Genesis 22, 1-18: Abraham wil Isaak offeren
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 37-38)
Niet lang daarna wilde God zien hoe groot Abrahams vertrouwen was. God zei: ‘Abraham!’ Abraham antwoordde: ‘Ja, ik luister.’ God zei: ‘Roep Isaak, je enige zoon, van wie je zo veel houdt. Ga met hem naar het gebied bij de berg Moria. En offer hem daar op de plek die ik je zal noemen.’
De volgende ochtend stond Abraham vroeg op. Hij maakte alles klaar voor de reis. Hij maakte een ezel klaar om de bagage te dragen. Hij hakte hout om een vuur te maken voor het offer. Hij riep twee knechten, en hij riep Isaak. Toen ging hij op weg, naar het gebied dat God genoemd had.
Op de derde dag van de reis zag Abraham in de verte de berg Moria. Hij zei tegen de knechten: ‘Jullie moeten hier blijven met de ezel. Ik ga met de jongen verder. Wij gaan daar tot God bidden. Daarna komen we hier terug.’
Hij legde het hout op Isaaks schouder. Hij pakte zelf het mes en alles wat hij nodig had om een vuur te maken. En samen liepen Abraham en Isaak verder.
‘Vader,’ zei Isaak tegen Abraham. ‘Ja, jongen, wat is er?’ vroeg Abraham. Isaak zei: ‘We hebben hier vuur en hout, maar waar is het lam voor het offer?’ Abraham antwoordde: ‘God zal zelf voor een lam zorgen, jongen.’ Toen gingen ze samen verder.
Abraham en Isaak kwamen op de plek die God genoemd had. Abraham bouwde daar een altaar. Daarna legde hij het hout op het altaar. Toen bond hij Isaak vast en legde hem op het altaar, op het hout. Hij pakte het mes om zijn zoon te slachten.
Op dat moment riep de engel van de Heer uit de hemel: ‘Abraham! Abraham!’ ‘Ja, ik luister,’ zei Abraham. De Heer zei: ‘Raak de jongen niet aan! Doe hem niets! Nu weet ik dat je mij vertrouwt en eerbied voor mij hebt. Want je was bereid je enige zoon aan mij te geven.’
Toen zag Abraham opeens een ram. Het dier zat met zijn hoorns vast in de struiken. Abraham pakte de ram en offerde hem in plaats van zijn zoon. Abraham noemde die plek ‘De Heer zal voor ons zorgen’. Daarom zeggen de mensen nog steeds: ‘Op de berg van de Heer zal God voor ons zorgen.’
De engel van de Heer sprak nog een keer vanuit de hemel tegen Abraham. De Heer zei: ‘Je was bereid je enige zoon aan mij te geven. Daarom beloof ik je plechtig dat ik je rijk en gelukkig zal maken. Ik zal je heel veel nakomelingen geven, zo veel dat niemand ze kan tellen. Net zoals je de sterren aan de hemel en het zand bij de zee niet kunt tellen. Je nakomelingen zullen de baas zijn over hun vijanden. En als de volken op aarde elkaar geluk toewensen, zullen ze zeggen: ‘Ik hoop dat je net zo gelukkig wordt als de nakomelingen van Abraham.’ Dat alles beloof ik je omdat je gedaan hebt wat ik vroeg.’
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C.Leterme)
Een tijd later wilde God Abraham testen.
Hij zei tegen hem: `Abraham.' En die antwoordde: `Ja, hier ben ik.'
God zei: `Ga met Isaak, je enige zoon, de zoon waar je van houdt,
naar het land van de Moria, en draag hem daar als brandoffer op,
op de berg die Ik je zal tonen.'
De volgende morgen zadelde Abraham zijn ezel,
nam twee knechten en zijn zoon Isaak met zich mee,
en kloofde hout voor het brandoffer.
Daarna ging hij naar de plaats die God hem getoond had.
Op de derde dag zag Abraham in de verte de plaats liggen.
Hij zei tegen zijn knechten: `Blijf hier bij de ezel.
Ik ga daar met de jongen naartoe.
Wanneer we God aanbeden hebben, keren we terug.'
Daarop liet Abraham Isaak het hout dragen voor het brandoffer.
zelf droeg hij het vuur en het offermes. Zo gingen ze samen op weg.
Toen zei Isaak tegen zijn vader Abraham: `Vader.'
Hij antwoordde: `Ja, mijn zoon.'
`Wij hebben wel vuur en hout, maar waar is het offerdier?'
Abraham antwoordde: `Daar zal God zelf wel voor zorgen, mijn zoon.'
En samen gingen ze verder.
Toen ze op de plaats kwamen die God hem had getoond,
bouwde Abraham er een altaar, stapelde het hout erop,
bond zijn zoon Isaak vast en legde hem op het altaar, boven het hout.
Maar toen Abraham zijn mes nam om er zijn zoon mee te offeren,
riep de engel van God vanuit de hemel: `Abraham, Abraham!'
En hij antwoordde: `Ja, Hier ben ik.'
`Raak de jongen met geen vinger aan en doe hem niets!
Ik weet nu dat Je God respecteert,
want je hebt je enige zoon, niet voor jezelf willen houden.'
Abraham keek om zich heen
en zag een ram, die met zijn horens in het struikgewas vastzat.
Hij greep het dier
en droeg het als brandoffer op in plaats van zijn zoon.
Abraham noemde die plaats 'Jahwe zal voor ons zorgen'
Daarom zegt men nu nog:
'Op de berg van Jahwe zal God voor ons zorgen.'
Toen riep de engel van God
een tweede maal uit de hemel tot Abraham:
`Bij Mijzelf heb Ik gezworen - zegt God -, omdat je dit gedaan hebt
en je enige zoon niet voor jezelf hebt willen houden,
zal Ik je overvloedig zegenen en je nakomelingen even talrijk maken
als de sterren aan de hemel
en de zandkorrels op het strand van de zee.
Ze zullen de poort van hun vijand bezitten.
Door je nakomelingen zal zegen komen over alle volken van de aarde,
omdat je naar Mij geluisterd hebt.'
Stilstaan bij…
Abraham
(= Hebreeuws: Vader van een menigte)
Lees meer over Abraham.
In Genesis 12, 1-2 werd Abraham gevraagd afstand te doen van het verleden. In deze tekst wordt hem de toekomst ontzegd.
Ja, hier ben ik
Abraham wordt drie keer aangesproken: door God, door zijn zoon en door een engel. Driemaal zegt Abraham: 'Hinneni' (Hebreeuws dat in het Nederlands letterlijk vertaald wordt met: 'zie mij' of 'hier ben ik'. Dit was de gewone manier om te antwoorden wanneer men geroepen of aangesproken werd.
Isaak
(Deze naam betekent: hij die doet lachen; God lacht)
Sara moest lachen toen ze van drie bezoekers vernam dat ze op haar leeftijd nog een zoon zou krijgen. Een jaar later lachte ze van vreugde.
Brandoffer
In de tijd van Abraham was zo'n offer heel gewoon. Door een dier of gewassen te verbranden en zelf niet op te eten wilde men de godheid gunstig stemmen en hem eren. Onder de volkeren van die tijd was het een wijdverbreid gebruik om de eerstgeboren zoon aan de godheid te offeren in de hoop dat de godheid de ouders des te meer zonen zou schenken en hen zegenen. Maar Jahwe wil geen offers, Hij wil niet dat mensen een prijs betalen om zich van zijn gunsten te kunnen verzekeren.
Berg
Bovenop de berg heeft de mens het gevoel dichter bij de hemel en dus dichter bij God te zijn. Daarom ook zijn bij vele volkeren hun heiligdommen bovenop bergen en heuvels te vinden.
Derde dag
Aanduiding voor een beslissend moment. Niet zozeer chronologisch, maar theologisch.
Abraham offert
In deze tekst valt op dat het Abraham is en niet een priester die het offer wil voltrekken.
De cultus was toen nog helemaal geïntegreerd in het dagelijks leven en was er geen afzonderlijk terrein van.
Engel
De engel van Jahwe was aanvankelijk de menselijke verschijningsvorm van Jahwe zelf.
Later heeft men Gods transcendentie sterker benadrukt en maakte men van de engel van Jahwe een tussenwezen.
Ram
Een schijnbaar toevallig en louter natuurlijk gegeven krijgt hier een 'goddelijke' betekenis.
Bij de tekst
Soort verhaal
Genesis 22 is een sage, een kort verhaal dat vertelt over ervaringen die een volk in de loop van zijn geschiedenis opdeed en die toegeschreven worden aan de stamvader en zijn familie. Hier:
. de ervaring van wie God is.
God verlangt geen kinderoffers: Hij wil dat de mens leeft en toekomst heeft.
. de ervaring dat God zijn belofte uiteindelijk houdt
God zorgt ervoor dat het volk Israël uit de ballingschap kan terugkeren
Historische context
In de Oudheid bracht men in belangrijke noodsituaties of bij bijzondere gelegenheden soms mensenoffers. Zo werden bij de bouw van een stad kinderen geofferd om de zegen van de god af te smeken of om druk op de goden uit te oefenen. De lijkjes werden dan begraven onder de stadsmuur of onder een toegangspoort. De goden zouden er dan voor zorgen dat die poorten sterk genoeg waren om de vijanden tegen te houden. Het was ook gebruikelijk om de eerstgeboren zoon te offeren zodat de god de ouders zou zegenen met meer zonen.
In de tijd waarin dit verhaal werd geschreven (tijd van de koningen) bestond deze gewoonte nog.
Het proces van de vervanging van het mensenoffer door een meer vergeestelijkte verering van God duurde bijna 1000 jaar. De profeten speelden daarbij een belangrijke rol (Bijvoorbeeld: Micha 6, 6-8).
Dit verhaal ondersteunde deze beweging: Abraham meende ook zijn zoon te moeten offeren, maar Jahwe wees dit voor altijd af. God wil niet dat men mensen offert. In de plaats daarvan offerden de joden dan dieren en vruchten van het land als teken van dankbaarheid voor alles wat God geeft. Later werd de klemtoon gelegd op een gelovige manier van leven.
Gelovige benadering
Oorspronkelijke bedoeling
Het beeld dat Abraham van God had wordt op de proef gesteld. Abraham wil zijn eerste zoon aan God offeren omdat dat toen de gewoonte was. De aanwezigheid van een offerdier doet hem vermoeden dat zijn God anders is: nl. een God van levenden.
Latere invulling
Dit verhaal illustreert het grote geloof van Abraham in God: Hij houdt zó van God, dat hij het er zelfs voor over heeft zijn langverwachte en erg geliefde zoon Isaak te doden. Omwille van zijn geloof wordt hij 'vader van de gelovigen' genoemd (Galaten 3,7; Romeinen 4, 11)
Een gruwelverhaal
Twee vragen blokkeren de lezing van deze tekst:
- Wat is dat voor een God die van een vader eist dat hij zijn enige zoon offert? Een zoon die Hij nochtans zelf beloofd had.
- Wat is dat voor een vader, die zonder bedenkingen op die vraag ingaat en bereid is zijn zoon te offeren?
"Hoofdstuk 22 over het offer van Isaak wekt gruwel op. Wie zich in het gebeuren van dit spannend geschreven verhaal inleeft, kan nog maar moeilijk houden van de God van Israël. Dan mag je nog voor ogen houden wat in vers 1 wordt gezegd: het ging er slechts om Abraham een test te doen ondergaan. Maar wie stelt een vader zo onmenselijk op de proef? Wie verplicht een vader zulke ontwijkende antwoorden te geven op de nieuwsgierige vragen van zijn zoontje? Of gaat het om bovenmatige gelovige antwoorden van blinde overgave?
Ook hier moeten we een boodschap zoeken in het slotgedeelte van het verhaal. Abraham wordt belet om zijn zoon te offeren, er wordt een ram aangewezen om als slachtoffer zijn zoon te vervangen. Met deze ontknoping definieert Israël zijn God. En wel in tegenstelling met de goden van de buurvolken.
Bij de volken waartussen Israël leefde bestond het kinderoffer. Bij bijzondere gelegenheden zoals de bouw van een paleis of van stadspoorten of bij dringende beden in uiterste nood slachtofferde men een van zijn kinderen om uitzonderlijk zware druk uit te oefenen op de goden.
Het verhaal van Isaaks offer toont aan: onze God wil dat niet. Je kunt dit hoofdstuk lezen als volgt. Onze stamvader Abraham heeft ook eens gemeend zijn zoon te moeten offeren. Maar onze God heeft die gruwel voor eens en altijd afgewezen. Wij offeren dieren in de plaats. Onze God is een God van mensen. Hij wil niet dat mensen mensen opofferen. Niet aan de goden, noch aan de mensen, noch aan eigenbelang.
Dat lijkt de oorspronkelijke bedoeling van dit hoofdstuk. Het is echter mogelijk dat het verhaal later is omgebogen tot een voorbeeld van onvoorwaardelijke geloofsovergave. Dan is wellicht de inleiding eraan toegevoegd: '... dat God Abraham op de proef stelde' (vers 1)."
(Olav E. Van Outryve)
Rotskoepel
De traditie vertelt dat de plaats die God heeft aangewezen en waar Abraham een altaar op bouwde om Isaak op te offeren, de plaats is waar nadien de tempel werd gebouwd. Op die plaats staat nu de Rotskoepel. In het gebouw is die rots goed te zien. Volgens sommigen stond vroeger op deze plaats het Heilige der Heiligen van de tempel.
Sara
Een oude overlevering vertelt dat Sara van verdriet stierf toen Abraham haar enige zoon had meegenomen om te offeren.
Ibrahim
De moslims noemen Abraham: Ibrahim. Hij is ook hun vader, omdat ze zich de afstammelingen van Ismaël (= zoon van Abraham en de slavin Hagar) noemen. De koran noemt Ibrahim 'El Chalil' (= vriend van God) en vertelt dat hij Ismaël (niet Isaak) wilde doden. In plaats van Ismaël offerde hij een schaap.
Daarom vieren de moslims nog ieder jaar 'het schapenfeest'.
'O, Allah, zegen Mohammed en het volk van Mohammed,
zoals u Ibrahim en het volk van Ibrahim hebt gezegend.
Aan U is alle lof en eer!
O Allah, schenk Uw zegeningen aan Mohammed
en het volk van Mohammed
Zoals U Uw zegeningen hebt geschonken aan Ibrahim
en het volk van Ibrahim.
Aan U is alle lof en eer!'
(slotgebed van de salaat - vijfmaal daags gebeden)
Moslims vertellen rond het schapenfeest het volgende verhaal: God (Allah) had aan Ibrahim gevraagd om Ismaël te offeren, de zoon die hij kreeg bij zijn Egyptische slavin Hagar. Maar Ibrahim probeerde er onderuit te komen. Twee keer na elkaar offerde hij honderd kamelen en vroeg aan God om daarmee tevreden te zijn. Maar God zei: ‘Neen, niet marchanderen, houd je aan de belofte die je hebt gedaan: aan mijn edelmoedige Heer die ons het leven schonk zou ik mijn eigen zoon offeren, als Allah mij een zoon zou schenken.' En Ibrahim gehoorzaamde.
Onderweg kwam de duivel naar hem toe en zei: dat kun je toch niet doen, je eigen zoon doden! Maar Ibrahim antwoordde: ‘De Almachtige vraagt het mij, en die weet alles.’ Hij vertelde dan aan Ismaël wat hij met hem moest doen. De jongen zei: ‘Vader, volg het bevel van Allah, ik zal gehoorzamen.’ Twee keer probeerde Abraham de keel van zijn zoon over te snijden, maar het mes weigerde. Toen zei de jongen: ‘Laten we samen de naam van Allah aanroepen wanneer je het mes op mijn keel zet.’ Dat deden ze, maar de aartsengel Gabriël verscheen aan Ibrahim en zei: 'Ik breng je de vredesgroet van de Heer van hemel en aarde. Hij schenkt je deze ram om te offeren in plaats van je zoon.' Zo werd Ismaël een tweede keer aan Ibrahim geschonken.
Merk op dat in dit verhaal zowel Ismaël als Ibrahim de verpersoonlijking zijn van 'islam', het Arabisch woord voor 'overgave (aan God)'.
Vermijd in je lessen discussies over de vraag welk verhaal 'nu het ware' is. Het gaat om de bedoeling: 'God wil dat wij leven'.
Dat de moslims dit verhaal op Ismaël betrekken is niet zo vreemd als je bedenkt dat in het oudste verhaal dat over deze gebeurtenis werd verteld, de zoon anoniem was.
Bijbel en kunst
CARVAGGIO
Offer van Isaak (rond 1603)
Op dit prachtig werk staan vier figuren die nauw verbonden zijn met elkaar (links: een engel met een ram; rechts: Abraham en Isaak).
Abraham houdt in zijn rechterhand een mes vast om zijn zoon te doden. Zowel Abraham als Isaak zijn met hun rug naar het licht gekeerd: het gaat om een gebeurtenis die geen licht verdraagt.
Beide kijken een engel aan. Die engel, die in naam van God handelt, krijgt het volle licht. (symbool van God?) Met zijn rechterhand schuift hij een ram naar voren, dat nadien de plaats van Isaak zal innemen.
Isaak als offer wordt vervangen door het ram.
Abraham gedraagt zich als God (vertegenwoordigd door een engel) door het leven van Isaak te sparen.
Vroeger legde men dit gebeuren uit als een test van God om te zien hoever het geloof van Abraham ging. Ook Paulus deed dat. Daarom noemde hij Abraham de 'vader van het geloof'. Nu leest men dit verhaal als een beeldend middel om te zeggen dat God geen mensenoffers verdraagt.
REMBRANDT
Het offer van Isaak (1655, ets)
Let er eens op dat ...
. Abraham het offermes in zijn linkerhand houdt, voor de meeste mensen de zwakkere hand, en het zelfs ver weg houdt van Isaak.
. Abraham zijn rechterhand gebruikt als blinddoek voor Isaak.
. het weerhoudende gebaar van de engel lijkt op een omhelzing
. de vleugels van de engel een soort bescherming bieden aan Abraham en zijn zoon. Het doet denken aan 'Onder Uw vleugels rusten wij' en is zo het beeld van de reddende aanwezigheid van God.
Brandglas (Taizé)
Isaak
Overweging
Merk op hoe dit glasraam de eigenheid van RK-godsdienstlessen illustreert:
Het kind staat centraal.
De beschermende hand op de linkerschouder illustreert hoe belangrijk het is een kind met geborgenheid te omringen. Die geborgenheid is de basisvoorwaarde voor de ontplooiing van elk kind.
De hand achter de rechterschouder van Isaak illustreert het tweede aspect in de omgang met kinderen: de confrontatie met waardenbeleving, waarbij in het vak RK-godsdienst, het christendom een centrale plaats krijgt, met openheid voor andere levensbeschouwingen.
Suggesties
Grote kinderen
KENNISMAKEN MET DE BIJBELTEKST
Werken met stokpoppen
Laat je inspireren door bovenstaande tekening om twee stokpoppen te maken. Eventueel kunnen ook Sara en een ram op een stok aangebracht worden.
Stel de verschillende figuren voor.
Vertel daarna het verhaal uit de Bijbel met behulp van deze figuren.
TIP
Teken de gebruikte figuren met lijnen op een blad, die je voor elk kind kopieert. De kinderen kleuren de figuren in en vertellen nadien het verhaal dat ze eerder hoorden.
DOEN
Een nieuw boek
Verdeel de groep in groepjes die elk een onderdeel van het verhaal zullen illustreren.
Bijvoorbeeld:
. Abraham met Isaak en de ezel op weg naar een berg.
. Isaak ligt op een altaar. Abraham zoekt een mes.
. De engel verhindert Abraham om Isaak te doden
. Abraham offert een dier aan God.
Daarna bekijken de kinderen elkaars tekeningen.
In elke groep is er iemand die wat uitleg geeft bij de afbeelding.
TIPS
.
Spreek af dat elk van de drie figuren die een grote rol spelen in het verhaal aan iets herkenbaar zijn.
Bijvoorbeeld:
. Abraham heeft een rode sjaal
. Isaak heeft een blauw/wit gestreept kleed aan
. De engel heeft een wit/geel kleed aan.
Op die manier is het ‘beeldverhaal’ in de verschillende tekeningen beter te ‘lezen’.
.
Werk bij oudere kinderen met tekstballonnen. Wanneer de tekening af is, kleven ze bij elke figuur een tekstballon met de woorden die die persoon heeft gezegd.
Jongeren
VERTELLEN
Het offer van Kusomo
(Een verhaal uit Java)
Eeuwen geleden leefde niet ver van de Zandzee een echtpaar: Kjai (eerbiedwaardige man) Kusomo en Njai Kusomo. Toen Kjai Kusomo nog een jongen was, woonde hij met zijn vader en moeder in een dorpje. Toen hij ouder werd, wilde hij graag trouwen met Sarinah. De ouders van de beide jonge mensen spraken met elkaar over een huwelijk tussen hun kinderen en niet lang daarna konden ze samen in een huisje wonen, dat hij zelf gebouwd had. Als zij 's avonds moe waren van het werk, gingen zij onder het afdak voor hun huisje zitten. In de verte zagen zij dan de rookwolken van de Bromo, en Kusomo vertelde zijn vrouw van het paleis van Brahma in het binnenste van de vulkaan.
Jaren lang leefden zij zo. Kusomo werkte hard; hij verbouwde maïs en op de sawah padi (rijst). Zijn vrouw, stampte die in het rijstblok. Ze waren gelukkig met elkaar. Maar er ontbrak één ding aan dat geluk: ze hadden geen kinderen.
Op zekere avond zei Kusomo tegen zijn vrouw: "Wat zou je ervan zeggen, als we eens gingen verhuizen?"
"Verhuizen? Waarom? We hebben het hier toch goed!"
"Ik hoorde vandaag van Intan, die nu op de hellingen ginder woont, dat hij en zijn vrouw net als wij, al jaren lang getrouwd waren en geen kinderen hadden. Toen zijn zij verhuisd naar de bergen. En na een jaar werd er een zoon geboren."
"Dan moeten wij ook maar verhuizen."
"We zouden het in ieder geval kunnen proberen. Ik zal morgen een plekje zoeken, waar we kunnen gaan wonen."
De volgende morgen heel vroeg trok Kusomo de bergen in. Hij bleef lang weg. Het was al donker, toen hij weer thuis kwam. Na een heel lange tijd begon hij met tussenpozen te spreken: "Ik heb een plaats gevonden, waar we een huis kunnen bouwen... Het is ver weg... Het is er eenzaam... We moeten onze familie en al onze vrienden verlaten... We zullen weer helemaal van voren af aan moeten beginnen... We zullen het niet rijk hebben in het begin."
"Ik wil graag met je meegaan," antwoordde zijn vrouw.
En zo trokken zij een paar dagen later weg naar de plaats, die op een berghelling lag. De wind werd tegengehouden door een bos, dat een eind verderop begon. In de verte zagen zij de Bromo. Kusomo had al een paar struiken gekapt op de plek, waar hun huisje zou komen.
Na een paar dagen konden ze erin trekken. De eerste nacht, die ze in het nieuwe huis doorbrachten, sliepen ze vast. Ze waren moe van het harde werken.
"Nu ga ik onze sawahs klaar maken," zei Kusomo de volgende morgen. "Als ik hard doorwerk, kunnen we nog net op tijd de jonge rijstplantjes uitzetten. Ik zal water uit de beek over onze akkers leiden."
Toen de eerste padi geoogst werd, waren ze al helemaal gewend aan hun nieuwe omgeving.
Zo gingen de jaren voorbij. Kusomo en zijn vrouw werden ouder en ouder. Maar nog altijd hadden ze geen kinderen.
Toen werd er in een stormachtige nacht aan de deur geklopt. De oude mensen werden wakker en hoorden buiten zacht roepen: "Kjai Kusomo, Kjai Kusomo, heb medelijden met een vermoeide reiziger." Zij kwamen overeind. Kusomo schoof de grendel voor de deur weg en liet de reiziger binnen. Het was een arme oude man.
"Ik ben een lange weg gegaan," zei de grijsaard, "en de weg die ik nog gaan moet, is nog langer. Ik ben moe en ik heb honger. Geef me alsjeblieft iets te eten. Ik zie dat u zelf niet rijk bent. Maar ik ben nog armer dan u. Laat mij deze nacht onder uw dak blijven."
Njai Kumoso was al bezig maïskoeken te bakken en koffie te maken. De beide mannen gingen op de baleh-baleh zitten en de late bezoeker at en dronk. Het deed hem goed, dat was hem aan te zien. Intussen spreidde Njai Kusomo een mat voor hem op een rustbank. Een poosje later was het weer stil geworden in huis.
Toen ze de volgende morgen wakker werden, dachten de beide oudjes onmiddellijk weer aan hun gast. Maar er stond geen vermoeide grijsaard op van de rustbank, maar een jonge slanke prins. Ze schrokken hevig.
"Ik ben door mijn vader, Brahma, tot u gezonden," sprak de prins. "Brahma heeft uw bidden en smeken gehoord. Uw verlangen naar een kind zal vervuld worden. Over een jaar zal u een zoon geboren worden. Als uw kind tien jaar oud is, zal ik weer naar u toe komen, om u te vertellen wat Brahma van u verlangt." Toen hij dit had gezegd, verliet de prins de woning.
Kjai Kusomo en Njai Kusomo durfden zich eerst niet te bewegen. Toen zij even later naar buiten liepen om te zien waar de zoon van Brahma gebleven was, konden zij hem nergens meer ontdekken. Ver voor hen lag de Bromo en een dikke zwarte rookwolk steeg op uit de krater. Vol eerbied bogen beiden in de richting van de berg.
Wat de bezoeker gezegd had, gebeurde. Precies een jaar later, werd er een jongen geboren in het huisje van Kjai Kusomo en Njai Kusomo. Het is te begrijpen, dat de ouders overgelukkig waren. Zij noemden hun kind Madin.
Madin groeide op en toen hij oud genoeg was, hielp hij zijn ouders. Hij was een flinke, sterke knaap. Zijn ouders waren trots op hem.
Zo groeide Madin op en de tiende verjaardag kwam steeds dichterbij. De jongen wist er niets van, dat de afgezant van Brahma dan zou terugkomen. Maar zijn ouders hadden met grote spanning op deze dag gewacht. Toen het eindelijk zo ver was, stond de prins plotseling weer voor hen op een ogenblik, dat Madin niet thuis was.
"Brahma," zo sprak de prins, "heeft mij weer tot u gezonden. Toen u naar een zoon verlangde, heeft hij mij gestuurd om u te zeggen, dat uw verlangen vervuld zou worden. Iedere dag hebt u hem daarvoor bedankt. Telkens weer hebt u gezegd, dat u bereid bent uw dankbaarheid te tonen, door Brahma alles te geven wat u bezit. Hij verlangt slechts één ding van u en daarmee kunt u bewijzen, dat het u ernst is met wat u hebt gezegd. Breng morgen uw zoon naar de Bromo en werp hem omlaag in het vuur, zodat mijn vader hem in zijn paleis kan opnemen."
Toen de zoon van Brahma deze woorden gesproken had, verdween hij weer. De oude mensen wierpen zich bevend op de grond en ze konden van ontzetting niets zeggen.
De volgende morgen, in alle vroegte, verlieten Kjai Kusomo en Njai Kusomo met hun zoontje het huis. Ze liepen achter elkaar. Voorop Kjai Kusomo, die zwaar op een stok leunde. Dan de vrolijk huppelende Madin en daarachter de oude Njai, gebukt onder het grote verdriet. Ze daalden af van de berghelling en gingen door de Zandzee. Madin was vrolijk en blij. Hij was nog nooit zo ver geweest.
"Vader, waar gaan we heen, en wat gaan we doen?" vroeg hij.
"We gaan naar de Bromo om een offer te brengen aan Brahma, mijn jongen."
"Maar we hebben geen vruchten bij ons en geen bloemen. Waar is de offergave dan?"
"Wacht maar tot we er zijn, dan zul je het wel zien, mijn kind." De oude vader had moeite zich goed te houden en de moeder snikte zacht.
Zij trokken door de Zandzee en beklommen de top van de Bromo. Toen zij eindelijk boven waren, gingen zij in een eerbiedige houding zitten, Madin in het midden. Verbaasd keek de jongen om zich heen. Nog nooit was hij zo dicht bij de woonplaats van Brahma geweest. Zo zaten zij lange tijd. Het was doodstil. De anders zo levendige Madin kwam zo onder de indruk, dat hij zich niet durfde verroeren.
Toen begon Kjai Kusomo te spreken: "Machtige en grote Brahma, toen wij geen kinderen hadden, hebt u ons een boodschapper gezonden, die ons het blijde nieuws vertelde, dat ons een zoon geboren zou worden. Wij zijn u daar altijd dankbaar voor geweest. We hebben iedere dag gezegd, dat we alles zouden willen geven, om deze dankbaarheid te bewijzen. Maar het offer, dat u nu van ons vraagt, is toch wel heel zwaar... Wij hebben maar één zoon. Mijn vrouw en ik zullen niet lang meer kunnen werken. Wie moet dan ons vee voeden? Wie zal onze sawahs ploegen? Wie zal onze oogst binnen halen? Wie moet het water halen uit de beek? Wie zal u offers brengen, o Brahma, als wij zelf dat niet meer kunnen doen? En wie zal ons begraven, als wij eens zullen sterven en wie zal dan bidden op ons graf? Wie moet dat alles doen, als u, machtige Brahma, onze enige zoon neemt?"
Kjai Kusomo zweeg. Zijn vrouw had grote tranen in de ogen en Madin keek verschrikt naar zijn vader. Toen kwam er een dikke zwarte rookwolk uit de krater en een machtige stem, als het geluid van de donder, weerklonk: "Kjai Kusomo, uw smeekbede is verhoord. U bent gehoorzaam geweest. U hebt bewezen, dat uw dankbaarheid werkelijk zo groot was, als u hebt gezegd. U bent bereid geweest mij uw enige zoon te schenken. Ik zal u daarvoor belonen. Uw zoon mag met u terugkeren en u zult hem voortaan Tengger (Hoogland) noemen. Hij zal opgroeien tot een sterk en machtig man en u zult nog beleven, dat hij een groot stamhoofd wordt. Gaat nu terug naar uw woning."
De Kjai en de Njai en Madin luisterden vol ontzag naar de stem en toen die was uitgesproken, bogen zij diep het hoofd. Zij stonden op en keerden naar hun huis terug. Zij haalden hun beste geit uit de stal en brachten die naar de rand van de krater. Daar slachtten zij het dier en wierpen het in het vuur van de diepe afgrond.
Zoals Brahma het had gezegd, kwam het werkelijk uit. Tengger groeide op tot een sterke en flinke man. Hij kreeg veel kinderen, die allen in de buurt bleven wonen.
De Bromo is de meest bekende vulkaan op het eiland Java, Indonesië. De berg is 2392 meter hoog en ligt samen met twee andere vulkanen in een zandzee van 8 bij 10 kilometer. De Bromo maakt deel uit van het Tenggermassief in Oost-Java. Hij ligt in een grote zandvlakte. Zijn hellingen zijn bedekt met uitgeworpen as en stenen. In het midden is de krater. Daar komt dikwijls rook en soms zelfs vuur uit.
Jaarlijks wordt op Bromo op de veertiende dag van de maand Kasanga (meestal in maart) het Karo- of Kesada-feest gevierd. Tijdens dit feest trekken alle mensen die in de omgeving wonen, met vruchten, bloemen en dieren naar boven.
's Morgens vroeg gaan ze al op weg uit de dorpen. Als ze de top bereikt hebben, worden de bloemen en vruchten in de afgrond geworpen. De priesters slachten de dieren en ook die worden geofferd aan de god van de diepe vuurpoel. De mensen vertellen, dat god Brahma in de krater woont. Ze hopen, dat Brahma een goede gezondheid zal geven aan hen, hun gezin en hun vee, en ook dat hij de gewassen op de velden goed zal doen groeien.
Abraham wordt getest
(Uit de Koran)
Op een dag verwonderden de mensen van de stam van Ibrahim zich over de grote hoeveelheden dieren die Ibrahim offerde aan Allah. Duizend rammen, driehonderd ossen en honderd kamelen. Hij zei tot het verbaasde volk: "Dat is niets bijzonders. We offeren een deel van onze goederen aan God, die ons het leven schonk. Aan mijn edelmoedige Heer zou ik mijn eigen zoon offeren, als Allah mij een zoon zou schenken!"
Een paar jaar later kreeg Hagar, de vrouw van Ibrahim een zoon. Zij noemden hem Ismaël. Ibrahim was zeer gesteld op dit zachtmoedige en wijze kind. Hij nam hem overal met zich mee op reis en dankte God iedere dag.
Ismaël was nu zeven jaar oud.
Op een nacht, het was de achtste van de maand dzu-al-hijja, kreeg Ibrahim in een droom de opdracht van God om zijn belofte gestand te doen en zijn zoon te offeren. Ibrahim besloot om honderd kamelen te offeren en smeekte Allah om dit offer te aanvaarden in plaats van zijn kind. Maar de volgende nacht kreeg hij dezelfde droom: "Doe je belofte gestand!" Opnieuw offerde hij honderd kamelen, maar weer kreeg hij dezelfde droom: "Doe je belofte gestand!" Ibrahim wist nu zeker dat hij Ismaël moest offeren. Toen hij 's morgens opstond, het was nu de tiende van de maand dzu-al-hijja, zei Ibrahim tegen zijn vrouw Hagar: "Kom, trek Ismaël zijn beste kleren aan en parfumeer hem met de beste parfum, want ik ga bij mijn Vriend op bezoek en ik neem Ismaël mee." Ibrahim nam Ismaël bij de hand, ook nam hij een stuk touw en een mes mee. Ze gingen op weg naar Mina, zesenhalve kilometer buiten Mekka. Het kind holde en sprong vrolijk voor zijn vader uit. Daar kwam de duivel naar hem toe en zei: "Ibrahim, wat ben jij voor een vader, dat je je eigen zoon gaat doden?" Maar Ibrahim antwoordde: "Ik heb dit bevel van de Almachtige God gekregen, die alles weet."
De duivel probeerde toen Hagar aan het twijfelen te brengen door haar de ware reden van de reis te vertellen. Maar het lukte hem niet. Toen vertelde hij Ismaël zelf wat er ging gebeuren, maar ook het kind antwoordde hem, dat wat God beval gedaan moest worden. Ibrahim en Ismaël zaten nu samen aan de kant van de weg en Ibrahim vertelde de reden van hun tocht. Ismaël antwoordde: "O vader, volg het bevel van Allah. Ik zal gehoorzamen. Bind mijn handen en voeten vast, opdat ik u in mijn doodsstrijd geen pijn kan doen. Als u jongens van mijn leeftijd tegenkomt, huil dan niet, wees niet bedroefd, want uw verdriet zou mijn ziel kwetsen."
Droevig luisterde Ibrahim naar de woorden van zijn zoon. Hij bedankte en omhelsde hem en kon zijn tranen niet langer bedwingen.
"Kom, vader," zei Ismaël, "laat ons niet langer wachten om het bevel van Allah te gehoorzamen."
Toen nam Ibrahim het mes in zijn handen en drukte het op de keel van Ismaël om hem te offeren, maar... o wonder, het mes weigerde te snijden. Verbaasd sleep Ibrahim het mes opnieuw, maar het liet geen krasje achter op de huid van zijn zoon. Hoe was dit mogelijk? Ibrahim verloor zijn geduld en smeet het mes op de rots. De rots brak in stukken...
Op wonderbaarlijke wijze begon het mes te praten: "Jij wilt snijden, maar het is de Almachtige, die messen laat snijden. Zelfs niet het kleinste haartje van je zoon zou ik kunnen krenken zonder zijn toestemming."
Ismaël zei: "O vader, laat ons samen de naam van Allah aanroepen, als u het mes op mijn keel zet."
Ibrahim drukte nogmaals het mes op de keel van zijn zoon en beiden riepen: "Allahu Akbar (God is machtig)," en dezelfde woorden weerklonken uit de hemel: "Allahu Akbar, Allahu Akbar." Het was de stem van de aartsengel Gabriël. Hij verscheen aan Ibrahim met de woorden: "Ibrahim, ik breng u de vredesgroet van de Heer van hemel en aarde. Hij schenkt u deze ram om te offeren in plaats van uw zoon."
Vader en zoon waren overgelukkig en begrepen dat er aan hun beproeving een einde was gekomen.
Moslims vertellen dit verhaal van Ibrahim tijdens het offerfeest (Aid al Adha), dat drie dagen duurt en valt op het einde van de bedevaart naar Mekka. Op die dag slachten ze een schaap volgens heel precieze regels. Een derde van dat vlees houden ze voor zichzelf, een derde geven ze weg aan familie en een derde deel aan mensen die het minder goed hebben dan zij.
Merk op:
. in de Koran heet Abraham: Ibrahim
. in de Bijbel moet Abraham zijn zoon Isaak doden.
Of nu in de Koran of in de Bijbel het juiste verhaal staat, is niet relevant. Beide verhalen tonen aan dat God 'leven' belangrijk vindt.
Overweging
Tineke Renkema-Boersma
Ga jouw weg
(Ignis, webmagazine, 3 april 2018)
God roept Abraham en Abraham antwoordt: Hier ben ik – beschikbaar, bereid om te luisteren, bereid om te doen wat gehoord wil worden. Dat klinkt vertrouwd. Dat klonk ook aan het begin van Abrahams weg. Het spreken van God, het luisteren van Abraham en de oproep om weg te trekken uit al wat vertrouwd was om te gaan. Die opdracht van God om te gaan, te gaan alsjeblieft, te gaan naar jezelf toe, naar de weg die voor jou is bestemd. Nu hoort Abraham het opnieuw: Ga, ga jouw weg, maar nu samen met je zoon naar de berg die God zal wijzen om deze zoon te offeren.
Te offeren? Ik kan het eigenlijk niet geloven, ik wil het eigenlijk niet horen, en toch. Ik weet dat kinderoffers in die tijd niet vreemd waren om de goden gunstig te stemmen. Versta ik het wel goed?
Ik spits mijn oren om te horen wat Abraham zegt, maar hij zwijgt. Geen tegenspraak. Hij gaat. Hij gaat met zijn geliefde zoon en de knechten en het hout voor het offer. Drie dagen, dan slaat hij zijn ogen op en ziet de plaats. Tegen de knechten zegt hij dat ze daar moeten blijven. Hij gaat de berg op met zijn zoon om te ‘knielen’, ja te knielen om daarna samen terug te keren. Zou Isaak dat gehoord hebben, dat samen terugkeren? Zie ze gaan daar met zijn tweeën: Vader en zoon. Geloofs-overdracht?
‘Vader’, hoor ik Isaak zeggen. Hier ben ik, zegt Abraham. Weer dat ‘hier ben ik’. Voor God beschikbaar, maar dus ook voor zijn zoon. Een bereidheid tot luisteren, echt luisteren. ‘Het lam voor het offer?’ God zal voorzien, is het antwoord. En behalve die vraag, zwijgt ook Isaak. Ook als alles in gereedheid wordt gebracht voor het offer: Isaak gebonden, het mes gereed.
Ik houd mijn adem in. Het zal toch niet? Dat wat we tot op de dag van vandaag zien gebeuren, waarvan we weten, waarbij we de adem inhouden, dat kinderen opgeofferd worden, aan denkbeelden, vaststaande beelden over God, over geloven, opgeofferd worden aan torenhoge verwachtingen, liefdeloosheid, eisen van machtige, onderliggend kwetsbare ouders, oorlogszuchtige heersers. Het zal toch niet?
En dan die onderbrekende stem van een engel: Abraham. En dan voor de derde maal, luisterend: Hier ben ik. Zou ik me zo laten onderbreken in een beweging die al gaande is? Durf ik zelf die onderbrekende stem te zijn en roepen ‘zo niet’, waar ik onheil zie gebeuren?
En dan hoor ik waar het in deze beproeving om ging: Ontzag voor God en om deze zoon niet ‘weg te houden voor God’ (vertaling Naardense Bijbel). Het gaat erom of Abraham toch ergens deze zoon voor zichzelf wilde houden. Hij moet Isaak loslaten, zodat ook hij de weg van zijn bestemming kan gaan en Abraham niet in de weg staat. Het gaat, zo begrijp ik, om het loslaten van de toekomst. Om mijn toekomst in Gods handen te leggen – al wat mij zo lief is en dat ik daarom vasthoud.
Ook mijn weg, ook onze weg, is een weg van gaandeweg loslaten en toevertrouwen. Zou het? Kan het? Abraham laat ons deze beweging zien: U hebt het mij gegeven, u geef ik het terug.
Agnes Lameire
’Vader in het geloof’
Een verhaal waarvan wij als lezer de ontknoping bij voorbaat al kennen en daarbij vergeten dat Abraham die zelf niet kon vermoeden. Het is het verhaal van de aartsvader die, naar het gebruik van omliggende volkeren, meent zijn eerstgeborene aan God te moeten offeren. Bedenk daarbij dat Isaak de zoon was waar hij zolang had op gewacht. Die zoon draagt in zich ook de belofte van een volk, ‘talrijk als de sterren van de hemel en de zandkorrels aan de zee. Die enige zoon offeren was eigenlijk heel Israël op de brandstapel leggen. Toch gaat Abraham op weg. Woordeloos. Zoals hij ook woordeloos op weg ging toen hij uit zijn geboorteland werd weggeroepen.
Helaas worden vandaag in de lezing enkele verzen weggelaten waaronder deze: ‘Abraham ging op weg naar de plaats waarover God had gesproken. Op de derde dag zag hij die plaats in de verte liggen. Toen zei hij tegen de knechten: Blijven jullie hier met de ezel. Ikzelf ga met de jongen verder om daar neer te knielen.’
De plaats waarvan sprake is de berg Moria. Op die berg werd later de tempel en nog later de ‘Rotskoepel’ gebouwd. Daarin is de top van die berg te zien waar, volgens de overlevering, Isaak op het brandhout werd vastgebonden.
Legende of niet, het wijst aan hoe diep het verhaal in het geheugen was gebeiteld. Zoals Abraham tot de knechten sprak, zo zei ook Jezus tot zijn apostelen in de Olijfhof: ‘Blijven jullie hier terwijl ik ga bidden.’ (Marcus14, 32) Tweemaal een aanwijzing dat een mens zijn diepste confrontatie met God in zijn eentje aan moet. Voor Abraham wordt de dag van de beproeving, de dag van het inzicht dat een God die kinderoffers eist niet de ware God kan zijn. Die God toont zich hier vader en moeder tegelijk. ‘Raak de jongen niet aan, doe hem niets!’ zegt Hij. En vervuld krijgt Abraham zijn Isaak terug. Hij heeft de proef doorstaan en wordt door Joden, Christenen en Moslims terecht ‘Vader in het geloof’ genoemd.
Jan Wuyts
Een heel oud verhaal (2018)
De bereidheid van Abraham om zijn zoon te offeren op de brandstapel heeft ons allemaal geschokt. Is dat de God in wie wij geloven? Die mensen brengt tot op de rand van de afgrond om ze dan grootmoedig de hand te reiken? Deze weerzinwekkende scène overschaduwt de boodschap van dit verhaal. Hoe komt zulk verhaal terecht in de bijbel? En waarom wordt dit voorgelezen in de liturgie?
Ik stel voor dat we proberen dit bizarre verhaal wat afstandelijk en zakelijk te benaderen. We zien dan wel hoever we daarmee komen.
De Bijbelwetenschap heeft met een grote kans van zekerheid het ontstaan van dit verhaal kunnen achterhalen. Dit soort verhalen bevat geen geloofswaarheden. Zij vertellen hoe mensen gezocht hebben naar een voorstelling van God. Bij de vele goden uit de mythologie, trad stilaan één oppergod naar voren. Daaruit ontstond het geloof in één God. Deze evolutie heeft tal van verhalen geschapen, verhalen gebouwd op vleugjes historie en heel veel legendarische inkleding.
Enkele honderden jaren voor Christus schrijft een Jood een boek over de oorsprong, de ‘roots’, van zijn volk. Hij weet dat daarover oude verhalen de ronde doen. Hij gaat op zoek naar wat verteld wordt over de stichters, ‘aartsvaders’ genoemd, en naar legenden die over hen verspreid zijn. Bij zijn zoektocht stoot hij op een oud verhaal, dat eigenlijk met zijn onderwerp niets te maken heeft, maar dat hem boeit. Een man staat op het punt zijn zoon te offeren aan de Moloch, zoals hij de eerstelingen van zijn oogst en van zijn vee offert uit dankbaarheid. Op het moment dat hij zijn zoon zal doden, wordt hij door zijn god tegengehouden, en deze vraagt hem in de plaats van zijn zoon een ram te offeren.
Onze schrijver ontdekt dat dit verhaal moet ontstaan zijn in de omgeving van een oude, sacrale offerplaats, waar kindjes aan de goden geofferd werden. Het protest tegen deze praktijk kreeg vorm in het verhaal. Het moest helpen een einde te maken aan de brandoffers van de eerstgeboren zoontjes.
Onze schrijver gaat dit verhaal gebruiken in zijn cyclus over Abraham, de oudst bekende aartsvader van het Hebreeuwse volk. Maar hij geeft een nieuwe inkleding aan het verhaal. In zijn boek had hij al verteld hoe God – nu met een hoofdletter - deze Abraham had uitgekozen en gevraagd weg te trekken uit zijn land, en hebben en houden en zijn familie achter te laten. Hij had hem een groot nageslacht beloofd. Hij moest alleen maar onvoorwaardelijk vertrouwen op God. Abrahams vrouw, Sara, was oud en onvruchtbaar. Toch krijgen zij een zoon, want God wil dat Abraham een uitgebreid nageslacht krijgt. Uitgerekend deze zoon moet Abraham nu slachten en offeren op de brandstapel… Wat voor een God is dat? Hij wil dat Abraham de vader wordt van een talrijk nageslacht, en hij maakt het zelf onmogelijk door de noodzakelijke tussenschakel, Isaak, te laten offeren. Desondanks gehoorzaamt Abraham. Hij laat de oplossing van het dilemma over aan God. Een ongelooflijk vertrouwen. Op deze man durft God bouwen om een volk te stichten. En meteen maakt de schrijver van het bijgewerkte verhaal duidelijk dat dit volk niet is ontstaan door politieke intriges, door afspraken tussen regeringsleiders, maar door het initiatief van God. Maar dan moet God kunnen rekenen op mensen die met Hem meewerken, De schrijver heeft als hoofddoel aan te tonen dat God himself de hoofdacteur is, in de letterlijke betekenis van initiatiefnemer. Hij heeft voor zijn ‘actie’ wel mensen nodig, op wie Hij moet kunnen rekenen en die honderd procent op Hem vertrouwen.
Ik vat nog even de hoofdlijnen samen. De schrijver van het Abraham-verhaal in het boek Genesis, stoot als bij toeval op een oud zelfstandig verhaal over onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan de goden. De goden eisen de eerstelingen van planten, mensen en dieren op. Onze schrijver last en past dit verhaal in zijn Abrahamcyclus in, met een dubbele bedoeling: vertellen hoe er een einde gekomen is aan die mensonterende praktijk van kinderoffers; ten tweede de klemtoon leggen op een onvoorwaardelijk vertrouwen op God.
Gelukkig is ons beeld van God sinds de komst van Jezus gezuiverd van die oeroude mythologische trekken waarvan we sporen vinden in het Abrahamverhaal. De gewraakte scène geeft niet de God van Jezus te zien. Die God heeft nog te veel met macht te maken, zelfs met een vorm van sadisme.
Kolet Janssen
Houd mij tegen!
(Kerknet, vrijdag 10 augustus 2018)
Stel: je staat op het punt om iets onherroepelijks te doen. Wie kan je dan nog tegenhouden? Abraham maakte het mee.
Het leek wel alsof het beeld me achtervolgde op vakantie deze zomer: Abraham met zijn mes hooggeheven boven een bibberende Isaak. En dan ergens in de lucht op het nippertje een engel om het mes tegen te houden. Oef. In de ene na de andere kerk dook de afbeelding op: op een glasraam, een kapiteel of een uitgewerkte deurpost. Altijd even dramatisch. En altijd met hetzelfde happy end, dat toch een wrange nasmaak achterlaat.
Want wat bezielt een vader om zo’n misdadig plan te bedenken?
Jarenlang heb ik met dat verhaal geworsteld. Vooral toen ik Bijbelteksten herwerkte voor een kinderbijbel. Dan heb je eindelijk eens een verhaal waarin een kind de hoofdrol speelt, en dan krijg je een plot voorgeschoteld die aan elk kind trauma’s bezorgt! Als je zelfs niet veilig kunt zijn bij je eigen vader… Ik bleef maar struikelen over de onmogelijke opdracht die Abraham van God kreeg of dacht te krijgen. Het was niet gemakkelijk om licht te zien in dat duistere verhaal.
Maar met de jaren raak ik toch meer thuis in die Bijbelpassage. Het helpt als ik me focus op de engel, die natuurlijk rechtstreeks van God komt. Mensen doen rare dingen, nu net zo goed als toen, daar kun je je hoofd over blijven breken. Maar God is nooit van plan geweest om dat offer te laten gebeuren.
De engel houdt de arm van Abraham stevig vast. Er kan Isaak niets gevaarlijks overkomen.
Als ik goed kijk, zie ik vooral dat. Ik zie God die een mens tegenhoudt als hij op het punt staat om dat wat hem het liefste en het kostbaarste is, kapot te maken. Dat is een situatie die niet zo ver weg is van wat er ook in ons leven kan gebeuren. Hoe vaak lopen we niet met open ogen ons ongeluk tegemoet? Hoe kortzichtig gaan we vaak om met onze tijd, onze talenten, onze liefde en aandacht? We kiezen soms voor dingen die niemand gelukkig maken en verwaarlozen waar het echt op aankomt. We doden soms wat ons het liefste is, net als Abraham. En net als Abraham hebben we daar goede redenen voor bedacht om onszelf te overtuigen of te verdedigen.
Gelukkig stuurt God ook ons regelmatig een engel, om ons voor meer onheil te behoeden. Iemand die ons helpt om te stoppen als we echt helemaal op het verkeerde spoor zitten. Zodat we opgelucht een nieuwe weg kunnen inslaan. We delen dit verhaal met onze moslimvrienden, al geven zij de zoon van Abraham soms een andere naam. Maar de kern blijft dezelfde.
Mensen met een opvliegend karakter roepen soms ‘houd mij tegen’ naar hun omgeving als ze in woede ontbranden.
We hebben allemaal iemand nodig die ons tegenhoudt als we stommiteiten, kortstondige of langdurige, begaan.
Wie dat voor ons doet, moeten we behandelen als een engel. Of als iemand die ons door God is gezonden.
Want onze God wil dat mensen voor hem leven en niet voor hem sterven. Isaak net zo goed als Jezus. Elke dag opnieuw, een leven lang.