudsten van Sion op de grond.
Ze zijn in zakken gekleed en strooiden as op hun hoofd.
De meisjes van Jeruzalem laten het hoofd hangen.
Mijn ogen zijn moe van het wenen, mijn ingewanden branden.
Ik heb geen moed meer: mijn volk is heel erg geslagen,
kinderen en zuigelingen sterven op straat.
Zij vroegen hun moeder nog: `Waar is het brood en de wijn?'
maar streden gewond met de dood in de straten van de stad
en gaven de geest in de armen van hun moeder.
Waarmee kan ik jou, Jeruzalem, vergelijken?
Wat kan ik nog zeggen, Sion, om je te troosten?
Je wonden zijn groot als de zee en niemand die je geneest.
De visioenen van je profeten waren leugen en bedrog.
Ze wekten geen schuldbesef en wendden de rampen niet af;
Hun orakels zijn waardeloos, misleidend. (…)
Roep met je hart tot God, de schutsmuur van Sion.
Houd niet op met wenen. Gun je ogen geen rust.
Geef de vrije loop aan je tranen, dag en nacht.
Roep heel de nacht tot God. Stort je hart uit als water.
Bid, met geheven handen, voor het leven van je kinderen,
die nu op de hoeken van de straten van honger wegkwijnen.
Bij de tekst
Klaagliederen
Dit boek in de Bijbel bestaat uit vijf lange gedichten.
Daarin wordt getreurd over de verovering van het land Juda door de Babyloniërs in 586 voor Christus. Toen werden de stad Jeruzalem en
de tempel verwoest, en werden veel inwoners gedood of gedeporteerd naar Babylonië.
Omdat de schrijver tegen God klaagt over die rampen worden deze gedichten 'Klaagliederen' genoemd.
Tisja Beav
(= negende dag van de maand Av)
Op die dag herdenken de Joden de verwoesting van Jeruzalem en de tempel en de andere rampen die hen in de loop der tijd zijn overkomen.
Het is een vastendag, een dag waarop ze niet mogen eten.
In de synagoge wordt op die dag het hele bijbelboek Hooglied voorgelezen.