Rechters 16: Simson en Delila
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 381-383)
Op een dag ging Simson naar de stad Gaza. Daar zag hij een hoer, en hij ging haar huis binnen. Iemand vertelde aan de inwoners van Gaza dat Simson in de stad was. Toen verstopten de inwoners zich bij de stadspoort. Ze zeiden: ‘Vannacht doen we nog niets, we wachten tot het ochtend wordt. Dan zullen we Simson doden.’
Maar Simson stond midden in de nacht op. Hij ging naar de stadspoort en rukte de deuren van de poort los, met de deurposten en de sloten erbij. Daarna nam hij de deuren op zijn schouders. Hij droeg ze helemaal naar de top van de berg vlak bij Hebron.
Korte tijd later werd Simson verliefd op een vrouw die in het Sorek-dal woonde. Ze heette Delila.
De bestuurders van de Filistijnse steden gingen naar Delila. Ze zeiden tegen haar: ‘Probeer van Simson te weten te komen waardoor hij zo sterk is. En ook hoe we hem zo kunnen vastbinden dat hij niet meer kan loskomen. Dan krijg je van ons allemaal 1100 zilverstukken.’
Toen zei Delila tegen Simson: ‘Vertel me toch hoe het komt dat jij zo sterk bent. Hoe kun jij zo vastgebonden worden dat je niet meer los kunt komen?’ Simson antwoordde: ‘Als ik vastgebonden word met zeven sterke koorden, dan ben ik net zo zwak als ieder ander mens.’
De Filistijnse bestuurders gaven Delila zeven sterke koorden. Toen Simson sliep, bond ze hem daarmee vast. Intussen hadden een paar Filistijnen zich in één van de kamers van Delila’s huis verstopt. Toen riep Delila: ‘Simson, daar komen de Filistijnen!’ Maar Simson trok de koorden kapot alsof het dunne touwtjes waren.
En dus wisten de Filistijnen nog niet waardoor Simson zo sterk was.
Delila zei tegen Simson: ‘Je bent een bedrieger, je hebt tegen me gelogen! Vertel me toch waarmee je vastgebonden moet worden.’ Simson zei: ‘Als ik stevig vastgebonden word met nieuwe touwen die nog nooit gebruikt zijn, dan ben ik net zo zwak als ieder ander mens. Delila nam nieuwe touwen en bond de armen van Simson vast. Intussen hadden een paar Filistijnen zich in één van de kamers van het huis verstopt. Toen riep Delila: ‘Simson, daar komen de Filistijnen!’ Maar Simson trok de touwen kapot alsof het draadjes waren.
Delila zei tegen Simson: ‘Je bent een bedrieger! Je liegt steeds tegen mij! Vertel me toch waarmee je vastgebonden moet worden.’
Simson zei: ‘Je moet mijn lange haren vastweven in het kleed dat je aan het weven bent.’
Toen Simson in slaap gevallen was, deed Delila dat. Het haar van Simson zat helemaal vast. Toen riep ze: ‘Simson, daar komen de Filistijnen!’ Simson werd wakker en rukte zich in één keer los.
Toen zei Delila: ‘Hoe kun je zeggen dat je van me houdt? Je bent niet eerlijk tegen me. Je hebt me al drie keer bedrogen. Want je vertelt me niet waardoor je zo sterk bent.’
Elke dag zei ze zulke dingen tegen Simson. Zo wilde Delila Simson dwingen om zijn geheim aan haar te vertellen. Op het laatst kon Simson er niet meer tegen. Hij zei: ‘Ik mag mijn haar nooit laten afknippen, want ik ben een nazireeër. Ik dien God op een speciale manier, al vanaf mijn geboorte. Als ik mijn haar laat afknippen, dan verdwijnt mijn kracht. Dan ben ik net zo zwak als ieder ander mens.’
Delila begreep dat Simson deze keer echt zijn geheim verteld had. Ze stuurde iemand naar de Filistijnse bestuurders met de volgende boodschap: ‘Jullie moeten nu zelf komen. Want Simson heeft zijn geheim verteld.’ De bestuurders gingen direct naar Delila toe, en ze hadden de zilverstukken voor haar bij zich.
Toen liet Delila Simson op haar knieën in slaap vallen. Daarna riep ze één van de bestuurders erbij, en ze knipte het lange haar van Simson af. Zo kreeg ze Simson in haar macht, en hij verloor als zijn kracht. Delila riep: ‘Simson, daar komen de Filistijnen!’ Simson werd wakker. Hij wilde opspringen en zich weer losrukken, net als de vorige keren. Maar hij wist niet dat de Heer hem in de steek gelaten had.
De Filistijnen grepen Simson, en ze staken zijn ogen uit. Ze brachten hem naar de stad Gaza. Daar bonden ze hem vast met twee bronzen kettingen. In de gevangenis moest hij graan malen.
Maar vanaf het moment dat Simsons haar afgeknipt was, begon het ook weer te groeien.
De Filistijnse bestuurders kwamen bij elkaar voor een groot offerfeest. Ze brachten offers aan hun god Dagon. Ze zeiden: ‘Dagon heeft onze vijand Simson in onze macht gegeven.’
Het volk zag Simson, en ze juichten voor hun god. Ze zeiden: ‘Simson heeft ons land verwoest en veel van onze mensen gedood. Maar onze god heeft hem in onze macht gegeven.’
Toen iedereen in een vrolijke stemming was, zeiden ze: ‘Laten we Simson hierheen halen, dan kunnen we lachen.’ Ze haalden Simson uit de gevangenis, en ze lachten hem uit. Ze zetten hem tussen de zuilen van de tempel.
Simson zei tegen de jongen die hem bewaakte: ‘Laat me eens los, ik wil de zuilen voelen die het dak van de tempel dragen. Laat me tegen die zuilen leunen.’
De tempel was vol mannen en vrouwen. Ook de bestuurders van de Filistijnse steden waren er. En op het dak waren ook nog ongeveer drieduizend mannen en vrouwen. Ze keken allemaal naar Simson en lachten hem uit.
Toen bad Simson tot de Heer. Hij zei: ‘Heer, mijn God, denk toch aan mij. Maak me nog één keer sterk. Dan kan ik de Filistijnen straffen, omdat ze mijn ogen uitgestoken hebben.’
Simson pakte de twee middelste zuilen die het dak van de tempel droegen. Hij strekte zich uit, met zijn rechterhand tegen de ene zuil en met zijn linkerhand tegen de andere zuil. Simson riep: ‘Laat mij sterven met de Filistijnen!’
Toen duwde hij zo hard als hij kon, en de tempel stortte in. De Filistijnse bestuurders en alle andere mensen die daar waren, kwamen onder het puin terecht.
Zo doodde Simson bij zijn dood meer mensen dan tijdens zijn hele leven.
De broers van Simson kwamen met hun hele familie naar Gaza om het lichaam van Simson op te halen. Ze begroeven hem tussen Sora en Estaol, op de plaats waar zijn vader Manoach begraven was.
Simson was twintig jaar de leider van de Israëlieten geweest.
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme)
Op een dag ging Simson naar Gaza.
Daar zag hij een prostituee en ging bij haar binnen.
Toen de inwoners van Gaza vernamen dat hij in de stad was,
loerden zij de hele nacht bij de stadspoort op hem
en deden verder niets.
Ze dachten: We vermoorden hem morgen wel.'
Simson bleef slapen tot middernacht.
Toen hij opstond, pakte hij de twee deuren van de stadspoort,
rukte ze met grendel en al los
en droeg ze naar de top van de berg tegenover Hebron.
Wat later werd hij verliefd op Delila, een vrouw uit het Sorekdal.
De vorsten van de Filistijnen gingen naar haar toe en zeiden:
'Probeer er eens achter te komen
wat het geheim is van zijn grote kracht.
Als we hem kunnen overmeesteren om hem machteloos te maken,
dan krijgt je elfhonderd sikkel zilver van elk van ons.'
Delila zei tegen Simson:
'Toe, vertel me toch wat het geheim is van je grote kracht.
Waarmee moet men je boeien om je machteloos te maken?'
Simson zei: 'Als men mij bindt met zeven verse pezen,
dan ben ik even zwak al ieder ander.'
De vorsten van de Filistijnen bezorgden Delila zeven verse pezen.
Daarmee bond zij hem vast,
terwijl enkele mannen zich in de kamer verborgen hielden.
Toen riep ze tegen Simson: 'Daar zijn de Filistijnen!'
Hij rukte de touwen stuk en het geheim van zijn kracht bleef verborgen.
Delila tot Simson:
'Je hebt me voor de gek gehouden. Je hebt me belogen!
Zeg me nu toch waarmee je geboeid zou moeten worden.'
Hij antwoordde: 'Als men me stevig bindt met gloednieuwe koorden,
dan ben ik net zo zwak als ieder ander.'
Delila nam nieuwe koorden en bond hem daarmee,
terwijl enkele mannen zich in de kamer verborgen hielden.
Toen riep ze: 'Simson! Daar zijn de Filistijnen!'
Hij rukte de koorden van zijn armen, alsof het draadjes waren.
Delila zei: 'Simson,
je hield me weer voor de gek! Je hebt me weer belogen!
Zeg toch waarmee je geboeid zou moeten worden.'
Hij zei: 'Je moet de zeven vlechten van het weefgetouw halen.'
Delila zette wat later zijn vlechten vast aan een pin van de weefstoel
en riep: 'Simson! De Filistijnen!'
Hij werd wakker en rukte de pin los, met schering en al.
Toen zei Delila: 'Je zegt wel dat je van mij houdt,
maar in je hart geef je niets om me.
Dit is nu al de derde keer dat je me niet vertelt
wat het geheim van je grote kracht is.'
Dag in dag uit bleef ze hem lastig vallen. Hij hield het niet meer uit
en vertelde haar eerlijk: 'Mijn hoofdhaar is nog nooit afgeschoren, omdat ik aan God gewijd ben, van de moederschoot af.
Als mijn haren worden afgeknipt verlies ik mijn kracht.`
Delila begreep dat hij het haar eerlijk verteld had.
Ze liet de vorsten van de Filistijnen roepen en zei:
'Nu moet jullie komen, want nu heeft hij het eerlijk verteld.'
Zij kwamen naar haar toe en hadden het geld bij zich.
Toen ze Simson op haar knieën had laten inslapen,
riep ze iemand binnen
om de zeven vlechten van zijn hoofdhaar af te scheren.
Zo slaagde ze er in, hem machteloos te maken
en was hij zijn kracht kwijt.
Ze riep: 'Simson! Daar zijn de Filistijnen!'
Hij werd wakker en dacht:
'Ik schud ze wel van mij af, net als de vorige keren.'
Maar hij wist niet dat Jahwe van hem geweken was.
De Filistijnen grepen hem, staken hem de ogen uit,
brachten hem naar Gaza
en legden hem met twee bronzen kettingen vast.
In de gevangenis moest hij de molen draaien.
Daar begon zijn hoofdhaar weer te groeien.
De vorsten van de Filistijnen kwamen bijeen
om een offer te brengen aan hun god Dagon en om feest te vieren.
Ze zeiden: 'Onze god heeft Simson, onze vijand, aan ons overgeleverd!'
De mensen gingen naar Simson kijken. Ze loofden hun god en zeiden:
'De grote vijand die ons land verwoestte en velen van ons doodde,
is door onze god aan ons overgeleverd.'
In een vrolijke bui zeiden ze: 'Haal Simson om voor ons op te treden.'
Zij haalden Simson uit de gevangenis en hij trad voor hen op.
Toen ze hem daarna tussen de zuilen zette,
zei hij tegen de knecht die hem bij de hand hield:
'Laat me los, ik houd mij wel vast aan de zuilen waarop de tempel rust.'
De tempel was vol mannen en vrouwen, en de Fiilistijnse vorsten.
Op het dak waren ongeveer drieduizend mensen
die naar het optreden van Simson keken.
Toen riep Simson tot Jahwe: 'Jahwe, mijn Heer, gedenk mij!
Geef mij nog een keer mijn kracht
en laat me mijn beide ogen op de Filistijnen wreken.'
Daarop tastte Simson naar de twee middelste zuilen
waar de tempel op rustte.
Hij steunde met zijn rechterhand tegen de ene zuil en met zijn linkerhand tegen de andere.
Toen duwde hij uit alle macht, terwijl hij dacht:
'Laat mij maar met de Filistijnen sterven.'
De tempel stortte in, op de vorsten en op alle mensen die daar waren.
Zo deed Simson bij zijn dood meer mensen sterven
dan tijdens heel zijn leven.
Zijn verwanten, zijn hele familie, kwamen het lijk halen
en begroeven het in het graf van zijn vader Manoach
tussen Sora en Estaol.
Simson was twintig jaar rechter geweest over Israël.
Stilstaan bij …
Elfhonderd sikkel zilver
Als men ervan uitgaat dat er minstens vijf stadsvorsten waren, dan kon Delila rekenen op ruim vijf kilo zilver, ongeveer een talent.
Nazireeër
(Nazir = afgescheiden)
Een Nazireeër was een gewijde, die zich tijdelijk of levenslang afzonderde voor de dienst aan JHWH.
. Hij mocht geen wijn noch sterke drank drinken, zelfs geen druiven eten
. Hij mocht zijn haren niet scheren.
. Hij moest elk contact met doden vermijden.
Knippen van het hoofdhaar
= verbreken van de gelofte van Nazireeër, waardoor hij zijn macht kwijtraakt.
De kracht van Simson ligt uiteindelijk niet in zijn haar, maar in de bijstand van God aan de godgewijde.
De molen draaien
= Meel malen
Dit was een typisch werk voor vrouwen en slaven, en dus een extra vernedering voor Simson.
Dagon / Dagan
Deze god was een Kanaänitische graangod. Hij werd beschouwd als de vader van de god Baäl. De Filistijnen namen zijn cultus over van hun Kanaänitische voorgangers. Voor hen was hij de belangrijkste god. Hij was waarschijnlijk de god van de vruchtbaarheid, en waarschijnlijk ook van de zee, want hij werd soms half vis, half mens afgebeeld.
Als het graan niet goed groeide, baden de mensen tot Dagon.
Bijbel en kunst
A. MANTEGNA
Simon en Delila (1395)
Werk van de Italiaanse kunstschilder Andrea Mantegna (ca. 1431 - 1506) was
S. J. SOLOMON
Gevangenneming van Simson door de Filistijnen (1887)
Werk van de Britse kunstenaar Solomon Joseph Solomon (1860 - 1927)
G. MOREAU
Simson en Delila (1892)
Werk van de Franse kunstschilder Gustave Moreau (1826 - 1898)