Loading...
 

Marcus 10, 13-16

Marcus 10, 13-16: Worden als kinderen

Matteüs19, 13-15 // Marcus 10, 13-16 // Lucas 18, 15-17



De tekst

’Bijbel in gewone taal’

(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1597)

Er waren mensen die kinderen bij Jezus brachten. Ze wilden graag dat hij de kinderen zou aanraken. Maar de leerlingen hielden die mensen tegen.
Toen Jezus dat zag, werd hij kwaad. Hij zei: ‘Laat die kinderen bij me komen. Houd ze niet tegen. Want Gods nieuwe wereld is er juist voor hen. Luister goed naar mijn woorden: Je moet openstaan voor Gods nieuwe wereld. Net zoals een kind dat doet. Anders kun je er niet binnenkomen.’
Jezus sloeg zijn armen om de kinderen heen. Hij legde zijn handen op hen en zegende hen.



Dichter bij de tijd

(Bewerking: C. Leterme)

De mensen die naar Jezus kwamen luisteren
brachten hun kinderen bij Hem.
Ze willen dat Jezus hen aanraakte.
Maar de leerlingen zeiden: ‘Dat kan niet!’
Toen Jezus zijn leerlingen zag doen, werd Hij kwaad.
Hij zei: ‘Laat die kinderen bij Mij komen! Houd hen niet tegen!
Want het koninkrijk van God is van zulke kinderen.
Echt waar, Ik zeg jullie:
wie het rijk van God niet aanneemt als een kind,
komt er zeker niet in.’
Hij omarmde de kinderen en zegende hen,
terwijl Hij de handen op hun hoofd legde.




Stilstaan bij ...

Kinderen
Toen Jezus leefde, telden kinderen niet mee. Hun kleine gestalte en hun mindere spierkracht maakten hen tot een kwetsbare groep. Daarom is de eerbied en het respect die Jezus voor de kinderen heeft erg bijzonder.

Aanraken
In de tijd dat Jezus leefde was het heel gewoon dat ouders aan een belangrijk persoon vroegen om hun kinderen aan te raken. Ze dachten dat dit de kinderen geluk zou brengen.

Afwijzen / 'Dat kan niet'
Dat Jezus’ leerlingen de kinderen afwezen was een normale reactie in die tijd.
Nogal wat kinderbijbels vertellen dat Jezus vermoeid was ... maar daar staat niets van in het evangelie.

Koninkrijk van God
Het gaat hier niet om de hemel, maar om wat God droomt voor de mens: een liefdevolle, rechtvaardige, vredelievende wereld.

Aannemen als kinderen
= onbevangen openstaan voor de dingen en de mensen
= vertrouwen hebben in de wereld ondanks ervaringen van het slechte.
Het Rijk Gods aannemen als een kind = totaal onbevangen (niet berekenend) vertrouwen in God.

Zegenen
= de ander alle goeds toewensen.
Het was de gewoonte om kinderen te laten zegenen door een rabbi met naam en met gezag.





Bij de tekst

Het Oude Testament over kinderen

'Wie de stok spaart, houdt niet van zijn kind;
wie het liefheeft, kastijdt het.
Ge moet een kind geen vermaning besparen;
al slaat ge hem met een stok, hij gaat er niet dood van.
Al zit de ondeugd in het hart van het kind geworteld,
de stok haalt ze er wel uit.
Tuchtig uw zoon, dan hebt ge rust en bezorgt hij u vreugde.'

(Uit het boek ‘Spreuken’)



'Zijn als kinderen'

Overal waar een goede relatie is tussen volwassenen en kinderen, kennen kinderen het basisvertrouwen dat de wereld goed is en vriendelijk, én dat er hen niets zal ontbreken. Wanneer ze volwassen worden, ervaren ze dat die vriendelijkheid grenzen heeft. Zo kan het dat het basisvertrouwen van de kinderjaren, plaats maakt voor wantrouwen.
‘Zijn als kinderen’ wil dan zeggen dat volwassenen die de hardheid en de ontoegankelijkheid van de anderen kennen, toch durven ingaan tegen hun vrees dat het niet goed zal aflopen.
‘Zijn als kinderen’ betekent dan dat ze het kinderlijk basisvertrouwen op een ander niveau beleven. Het wordt een geloof in de goedheid, de toekomst, het leven en de mensen, ondanks alles.




Soort verhaal

Paradigmatisch verhaal.
Dit kort en sober verhaal is eigenlijk bedoeld als inleiding tot het woord dat Jezus uitspreekt en waarop alle nadruk valt: ‘het Rijk van God aannemen als een kind’. Dit woord is gericht naar de volwassenen: zij moeten aan kinderen een voorbeeld nemen.

Intussen is het voor kinderen deugddoend te vernemen dat Jezus hen zo op een voetstuk plaatst.



Betekenis

. Jezus maakte tijd vrij voor iedereen die aandacht nodig had, vooral voor mensen die niet meetelden in de maatschappij: kinderen, zieken, vrouwen, zondaars ...

. Kinderen worden door Jezus op een bevoorrechte plaats gezet en door hem als voorbeeld gesteld.

. Kinderen horen thuis in de wereld van God, omdat zij daar spontaan en onbevangen (niet berekenend) voor kiezen.





Bijbel en kunst

L. CRANACH DE OUDERE

Jezus zegent de kinderen (1537)

Cranach

Lucas Cranach de oudere (1472-1553), was een belangrijk protestants kunstenaar.
Hij was een persoonlijke vriend van Martin Luther. Het zou kunnen dat het kind links onderaan, met het stuk fruit in de hand, de kleine Luther is.





N. MAES

Jezus zegent de kinderen (1652-53)

Nicolaes Maes (Dordrecht, januari 1634 – Amsterdam, december 1693) was een Nederlands kunstschilder uit de 17e eeuw. Rond 1650 werd hij in Amsterdam een leerling van Rembrandt.

Maes

De schilder heeft zichzelf tweemaal geschilderd op dit schilderij: links, zoals hij eruit zag als jongen, rechts bovenaan zoals hij eruit zag toen hij dit werk schilderde.
De figuur die het schilderij domineert is Jezus.
Merk op dat alleen het gelaat van Jezus en dat van het kind belicht zijn.
- Wat zou de kunstenaar daarmee willen uitdrukken?





Suggesties

Kleine kinderen

KENNISMAKEN MET DE BIJBELTEKST

Poppenspel met keien

(Naar: TOV Handleiding kleuters 4 jaar, uitgeverij Pelckmans, p. 17-19)

Materiaal
- Keien: één grote witte kei (Jezus), tien kleine witte keien (kinderen),
tien gewone witte keien (volwassenen), twee gekleurde keien (apostelen), - Houten blokken (bankjes)
- Een boomstronkje
- Enkele plantjes


Spel
De toeschouwers stappen enthousiast naar de bankjes.
(Beweeg de keien één voor één richting houten blokken.)

Als alle bankjes vol zitten zegt één van de toeschouwers tegen de toeschouwer naast zich:
- Ik ben erg benieuwd. Vandaag zie ik Jezus voor het eerst! Ik hoorde al veel goeds over Hem. Heb jij Hem al eens gezien?
- Nee, antwoordt de nader, het is voor mij ook de eerste keer. Spannend, hé?
Ineens komen er twee apostelen. (Apostelen = 2 gekleurde keien)
Ze stappen tot voor de boomstronk.
- Dames en heren, goede middag! Welkom. Nog even geduld. Jezus komt zo dadelijk!’
De toeschouwers reageren enthousiast:
- ’t Is zover. Eindelijk krijgen we Hem te zien!
(Laat de grote witte kei (= Jezus) stappen richting toeschouwers.)
- Ik krijg er kriebels van in mijn buik.
- Kijk, daar is hij…Jezus! Hallo, dag Jezus!

Enkele toeschouwers springen de lucht in en roepen enthousiast ‘Jezus’ tot Hij gaat zitten op de boomstronk. Jezus spreekt tot de toeschouwers.
(Laat alle kinderen met enkele ouders (= rij kleine keitjes en enkele gewone keien) aankomen tot aan de achterzijde van de bankjes.)
Mogelijke inhoud:
- Begroeting en verwelkoming
- Jezus dankt de berg, de zon, de bomen voor hun aanwezigheid en diensten en vertelt dat hij de mensen vandaag graag wil vertellen over een zaadje…

De ouders met kinderen komen op de plaats waar Jezus is.
(Jezus (= grote witte kei) gaat zitten bij een boom (= plant))

Enkele kinderen reageren:
- O, alle banken zijn al vol. Nu kunnen wij Jezus niet zien!
- Papa, waarom stopt de rij? Mogen wij niet bij Jezus?
- Toch wel hoor, zegt papa, maar alle plaatsen zijn al bezet. Als we wachten kunnen we straks misschien toch nog even bij Jezus.
- Mama, duurt het nog lang vooraleer we Jezus zien?
- Geduld, jongen. Nog even wachten.

Jezus beëindigt zijn verhaal en dankt alle toeschouwers voor hun aanwezigheid. Dan gaat hij verderop zitten bij een boom. De twee apostelen zenden de toeschouwers naar huis. Als de apostelen de kinderen zien, willen ze hen naar huis sturen.
‘Ga naar huis. Jezus is moe. Hij wil rusten en heeft nu geen zin om gestoord te worden.’
Enkele kinderen beginnen te huilen. De ouders vragen begrip en de toestemming om Jezus even te mogen groeten. Maar de apostelen reageren afwijzend.
Dan stapt Jezus naar de kinderen die enthousiast naar Hem toe lopen. De apostelen proberen ze weg te jagen. Maar Jezus zegt:
- Laat die kinderen tot bij mij komen. Ze hebben de hele namiddag gewacht om Mij te zien. Hou ze niet tegen.
Jezus nodigt de kinderen uit om rond Hem in het gras te zitten.
(Jezus (= grote witte kei) en alle kleine keitjes samen)
Hij spreekt ze aan en vraagt hun naam. Hij praat gezellig met hen.
Dan geeft Hij hun een knuffel en wenst hen het beste toe. De kinderen keren dolgelukkig met hun ouders naar huis terug. Ook Jezus en de apostelen gaan weg.



Tafelpoppenspel

(Naar: Handleiding bij Zes kruiken wijn, Standaard uitgeverij, 1993, p. 15)

Materiaal
Op een groen doek, dat velden oproept, staan een aantal witte dozen die huizen suggereren. ‘Poppen’ uit boetseerklei stellen Jezus voor, zijn vrienden, een papa en een mama, een of meerdere kleuters.


Spel
Jezus is op wandel met zijn vrienden. Ze spreken met elkaar. Uit het gesprek blijkt wie Jezus is. In de buurt van de huizen praten een papa en een mama met elkaar. Ze willen graag naar Jezus gaan, ze luisteren graag naar Hem. Er zijn al veel mensen naar Hem toe gegaan.
Een kleuter komt en vraagt: ‘Ga jij naar Jezus, mama? Mag ik ook mee? Ik wil Jezus zien, ik hoor Hem graag vertellen.’ (of: een groepje kleuters is in het zand aan het spelen. Eén van hen ziet Jezus en zijn vrienden, en gaat er naartoe...) Eén van de vrienden van Jezus spreekt het kind aan en zegt dat het niet bij Jezus mag komen. Maar Jezus komt naar het kind toe en spreekt het aan.



Vanuit een illustratie

(illustratie: TOV Bijbelverhalen in Woord én Beeld)

Neem de prent ‘Jezus en de kinderen’. De kinderen vertellen wat ze zien.
Mogelijke vragen:
- Wie kijkt blij op deze prent?
- Wat doen de kinderen?
(een kind raakt Jezus aan, een ander kind laat de allerkleinste ook in de kring komen, andere kinderen kijken naar Jezus)
De mama’s kijken tevreden toe. Ze vinden het leuk dat Jezus tijd maakt voor hun kinderen.
- Hoe kijkt Jezus?
- Waar zit Jezus?
(Hij zit midden tussen de kinderen. Hij wil heel dicht bij hen zijn. Hij vergeet de grote mensen rondom Hem.)
- Waar zou jij willen staan in de kring rond Jezus?
- Zou jij graag eens Jezus zien?
- Wie ziet jou graag?
- Wie knuffelt je soms eens?
- Bij wie ben jij altijd welkom?
- Wie is er altijd blij als ze je ziet?


Vertel:
Mama en Fien gaan naar Jezus. Kijk, Arthur en zijn mama zijn er ook!
O, daar is Eline en Robbe en daar is hun mama.
Zoveel mama’s en kinderen zijn er bij Jezus.
‘Kom maar bij me’, zegt Jezus.
Fien, Arthur, Robbe en Eline krijgen een zachte knuffel.
Jezus legt nu zijn hand op het hoofd van Fien.
Dat doet Hij ook bij de andere kinderen.
Zo wenst Hij ze alle goeds toe.
Jezus ziet alle kinderen graag.



Spiegelverhaal

(Naar: Averbodes kinderbijbel)

Rebekka, Levi en Saartje wonen met hun vader en moeder
in een dorp bij de Jordaan.
Op een dag horen ze dat Jezus in hun dorp is.
Moeder heeft hen al vaak over Jezus verteld.
Maar ze hadden Hem nog nooit gezien.
Er zijn altijd zoveel mensen bij Jezus,
dat de kinderen niet bij Hem kunnen komen.
Rebekka rent naar huis, zo vlug ze kan.
‘Mama, ik heb Jezus gezien!’ roept ze.
Als je meegaat kunnen we misschien bij Hem komen.’
‘Goed,’ zegt moeder, ‘laten we maar dadelijk gaan.’
Vlug veegt ze het vuile snoetje van Levi af
en slaat het zand van zijn kleren.
Dan hangt ze kleine Saartje in een doek op haar rug en daar gaan ze.
‘Trekken jullie er op uit?’ vraagt een buurvrouw.
‘We gaan naar Jezus,’ zegt Rebekka, ‘ik heb Hem gezien in het dorp.’
‘Dan ga ik ook mee,’ zegt de buurvrouw.
‘Wachten jullie even? Ik ben zo klaar.’
Even later zijn de twee moeders met hun kinderen op weg.
Het is een mooie dag.
Daardoor zijn er nog méér moeders met kinderen buiten.
Ze horen waar de twee vrouwen heen gaan.
‘Dan gaan wij ook mee,’ zeggen ze.
En zo trekt de hele groep naar het huis waar Jezus is.
De grotere jongens en meisjes zijn ongeduldig en rennen alvast vooruit.
Door een poortje lopen ze de binnenplaats op.
Ineens komen daar een paar leerlingen van Jezus naar buiten.
‘Wat is dat? Wat moeten jullie?’ vraagt Petrus kwaad.
‘We willen Jezus zien,’ zegt Rebekka.
‘Jezus heeft geen tijd’, zegt Petrus, ‘ga maar gauw weer naar buiten!’
Daar begrijpen de kinderen niets van.
Moeder had hun verteld dat Jezus veel van kinderen hield.
Waarom mogen ze nu dan niet bij Hem komen?
Ongeduldig wachten ze tot hun moeders er zijn.
Maar Petrus laat ook de moeders niet door.
‘Nee,’ zegt hij, ‘dat gaat niet! Jezus heeft wel wat anders te doen
dan met kinderen te praten.’
‘Och kom,’ zegt de moeder van Rebekka,
‘als de kinderen Jezus maar even gezien hebben, zijn ze al tevreden.
Laat ze even binnen en we gaan zo weer weg.’
‘Dat kennen we,’ zegt Petrus,
‘Nee, er is geen denken aan. Jezus heeft helemaal geen tijd.’
De moeders beginnen te mopperen.
Petrus gaat midden in de deur staan.
‘Maak dat je gauw weg komt,’ zegt hij kwaad, ‘we laten niemand door.’
‘We gaan niet weg,
vooraleer onze kinderen Jezus gezien hebben,’ zeggen de moeders,
Een paar jongens probeert tussen de benen van de leerlingen door
naar binnen te glippen.
Nu wordt Petrus écht kwaad.
Zo kwaad dat Jezus hem binnen hoort.
Hij komt naar buiten om te zien wat er is.
Hij bekijkt zijn leerlingen en schudt zijn hoofd.
‘Ik dacht dat jullie wijzer waren,’ zegt Hij,
‘waarom houden jullie die kinderen tegen?
Laat ze toch bij Mij komen, want Ik houd heel veel van hen.’
De leerlingen zwijgen.
De kinderen lopen allemaal tegelijk naar Jezus.

Ze dringen zich om Hem heen en trekken aan zijn kleed.
Ze lachen en juichen.
En Jezus? Hij neemt de kinderen op. En praat met hen.
‘Hoe heet je?’ vraagt Hij aan Rebekka.
‘Rebekka,’ zegt ze, ‘en dat is mijn broertje Levi.
En mijn zusje Saartje is daar bij mama.’
Jezus pakt Levi op en tilt hem hoog de lucht in.
Dan nemen de kinderen elkaar bij de hand
en maken een grote kring.
Ze zingen tot ze niet meer kunnen.
Dan moeten ze weer naar huis.
Als ze allemaal weg zijn, roept Jezus zijn leerlingen bij zich.
‘Hebben jullie die kinderen bezig gezien?
Wel, zo moeten jullie ook proberen te zijn,’ zegt Hij
‘als je het Rijk van God wilt binnengaan.’





VERDIEPEN

Gesprek rond een foto

(Naar Simon, uitgeverij Averbode, 2004 nr 2, p. 11)

Materiaal
Foto met alleen maar kinderen op.
Hartjes


Verloop
Toon de foto aan de kinderen.
Stel er vragen bij als:
- Wie is de grootste?
- Wie is de kleinste?
- Wie is de oudste?
- Wie is de jongste?
- Wie ... ? (allemaal vragen die met het uiterlijke te maken hebben.

Kun je ook zeggen:
- Wie is het meest lief voor anderen?
- Wie zorgt het meest voor de natuur?
- Wie kan het best iemand troosten?
- Wie deelt het gemakkelijkste wat hij heeft?
- Wie zorgt ervoor dat een ruzie snel opgelost geraakt?

De belangrijkste dingen zijn niet altijd de dingen die je het eerst kunt zien. God weet dat. Hij kijkt naar ons binnenste, naar ons hart.

Teken / schrijf op het hartje iemand die je goed kent.
Weet je iets van die persoon, dat je niet zomaar kunt zien. Iets wat je weet door dicht bij die persoon te leven?

Hang de hartjes in een tak, of maak er een mobile van.





DOEN

Boetseren

De kinderen boetseren een figuurtje dat henzelf voorstelt, of tekenen / kleuren hun zelfportret.
Boetseer zelf een Jezusfiguur of zorg voor een illustratie van Jezus.
De kinderen plaatsen nadien hun werkjes rond de Jezusfiguur. Ze verwoorden waarom ze een bepaalde plaats willen innemen tov Jezus.



Tekenen

De kinderen tekenen en/of kleuren hun zelfportret.
Dit wordt gekleefd op een grote fries waarop middenin een Jezus figuur staat afgebeeld.





Jongeren

VERTELLEN

Worden als kinderen ...

(C. LETERME, Een parel voor elke dag, uitgeverij Averbode, 2007, p. 247)

Enkele kinderen waren aan het spelen
aan de oever van een rivier.
Zij bouwden kastelen van zand.
en ieder kind verdedigde zijn kasteel.

Toen de kastelen voltooid waren,
schopte een kind naar het kasteel van een ander
en verwoestte het volledig.
De eigenaar van het kasteel werd woedend,
trok de indringer aan het haar,
sloeg hem met zijn vuist
en riep: ‘Hij heeft mijn kasteel vernield!
Kom en help mij hem te straffen.’
De anderen kwamen hem helpen.
Zij sloegen het kind met een stok,
trapten hem op de grond.
Daarna gingen ze weer spelen
in hun eigen zandkasteel.
En ieder zei: ‘Dat is van mij.’
‘Blijf uit mijn buurt.’
‘Raak mijn kasteel niet aan!’

De avond daalde neer,
het werd donker en ieder moest naar huis.
Niemand bekommerde zich nog om zijn kasteel.
Het ene kind trapte het in elkaar,
het andere duwde het met de handen weg.
Toen keerden zij zich om
en ieder ging naar zijn huis...

Naar een boeddhistische parabel





Overwegingen

Willem Vermandere

(W. Vermanderen, Als 't maar geestig is, Lannoo, 2020, p. 82)

Grotemensenwereld

De rijk der hemelen waarover die grote dichter uit Nazaret altijd maar sprak, dat is niet later, na onze dood. Nee dat wil gewoon zeggen dat een mens weer opnieuw als een kind moet worden, onbevangen, vol verwondering om de wereld, dat ge nog ontroert kunt worden, dat de tranen in uw ogen kunnen springen om de eerste sneeuw, om de ijsbloemen op de vensters, om het gezang van vogel in de tuin.





Marc Gallant, trappist (Orval)

Tegen de joodse wetten in

De eerste christenen hadden een probleem. Wie is er nu eigenlijk lid van de gemeenschap? Bij de Joden toen waren enkel de mannen van rechtswege lid van de gemeenschap. (…)

Het is echter de situatie van het kind die vandaag bekeken wordt. In de oudheid werd het kind niet beschouwd als een rechtspersoon. Bij de Grieken en bij de Romeinen had de vader recht op leven en dood bij de geboorte van een kind. Als de vader het kind niet naar zijn zin vond, werd het gestikt of, om de moeder niet teveel pijn te doen, te vondeling gelegd. Wie maar wilde kon het meenemen. Kortom, het kind had geen burgerrechtelijk bestaan.

De vraag die zich dus stelde aan de eerste christenen was: is het kind een rechtspersoon? Anders gezegd: kan een kind lid worden van de christen gemeenschap? Men wordt lid van de Kerk door het doopsel. De vraag wordt dan: heeft het kind recht op het doopsel? Op geniale wijze gebruikt Marcus hier nu de technische termen, die bij de eerste christenen voor het doopsel gangbaar waren, om de omgang van Jezus met de kinderen te beschrijven. De kandidaat voor het doopsel moest ‘aangebracht’ worden; de kinderen worden ‘aangebracht’ bij Jezus. Maar de apostelen wezen ze bars af: niet iedereen was akkoord met het kinderdoopsel. (In de eerste Kerk moesten beide ouders het kind aanbieden voor het doopsel en zich engageren het christelijk op te voeden. Zo werd Augustinus niet gedoopt als kind, want zijn vader was geen christen). Jezus echter zet verontwaardigd de apostelen op hun nummer : ”Laat de kinderen tot Mij komen”.
Het vormsel ging altijd samen met het doopsel. Na het doopsel werd de dopeling omhelsd door de bisschop en hij ontving onmiddellijk het vormsel met de zegen en de handoplegging. Jezus omhelst de kinderen en geeft hen de zegen met de handoplegging. Jezus’ gebaar is hier dus omkaderd met de termen van het doopsel. De kinderen zijn van rechtswege lid van de christengemeenschap en zij mogen gedoopt worden. Jezus zet een revolutie op gang die de geschiedenis van de mensheid een nieuwe richting zal geven.

Maar Jezus gaat nog een stap verder. De kinderen hebben niet alleen het statuut van rechtspersoon, ze zijn ook het voorbeeld voor de andere christenen. 'Wie het Koninkrijk Gods niet aanneemt als een kind, zal er zeker niet binnengaan.' Het kind moet ons een voorbeeld zijn, een voorbeeld van wat? Spontaan zullen wij antwoorden: een voorbeeld van onschuld. In de oudheid werd het kind echter niet beschouwd als een onschuldig, maar als een eigenzinnig wezen, dat met harde hand moest opgevoed worden.

Als de kinderen niet als voorbeeld gelden van onschuld, waar zijn ze dan wel het voorbeeld van? Ze zijn een voorbeeld van afhankelijkheid. Voor al zijn levensbehoeften is een kind afhankelijk van zijn ouders. Aan zichzelf overgelaten kan een baby niet overleven. Tegenover God zijn wij in die situatie: wij ontvangen alles van Hem, niet alleen alles wat we zijn, alles wat we doen, maar ook nog Gods leven zelf. Zonder God kunnen wij niet overleven als kind van God. Kind zijn tegenover God is dus niet kinderachtig doen: maar van God alles ontvangen, ook onze mooiste en hoogste gaven: onze vrijheid, onze verantwoordelijkheidszin. Om kind te zijn tegenover God moeten wij volwassen zijn tegenover de mensen. Volwassen zijn: achter ons woord kunnen staan, trouw zijn aan ons engagement en verbintenissen.

Maar het gaat nog verder: als God ons in het doopsel zijn liefde geeft, worden wij als het ware opgenomen in zijn liefde. Wij zijn niet meer van onszelf, maar wij behoren God toe. Paulus drukt het klaar en duidelijk uit: 'Weet gij dan niet dat uw lichamen ledematen zijn van Christus? ... Weet gij niet dat uw lichaam tempel is van de heilige Geest, die in u woont en die gij van God ontvangen hebt, en dat gij uzelf niet toebehoort ? (1 Korintiërs 6, 15,19-20)



Ontvangen

Kinderen, zijn die lid van de gemeenschap? Anders gezegd, worden kinderen gedoopt? Marcus geeft hier antwoord op door de technische termen van het doopsel aan te wenden als hij verhaalt hoe Jezus de kinderen onthaalt.

Om gedoopt te worden, moest men vooraf bij de bisschop “aangebracht worden” (Grieks ‘prosferein’; de ‘prosfora’ zijn de gaven die men aanbrengt op het altaar). Hier brengt men kinderen aan bij Jezus (v.13). Zodra men gedoopt was, werd men door de bisschop omarmd en hij diende het vormsel toe door de zegen en de handoplegging. En hier “omarmde Jezus hen en zegende hen, terwijl Hij hun de handen oplegde” (v.16). Marcus verhaalt Jezus’ onthaal van de kinderen met de termen van de doopselritus.

Marcus noteert dat Jezus zich kwaad maakt op de leerlingen die de kinderen beletten tot hem te komen (v.14) en hij geeft er de diepe reden van op. Door zo te handelen, zetten de leerlingen de kinderen bij de ‘uitgeslotenen’, zoals de zieken, de vrouwen en de slaven, en hij is juist op de eerste plaats gekomen voor de ‘uitgeslotenen’. De kinderen hebben niet alleen recht op het Rijk Gods, Jezus stelt hen zelfs als voorbeeld voor zijn leerlingen. Waar zijn ze het voorbeeld van? De oudheid beschouwde de kinderen niet als model van onschuld. Ook de moderne dieptepsychologie heeft een weinig platonische visie van het kind aan het licht gebracht. Freud heeft het kind zelfs als een “veelzijdige pervers” bestempeld: een wezen dat, in kiem, al de perversiteiten van de volwassene verborgen houdt.
Jezus kijkt eerder naar de kleinheid van het kind. Om te overleven moet het kindje alles ontvangen. Tegenover God staan we in de afhankelijkheidssituatie van het kind dat alles in vertrouwen moet ontvangen.
We herkennen hier Jezus’ bezorgdheid om ononderbroken de grootheidsverlangens van zijn leerlingen recht te trekken en ze te vormen voor hun verantwoordelijkheid die ze in de Kerk te dragen zullen hebben. Zij moeten hun machtspretenties laten varen (Marcus 9, 33-34), en ‘klein’ worden om het Rijk Gods te onthalen in ootmoed en openheid.