Loading...
 

Lucas 16, 1-8

Lucas 16, 1-8: Parabel: de onrechtvaardige rentmeester

De tekst

’Bijbel in gewone taal’

(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1652-1653)

Jezus gaf de leerlingen nog een voorbeeld. Hij zei: ‘Een rijke man had een dienaar die zijn zaken regelde. Maar de mensen klaagden bij de rijke man. Ze zeiden dat die dienaar slecht omging met het bezit van de rijke man. Toen riep de rijke man zijn dienaar en zei: ‘Ik hoor van iedereen dat jij oneerlijk bent. Daarom kun je niet langer mijn dienaar zijn. Lever alle rekeningen bij mij in.’
De dienaar dacht: Ik word ontslagen! Wat moet ik doen? Werken op het land kan ik niet. En ik schaam me ervoor om een bedelaar te worden. Ik weet het al! Ik zorg ervoor dat ik vrienden krijg. Die kunnen dan voor me zorgen als ik geen werk meer heb.
Toen riep de dienaar iedereen bij zich die schulden had bij zijn heer. Hij vroeg aan de eerste: ‘Hoe groot is je schuld?’ Die antwoordde: ‘Honderd vaten olijfolie.’ De dienaar zei: ‘Hier is je rekening. Maak er snel vijftig vaten van.’ Toen vroeg hij aan de volgende: ‘Hoe groot is jouw schuld?’ Die antwoordde: ‘Honderd zakken graan.’ De dienaar zei: ‘Hier is je rekening. Maak er maar tachtig zakken van.’
De heer zei tegen zijn dienaar: ‘Goed gedaan! Je hebt je probleem slim opgelost.’’
Jezus zei: ‘De mensen die bij deze wereld horen, gaan slim met anderen om. Veel slimmer dan de mensen die bij het licht horen.



Dichter bij de tijd

(Bewerking: C. Leterme)

Op een dag vertelde Jezus aan zijn leerlingen:
'Er was eens een rijk man die een rentmeester had.
Die zorgde voor het geld van de rijke man:
hij noteerde wat er betaald werd en wat er te betalen was.
Op een dag kreeg de rijke man klachten
dat de rentmeester zijn bezit verkwistte.
Hij riep hem bij zich en zei: ‘Wat hoor ik daar over jou?
Ik wil dat je dat eens uitlegt, anders moet ik je ontslaan’.
De rentmeester dacht:
‘Wat moet ik doen? Meneer wil mij ontslaan.
Spitten kan ik niet, en bedelen … daar schaam ik me voor.
Weet je wat? Tegen de tijd dat ik ontslagen word
zorg ik ervoor dat er mensen zijn die me bij hen thuis ontvangen’.
Eén voor één liet hij de mensen die bij zijn heer schulden hadden,
bij zich komen.
Tot de eerste zei hij: ‘Hoeveel ben je meneer schuldig?’
Die antwoordde: ‘Honderd vaten olijfolie’.
Hij zei: ‘Hier is het contract, ga zitten en maak er vlug vijftig van’.
Aan de volgende vroeg hij:
‘En jij, hoeveel ben jij hem schuldig?’
Die antwoordde: ‘Honderd zakken tarwe’.
De rentmeester zei tegen hem:
‘Hier is je contract, maak er tachtig van‘.

‘Wel,’ zei Jezus, ‘ik vind het goed
dat die man zo goed over alles nadenkt.
De kinderen van deze wereld handelen onderling
met meer overleg dan de kinderen van het licht.



Stilstaan bij ...

Rentmeester
Iemand die de eigendommen beheerde van een grootgrondbezitter.

Verkwisten
De rentmeester wordt beschuldigd van slordig en nalatig beheer.

Vat
Zo’n vat (bat) was een inhoudsmaat van ongeveer 36 liter. 100 vaten olie waren dus ± 3600 liter, de opbrengst van ± 150 bomen.

Schuldbekentenis
Ten tijde van Jezus werden alleen de totaalbedragen in contracten vastgelegd. Zo’n bedrag bevatte de feitelijke som, vermeerderd met de rente. Zo werd het verbod om rente te vragen omzeild. Als de rentmeester in de parabel de bedragen aanpast, laat hij de rente vallen, waardoor zijn baas wel de kostprijs van de goederen terugbetaald krijgt, maar niet meer de rente die er eigenlijk onrechtmatig was aan toegevoegd.

Maat
Een maat (kor) was een zak met ongeveer 360 liter als inhoud.
100 zakken is de opbrengst van minstens 40 hectaren goed bouwland uit Galilea.

De heer
Met de heer kan de rijke man uit de gelijkenis worden bedoeld. Maar het kan ook Jezus zijn, die door Lucas vaak ‘de Heer’ wordt genoemd.

Met overleg handelen
Doordat de rentmeester de mensen tegemoet komt die schulden hebben, zorgt hij ervoor dat die mensen tegenover hem verplichtingen hebben. Zo kan hij vermijden dat ze tegen hem zullen getuigen voor de rechtbank.

Kinderen van het licht
In de geschriften van de Essenen (gevonden in Qumran, een plaats in de omgeving van de Dode Zee) werden de leden ‘kinderen van het licht’ genoemd. Hun tegenstanders noemden ze: ‘kinderen van de duisternis’.





Bij de tekst

Context

Rond deze parabel groepeerde Lucas twee andere parabels die het over rijkdom hebben:
. de verloren zoon, die de rijkdom van zijn vader verbrast
. de rijke vrek en de arme Lazarus





Bijbel en kunst

ANONIEM

Houtsnede
± 1500, Nederland, Utrecht, Catherijneconvent
(Geïnspireerd door: A. van den Akker sj in www.beeldmeditaties.nl)

C25houtsnede

De kunstenaar toont op deze houtsnede het gesprek tussen de rijke man en zijn rentmeester. De rijke man draagt een kroon en zit op een troon. Naast hem zit de rentmeester achter een bureau. Daarop liggen gouden munten en een open boekje. De rentmeester wijst ernaar met zijn linkerhand. Dat dat boekje het onderwerp van gesprek is, is af te leiden uit het gebaar dat de koning maakt met zijn rechterhand.
Let ook even op hun andere hand. Bij de rentmeester raakt die hand het geld. De koning houdt hem op zijn hart. Wil hij daarmee duidelijk maken dat niet het geld het belangrijkste is, maar het hart?
Ook de omgeving waarin de beide figuren geplaatst zijn, geeft te denken. Aan de kant van de koning is er door de deuropening zicht op de buitenwereld. Aan de kant van de rentmeester zijn er twee ramen, maar er is niets doorheen te zien.





Overwegingen

Jan Wuyts

Niet bij de pakken zitten

Eén van Jezus’ leerlingen vertelt: ‘Hebben jullie dat gehoord van die rentmeester. Is nooit, zeggen ze, voor een scheve schaats opzij gegaan. Het lukt hem altijd; hij komt er altijd ongedeerd uit. Maar nu is hij zwaar tegen de lamp gelopen. Het schijnt dat hij vliegensvlug de schuldbekentenissen met de schuldeisers vervalst heeft om zo zijn hachje te redden. De schurk. Je moet maar durven.’
De eerste die reageert is Jezus. ‘Ja, hij heeft het gedurfd’, zegt Jezus,’ Ik herken mij in die rentmeester. Ik heb met hem te doen. Hij wordt ervan beschuldigd te sjoemelen met geld van een ander. En hij zal ervoor opdraaien. Ik word ervan beschuldigd te sjoemelen met de Joodse wetten en voorschriften. Ik zal ervoor opdraaien.’

Zoals de rentmeester met de rug tegen de muur staat, zo staat ook Jezus met de rug tegen de muur. Hij kan geen kant meer op. Om de haverklap wordt Hij ervan beschuldigd de naam van God te misbruiken om de mens boven de wet te plaatsen. Ze zoeken zelfs een gelegenheid om Hem te doden.
Wat Jezus prijst in de rentmeester is dat hij er niet ging bij zitten. In een oogwenk ziet, oordeelt en handelt hij op de meest doeltreffende wijze. Jezus wou dat zijn leerlingen even pienter en slim zouden te werk gaan om zijn tegendraadse leven na te volgen, om Gods Rijk van liefde te realiseren.

Eigenlijk gaat het over de keuze tussen twee vormen van religie. De Farizeeën en de Schriftgeleerden hielden voor dat het onderhouden van de wet de enige weg is die naar God leidt. Vooral de buitenkant telde. Jezus heeft daarin heel wat hypocrisie ontdekt en ontmanteld. Hij komt op voor een andere religie, een andere godsdienstigheid, waar de wetten in dienst staan van de mens, van menswaardigheid, van medemenselijkheid. Zo haalde Hij echter heel wat Farizeeën en Schriftgeleerden op de hals. Zij maakten duidelijk onderscheid tussen de reinen en de zondaars, de wetsgetrouwen en de wettelozen. Jezus neemt het altijd weer op voor wie schuldig is. Er zijn immers geen andere mensen dan schuldige mensen. Wij dragen allemaal ons 'pakske' mee. Wij hebben allemaal fouten gemaakt en kansen gemist. Hier duikt onze schurk van een rentmeester op. Jezus zegt: ‘God houdt van u ondanks uw schuldige onvolkomenheden.’ Dit noemen wij Gods barmhartigheid. Dit is geen goedkeuring van fouten, geen witwassen van schulden. Door Gods vergeving worden onze zonden opgeborgen in zijn liefde voor ons. Zo gaat dat toch ook tussen mensen die van elkaar houden en toch elkaar eens pijn doen.



Jan Dumon

Schuldenlast

Zou het grootste probleem van Kerk en christendom in het Westen niet zijn dat er nog veel te veel gedaan wordt alsof men wel God en de geldduivel samen kan dienen. Kijk naar de rentmeester, zegt Jezus, en voor het te laat is, ga je ook de schuldenlast verminderen van die landen op wiens rug je je tot nu toe verrijkt. Je moet het nog niet eens doen uit rechtvaardigheid. Uit welbegrepen eigenbelang is al genoeg. Als je 't maar doet.



Marc Galant, trappist (Orval)

Het 'gouden kalf'

Zodra men begint men het geld te dienen, de “Mammon” zoals Jezus het noemt, aanbidt men het gouden kalf: de rijkdom, het bezit. In God is er echter geen hebben. God is liefde, en liefde is nooit de andere inpalmen, bezitten of in zijn macht houden. Je kan dus niet God dienen en het geld. Wel kan men zich bedienen van het geld om God te dienen. Maar hoe dat wijs maken aan “de Farizeeën, die zeer op geld gesteld waren, zegt Lucas, en die het bespottelijk vonden wat Jezus zei” (Lucas 16, 14) met zijn ”Zalig de armen van geest”? Jezus vertelt hen een pikant verhaal.

Hij verhaalt over een onrechtvaardige rentmeester, maar die tot inkeer komt. Dat verhaal brengt ons in de problemen door de verkeerde klemtonen die wij in de tekst leggen. Om er de zin van te begrijpen, moeten wij eerst inzien welke de taak was van een rentmeester. Zo een rentmeester was een zetbaas van de eigenaar, of van de koning, voor wie hij de huur, de pacht of de belasting moest innen. Boven het bedrag dat hij aan zijn meester moest afdragen vroeg hij van de betalers ook een rente voor zichzelf. Maar zoals de tollenaars legde hij er een ferme schep boven op en eiste hij voor zichzelf hogere bedragen dan normaal. Een klaar geval van onrechtvaardige uitbuiting.

Onze rentmeester heeft het kennelijk te bont gemaakt, er is reactie gekomen, de mensen zijn naar de baas gegaan, en die kan hem niet meer handhaven. Dat is de schok die de rentmeester tot bekering brengt. Hij maakt zijn vroegere onrechtvaardigheid goed door de mensen die hij vroeger uitbuitte, nu het teveel kwijt te schelden. Hij wordt een mens die zich bekeert zoals de “verloren zoon” van het vorige hoofdstuk in het Lucasevangelie. Ook diens wereld viel in elkaar nadat hij zijn vermogen had verkwist. Ook hij ontdekt dat hij tot de bedelstaf is geraakt. En hij bekeert zich. Hij gaat terug naar zijn vader en bekent zijn fouten. Zo gaat ook de rentmeester terug naar diegenen die hij heeft uitgebuit. In plaats van hen nog eens, voor de laatste maal, uit te persen om een appeltje tegen de dorst te hebben, bekent hij zijn fouten en hij geeft het geld, dat hij teveel gevraagd heeft, terug aan wie het toebehoort. Zo reageerde ook de oppertollenaar Zacheüs toen Jezus bij hem zijn intrek kwam nemen. Hij zegde tot Jezus : “Heer, hierbij geef ik de helft van mijn bezit aan de armen, en als ik iemand iets heb afgeperst, vergoed ik het viervoudig” (Lucas 19, 8). Dat is de taal van iemand die een nieuw leven begint, de taal van iemand die zich bekeert.

Vóór zijn bekering zat de rentmeester vast in een economische structuur die door hem en zijn collega’s in stand gehouden werd. Hij was een gerespecteerd man en had zijn plaats in de kring van de gerespecteerde mannen. Hij had geen idee hoe hij anders kon leven. Spitten, met de handen je kost verdienen, had hij niet geleerd. Hij bekeert zich en hij gebruikt de mogelijkheid die hij wèl heeft. Met zijn geld zorgt hij voor een eerlijke verdeling. Daar wordt hij om geprezen : hij maakt vrienden met het geld dat hij hen onrechtvaardig had ontnomen.

Hij bekeert zich immers tot de nieuwe wereld die Jezus komt inhuldigen. De wereld zoals God hem in zijn liefde had gedroomd. Zucht naar geld en macht zijn onverzoenbaar met deze nieuwe wereld. Bezit en macht vinden gaan niet samen met de wereld van de Liefde. Daarom heeft de parabel van de onrechtvaardige rentmeester iets ironisch : door te verzaken aan geld en macht verwerf je een goede plaats in Gods Rijk. Deze ironie moeten wij vandaag tot ons laten doordringen. “Je kunt niet God dienen en de geldduivel”, luidt de conclusie. Doe afstand van de mammon en je wordt rijk bij God. Doe afstand van je macht en je stijgt in Gods ogen. Het evangelie is in die zin een ommekeer van onze gewone waarden.
Voor welke waarden wil je leven ? Vandaag heeft Jezus op een pikante manier die vraag naar ons toe willen stellen. Het antwoord laat Hij aan ons over.



Over het verstand van het hart

Jezus vertelt over het gesjoemel van een rentmeester die zich gedraagt als een oplichter zonder scrupules. Een nieuwsje dat hij zeker niet als voorbeeld wil stellen, maar waar hij wel veel lessen uit trekt.

Om te beginnen stelt Jezus vast dat de kinderen van deze wereld slimmer met elkaar omgaan dan de kinderen van het licht (v.8). We moeten toch erkennen dat de kinderen van het licht niet over dezelfde daadkracht beschikken als deze van de wereld. De kinderen van de wereld dienen de mammon, het geld, maar ze kunnen zich bedienen van het geld, en zich van het geld bedienen om het geld te dienen. De kinderen van het licht die God dienen, kunnen zich echter niet van God bedienen. Daarenboven met geld gaan veel deuren open, je kunt het geld beleggen, met geld kun je speculeren op de Beurs, en in de Casino kun je spelen voor geld. En zo scherp je voortdurend je verstand en word je nog slimmer! Met God, niets van dit alles: met Hem geen deuren die opengaan voor de business, Hij laat zich niet beleggen, je kan met Hem niet spelen … maar dat heeft Hij nochtans voor, dat Hij Liefde is die het hart ontwikkelt.

Zich verstandig gedragen door God te dienen in plaats van het geld, is dus inleggen op het hart, de liefde begunstigen: 'Jaag de liefde na en streef naar de gaven van de Geest', zegt Paulus (1 Korintiërs 14, 1). Antoine de Saint Exupéry zou daar als commentaar op geven: “Ogen zijn blind. Je moet zoeken met het hart. … Alleen met het hart kun je goed zien. Het wezenlijke is voor de ogen onzichtbaar. Liefde bestaat niet in het samen naar elkaar kijken, liefde is samen in dezelfde richting kijken' en 'Het verstand is maar van belang als het ten dienst staat van de liefde'.

Uiteindelijk, wat Jezus betreurt is dat de kinderen van het licht minder het verstand van het hart gebruiken dan de kinderen van de wereld hun slimmigheid.
Hoe dan het verstand van het hart gebruiken? Jezus geeft daar een eerste mogelijkheid voor op: “doe zoals die rentmeester geprobeerd heeft zich vrienden te maken, gebruik jullie geld om vrienden te maken in de hemel”. Het is in feite de raad aalmoezen te geven, want we horen hier een echo van wat Jezus vroeger reeds gezegd heeft: “Verkoop je bezittingen en geef aalmoezen. Maak voor jezelf een geldbuidel die niet verslijt, een schat in de hemel die niet opraakt, waar een dief niet bij kan en die door geen mot kan worden aangevreten” (Lucas 12, 33; cf. Matteüs 6, 19 - 20). Het komt erop aan niet te worden zoals “iemand die schatten verzamelt voor zichzelf, maar niet rijk is bij God”, (Lucas 12,21). Voor Jezus is “de valse mammon” (Lucas 16, 9) de rijkdom die men voor zichzelf neemt, terwijl God die gegeven heeft om mede te delen. “Als jullie onbetrouwbaar blijken met wat een ander toebehoort, wie zal jullie dan geven wat jullie zelf toekomt ?” (Lucas 16, 12).
Om hier de samenhang te begrijpen van Jezus’ woorden, moeten we voor ogen hebben dat de rijkdommen van deze wereld er zijn voor iedereen. Lucas steunt sterk op het onderling delen. In de Handelingen zal hij herhalen dat men aan elk het nodige gaf (Handelingen 2, 45; 4, 35). De rijkdommen van de schepping zijn aan gans de mensheid ten deel gegeven.

Nogmaals besluit Jezus hier dat je bij God alleen maar aan liefde rijk kan zijn. Als je niet leeft in die liefde ben je ras een andere heer aan het dienen dan God.
Gods liefde is immers mededeelzaamheid. God wil en kan niets voor zichzelf houden. Zijn hart is voortdurend aan het overstromen. Bij God ben je nooit alleen, er zijn altijd anderen in de buurt: je bent er rijk aan mensen om te beminnen. Zo kunnen wij Gods liefde niet grijpen en voor onszelf houden, want zijn liefde is ons gegeven om mee te delen. En zelfs is ze ons maar gegeven in dat mededelen.
Daarom is rijk zijn bij God, zich absoluut arm weten. De bekoring is steeds die schrijnende armoede op te vullen met rijkdommen die we voor onszelf kunnen houden om er ons gevoel van ontbering mee te kunnen verdringen. En nochtans, alleen wie zich in al zijn armoede bemind weet door God, bezit de opstap om een andere lief te hebben zoals hij het verdient, bemind als een kind van God, een kind dat God toebehoort.
En zo zijn we “betrouwbaar met wat ons niet toebehoort” (Lucas 16, 12).