’Er was voor hen geen plaats’ (Lucas 2, 7)
De herbergier die uit zijn rol viel
(C. LETERME, Een parel voor elke dag, uitgeverij Averbode 2007, p. 360)
Er was eens een jongen die voor het kerstspel op school
de rol van herbergier kreeg.
Hij was fors van gestalte en moest met zijn norse stem
Jozef en Maria afwijzen.
Hij repeteerde aandachtig en kende alle zinnen goed van buiten.
Toen kwam de dag van de opvoering.
Jozef klopte aan de deur.
'Wat zoeken jullie?' vroeg hij,
terwijl hij de deur met zwier open zwaaide.
'We zoeken onderdak,' antwoordde Jozef.
'Dat moet je dan ergens anders zoeken,'
zei de jongen die herbergier speelde, 'de herberg is volzet.'
Maar Jozef drong aan: 'We komen van ver.
We hebben al overal geprobeerd,
het is avond en we zijn doodmoe!'
'In deze herberg is geen plaats meer,' riep de herbergier
terwijl hij strak voor zich uitkeek.
Jozef bleef smeken: 'Mijn vrouw kan elk ogenblik een kindje krijgen.
Heb je echt geen klein hoekje waar we wat kunnen rusten?'
Toen keek de jongen, die voor herbergier speelde,
in de richting van Maria.
Hij raakte zo van streek bij het zien van haar smekende blik,
dat hij het zinnetje dat hij nors moest uitspreken, plotseling kwijt was.
Het werd erg stil in de zaal.
De souffleur fluisterde: 'Het is onmogelijk. Ga door.'
Bijna als een robot herhaalde de herbergier de zin:
'Het is onmogelijk. Ga door.'
Dan moest hij de deur dicht slaan en onmiddellijk naar binnen gaan.
Maar hij bleef vanuit zijn deur Jozef en Maria nastaren
die moedeloos weggingen.
Toen riep hij verward: 'Neen niet weggaan.
Kom terug. Jullie kunnen in mijn kamer blijven.'
Terwijl hij dit zei, raakte hij zichtbaar opgelucht
en kwam er een glimlach op zijn gezicht.
Merk op
In het Nieuwe Testament is er nergens sprake van een herbergier die Jozef en Maria de deur wijst. Het verhaal in de Bijbel is dus gematigder dan men het soms hoort vertellen.
Wel werd het in de loop der tijden ingevuld met accenten die pas later in het leven van Jezus een rol speelden: Hij was bij sommige mensen niet welkom!
De gemiste kans
(C. Leterme, bewerking van een verhaal van S. De Jong)
De herbergier van Betlehem was erg vrolijk.
Zojuist hoorde hij dat de nieuwe koning in Betlehem zou komen.
Die nieuwe koning kon in Betlehem alleen bij hem overnachten,
want hij was er de enige herbergier.
Sinds dat nieuws
poetste hij zijn hele herberg mooi
en zette overal glaasjes klaar
om iets lekker te drinken als de koning er was.
Toen kwam de buurvrouw binnen.
'Groot nieuws,' zei de herbergier,
de nieuwe koning van het land komt hier straks logeren!
Vanmorgen nog vroeg een Romeins honderdman om hier te logeren.
Maar daar kun je niet op ingaanals je weet dat er een koning komt.
Wat later wilde een rijke koopman hier logeren.
Hij had een hele zak goud bij.
Maar dat stelt toch niets voor als de nieuwe koning op bezoek komt.
En gisteren waren hier een timmerman en zijn zwangere vrouw.
Echte armoezaaiers!
Die kunnen niet logeren waar straks de nieuwe koning komt.
Ik stuurde hen naar de stal aan de overkant van de straat.'
Toen vroeg de buurvrouw aan de herbergier: 'Weet je het dan niet?
Vannacht gingen er herders en wijzen uit het oosten naar die stal
omdat daar de nieuwe koning geboren is.'
De herbergier was niet vrolijk meer.
Vlug nam hij een mand en stak daar alle glaasjes in.
Hij nam ook nog een grote kruik lekker drinken mee.
Dan ging hij naar de stal aan overkant van de straat
en vierde met iedereen die er was, de geboorte van de nieuwe koning.
Nergens plaats
(C. LETERME, Een parel voor elke dag, uitgeverij Averbode 2007, p. 366)
Er was eens een man
die Kerstmis heel goed wilde vieren.
Hij versierde zijn huis van onder tot boven
en dekte feestelijk de tafel.
Dan liet hij zijn vrouw en kinderen binnenkomen en zei:
'Nu gaan we niet alleen lekker eten,
we willen ook weten waarom we feest vieren.'
En hij las voor uit de bijbel:
hoe Jozef en Maria alle herbergen afliepen,
maar nergens plaats vonden,
en dat het kind tenslotte geboren werd, in een stal.
Allen rond de tafel waren verbolgen
over de hardvochtigheid van de herbergiers.
Op dat ogenblik werd er gebeld.
'Vervelend,' zei de man,
'en dat op kerstavond!'
Er stond een man voor de deur, die vroeg:
'Mag ik hier schuilen, het sneeuwt zo.'
'Uitgerekend op Kerstmis,' zei de feestvierder,
'zijn er geen andere avonden?'
En hij sloeg de deur hard dicht.
Terug in de kamer voelde hij zich niet zo best.
'Ik ga nog eens kijken,' zei hij.
Daar zag hij de man juist om de hoek verdwijnen,
met een jonge vrouw naast zich, die zwanger was.
Overweging bij het verhaal
(C. LETERME in Kerk en leven, Federatie Rotselaar, 19 december 2018, p. 1)
Er zijn mensen die de kerstverhalen lezen zoals die man in het verhaal.
Hij zorgt voor de gepaste sfeer: groen in huis, kaarslicht overal,
hij stelt met zorg een menu samen,
én hij leest uit de Bijbel om de reden van het feest niet te vergeten.
Deze man verdient al onze waardering!
Het is mooi en goed dat hij allemaal in het werk stelt
om die Jezus van tweeduizend jaar geleden niet te vergeten
en in zijn leven een belangrijke plaats te geven.
Maar dan wordt er gebeld.
De man wordt getest.
Gaat het alleen om de sfeer, de gezelligheid?
Gaat het om wat Jezus zelf belangrijk vond?
Want niet voor niets vertelde Lucas over een stad
waar voor Jezus geen plaats meer was,
waar Hij geboren werd in een schuilplaats voor dieren.
Want zo wordt zijn solidariteit met armen en vluchtelingen duidelijk.
Wanneer de man door heeft
dat hij fout bezig is
doet hij de deur terug open
en ziet een jong koppel om de hoek verdwijnen.
In een flits ziet hij dat de jonge vrouw zwanger is.
En dan beseft hij:
verhalen uit de Bijbel worden niet zomaar verteld,
ze sporen aan om anders te gaan leven.
Pater Victor
(C. LETERME, Parels van verhalen, uitgeverij Averbode 2019, p. 25)
Het was midden december.
Pater Victor werkte als missionaris
bij de armen in Brazilië.
In zijn pastorie gaf hij onderdak
aan een dronken man en twee weeskinderen.
Op een morgen kwam een zwarte vrouw aankloppen.
Ze had nauwelijks kleren, geen eten...
‘Je komt echt op een ongelukkig moment,’
zei pater Victor, ‘ik moet mijn catechese nog voorbereiden.’
‘Ik wacht wel,’ zei de zwarte vrouw.
‘s Middags was ze er nog.
‘Mag ik met mijn vier kinderen
in de pastorie komen wonen?’ vroeg ze.
‘’t Is er nu al een zottekot,’ zei pater Victor,
‘er kan echt niemand meer bij.’
Na het eten gaf de pater les over Jozef en Maria.
Ze zochten onderdak in Betlehem,
maar er was nergens plaats voor hen.
Toen dacht hij ineens: komediant die je bent,
je doet net hetzelfde als die mensen toen in Betlehem!
Het lukte hem niet meer
om verder les te geven.
Hij liep naar huis
en zei tegen de vrouw:
‘Kom maar gerust in de pastorie wonen.’
Terug op aarde
(C. LETERME, 99 verhalen met een knipoog, uitgeverij Averbode, 2014, p. 198)
- Ik wil zo graag nog eens naar de aarde, zuchtte Maria.
Maria had het nog niet gedacht of ze was weer op aarde.
Ze droeg de kleine Jezus in haar armen.
In de brede straat waarin ze liep, zag ze overal 'Kerstmis'.
- Wat betekent Kerstmis? vroeg ze aan iemand.
Maar die haalde zijn schouders op.
Wat verder keek een groep kinderen
naar een jonge vrouw bij een kindje in een kribbe.
- Is dit Kerstmis? vroeg ze aan een kind.
- Jazeker! Kijk, dit is Maria en dat is Jozef en daar…
Dat maakte Maria blij:
hier kon ze veilig naar binnen met haar kindje.
Maar bij de deur hield men haar tegen.
- Geen bedelaars binnen!
- Maar mijn kind heeft warmte nodig
en een dak boven zijn hoofd, riep ze.
Niemand luisterde.
Een paar mensen gaven haar een geldstuk.
Doodmoe ging Maria op een bank zitten.
- Zalig kerstfeest, hoorde ze ineens om zich heen.
Mensen gingen een kerk binnen.
Maria ging ook naar binnen.
- Kijk eens hoeveel kaarsen er voor jou branden,
zei ze tegen haar kindje.
Vooraan in de kerk zag ze een kruis.
Dit hebben ze mijn zoon aangedaan, dacht ze.
Maar dat was tweeduizend jaar geleden.
Nu zou men dat niet meer doen.
- Kijk, riep ze. Hier is hij.
Maar niemand herkende Jezus.
- Wilt u dit gebouw verlaten, u verstoort onze viering,
zeiden twee mensen die haar vastnamen,
In de kerk zat kleine Ralf met zijn papa.
Hij zag dat allemaal gebeuren.
- Papa, die mensen jagen die mama en haar kindje de kerk uit.
Kunnen zij een tijd bij ons thuis komen?
Daar is het warm!
De kleine herbergier
(C. LETERME, Parels van verhalen, uitgeverij Averbode 2019, p. 123)
De kleine herbergier
De papa van Natan was herbergier in Betlehem.
Natan was al zo groot dat hij hem mocht helpen in de zaak.
Op een dag klopten twee mensen aan.
‘Sorry, alles is bezet,’ zei de herbergier,
‘ik heb echt geen plaats voor jullie.’
‘Papa, misschien kunnen ze overnachten
in de stal van de os?’ stelde Natan voor.
‘Vinden jullie dat goed?’ twijfelde de herbergier.
‘Natuurlijk! Anders moeten we buiten slapen.
En de nachten zijn koud in deze tijd van het jaar.’
Zo vlug als Natan kon, rende hij naar de stal.
Hij maakte er alles klaar, zoals hij het van zijn papa had geleerd.
De twee mensen gingen naar de stal waar de os stond.
Ze waren heel blij met het dak boven hun hoofd
De volgende dag was het heel druk bij de stal.
Daar wilde Natan meer van weten.
Door de deur zag hij
een pasgeboren kindje in de voederbak van de os.
Er was ook heel veel bezoek:
bijna alle herders die hij kende waren er.
Toen de mama van het kindje hem zag,
wenkte ze hem:
‘Dank je wel hoor, want jij hebt ervoor gezorgd
dat wij nu een dak boven ons hoofd hebben.’
’Ze legde Hem in een kribbe’ (Lucas 2, 7)
Kerstversiering
(C.LETERME e.a., Zes kruiken wijn, Standaard educatieve uitgeverij, 1994, p. 28-29)
Lien en Sam zijn samen met mama in de stad.
Het wordt donker.
De winkels in de stad zijn mooi versierd.
In de straten hangen lichtjes.
Er klinkt kerstmuziek en het is erg druk.
De meeste mensen haasten zich
om voor iedereen thuis
nog een geschenkje te vinden.
Lien, Sam en mam willen nog wat kopen om het huis te versieren.
Gisterenavond hebben ze samen met papa
de kerstboom neergezet met het stalletje eronder.
Dat hadden ze vorig jaar gemaakt
met allerlei blokjes hout en oude sigarenkistjes.
Nu zijn ze op zoek naar plastic beeldjes van schapen.
Eindelijk vinden ze wat ze zoeken...
net zo groot als ze willen.
In de auto zegt Sam: 'Mama, ik vindt het toch maar erg hoor...!'
Wat vind je erg, Sam?'
'... Dat Jezus in een stal geboren is!
Een stal, dat is toch een schuilplaats voor de dieren!'
'Ja, Sam... dat is waar,
maar weet je... God houdt van alle mensen
en het meest van hen die niets hebben.
Daarom vertellen de mensen dat Jezus in een stal is geboren.'
'Is dat zo, mama?'
'Jazeker, wie je ook bent, rijk of arm, voor God is iedereen even belangrijk.
Dat heeft Jezus ons laten zien.'
's Avonds legt mama Sam in bed.
'Mama, is dat echt waar dat God van alle mensen houdt?
'Ja, Sam.'
'Dan vind ik hem toch wel heel lief hoor.'
Een aparte kerststal
(C. LETERME in Simon, uitgeverij Averbode, november-december 2012, p. 13-14)
Franciscus is op stap in de heuvels rond het dorpje Greccio.
Hij is op zoek naar een echte kribbe. Die wil hij in de kerk zetten.
Daar ziet hij de vriendelijke boer weer,
die hem een paar weken eerder eieren heeft gegeven.
- Antonio, roept Franciscus,
kan ik de voederbak van jouw dieren voor een paar dagen lenen?
- Wat een gekke vraag Francesco!
Ben je soms van plan om boer te worden?
- Niet echt, Antonio, ik wil die voederbak met Kerstmis in de kerk zetten.
Dan begrijpen de mensen veel beter
wat de geboorte van Jezus in een stal betekent.
- Francesco, waarom is dat nu nodig?
We weten toch dat er engelen waren en herders,
en dat er wijzen op bezoek gingen.
- Klopt, Antonio,
maar de mensen moeten begrijpen hoe arm Jezus wel was.
Als ze die voederbak zien, zullen ze dat beter begrijpen.
Want Jezus was arm, net zoals zij.
En Hij was niet met goud behangen
zoals onze bisschoppen en onze paus.
- Oké, Francesco. Is dat een goede voederbak voor de kerk?
Franciscus bekijkt de voederbak.
- Heel goed Antonio.
- Neem hem maar mee.
- Kun je me ook nog wat stro en hooi geven, Antonio?
- Maar natuurlijk!
Franciscus is daar heel blij mee.
Hij wil al verder gaan, maar draait zich om.
- Antonio, nog iets.
Misschien moeten er ook een schaap en een ezel bij staan.
Wat denk je?
- Maar Francesco, dieren in een kerk?
- Ja, ik dacht even:
dan zien de mensen nog beter dat Jezus er is voor de arme mensen.
Dan zien ze nog beter dat Hij geleefd heeft zoals wij.
Weet je, ik zal aan de paus vragen of dat wel mag.
En ... het mocht.
Overweging bij het verhaal
(C. LETERME in Kerk en leven, Federatie Rotselaar, 20 december 2017, p. 1)
Nergens in de Bijbel wordt ook maar iets gezegd
over een stal waarin Jezus geboren werd.
Toch wordt elk jaar rond Kerstmis verteld en gezongen
over de kleine Jezus in een ‘stalletje’.
Het verhaal hierbij vertelt hoe dat komt.
Franciscus deed er alles aan
om het evangelie dichter bij de mensen te brengen.
Hijzelf was erg getroffen door de eenvoud, de soberheid
en de betrokkenheid van Jezus op mensen
die in de rand van de maatschappij leefden.
In de Bijbel had hij bij de evangelist Lucas gelezen
dat Jezus na zijn geboorte in een kribbe werd gelegd.
Omdat een kribbe, een voederbak voor dieren,
in de tijd van Franciscus in een stal stond,
vertelde hij daarom dat Jezus in een stal geboren werd.
Er moest ook stro zijn en hooi en dieren.
Want dat kenden de mensen. Dat was ook hun leven.
Dat bracht het kerstgebeuren dichter bij de mensen.
Op die manier kon hij veel beter
de solidariteit van Jezus met eenvoudige mensen tonen.
Zijn volgelingen, franciscanen, trokken overal de wereld in.
Waar ze ook kwamen zorgden ze met Kerstmis
voor een stal met stro en dieren.
Zo komt het dat men tot op vandaag
in kerken, in dorpen én in huizen een kerststal plaatst.
’De engel zei: ‘Ik heb een goede boodschap voor u’’ (Lucas 2, 10)
Een aparte engel
(C. LETERME, Een parel voor elke dag, Averbode 2007, p. 357)
Bwito zag er anders uit dan de andere kinderen,
want hij kwam uit Afrika.
Nu wilde de juf met haar klas een kerstspel spelen
en Bwito wilde de engel zijn
die aan de herders vertelt dat Jezus geboren is.
Marian, die zelf engel wilde spelen, zei:
‘Een jongen kan geen engel zijn!’
‘Dat kan wel,’ riep Bwito, ‘ik heb nog nooit gehoord
dat engelen vrouwen of mannen zijn.’
‘Maar ze zien er niet zwart uit,’ riep Marian,
‘ze hebben blonde haren en lieve stemmen.’
De volgende dag zei Bwito:
‘Mijn papa zegt dat in de bijbel nergens staat
hoe engelen eruit zien en wat voor stem ze hebben.’
‘Dat is zo,’ zei de juf, ‘jouw papa heeft gelijk.’
Om te zaak te beëindigen, besloot ze om er om te loten.
Bwito won en Marian mocht met het engelenkoor zingen.
Op een dag kwam Bwito op de repetitie
met de linker arm in het gips.
Hij had geprobeerd om vanaf het garagedak te leren vliegen.
Maar zijn landing mislukte en hij brak zijn arm.
Marian zei: ‘Nu kan Bwito geen engel meer zijn, hè?’
Maar Bwito zei: ‘Mijn mama zegt dat het is niet belangrijk is
of een engel zijn armen kan uitstrekken.
Het komt op de boodschap aan!’
Dat jaar had de engel zwart kroeshaar, en zijn linkerarm in het gips.
Bwito zei luid:
‘Schrik niet, want ik heb een goede boodschap voor u,
een grote vreugde voor het hele volk.
Vandaag is in de stad van David uw Redder geboren.
Hij is de Messias, de Heer.’
Toen de mensen hem hoorden wisten ze
dat niemand een betere engel kon zijn.
(Naar een Duits verhaal)
’Vrede onder de mensen’ (Lucas 2, 14)
De goede boodschap
(C. LETERME, Parels van verhalen, uitgeverij Averbode 2019, p. 21)
Kerstmis was voorbij, zodat het terug gewoon winter werd.
Daarom moest de kerstversiering opgeruimd worden.
Zo kwam een papieren engel bij het oud papier terecht.
Zijn glansrol leek voorgoed voorbij.
Gelukkig vond een kind de engel
en hing hem het jaar nadien op boven in de kerstboom.
De engel was heel blij om terug plaats te krijgen
tussen de vele versieringen in de boom.
Maar toen keek hij naar beneden.
Hij zag een vervallen huisje
met een man, een vrouw en een kindje.
Net figuren in een speelgoeddoos.
Opeens schrok de engel.
Boven het huisje was er een engel, net als hij
Een engel met dezelfde vleugels
en met hetzelfde lint in zijn hand.
Nu kon hij voor het eerst lezen
wat er op dat lint in zijn handen stond:
'Eer aan God in de hemel,
en vrede op aarde voor de mensen van wie Hij houdt.'
Ik draag een boodschap in mijn handen,
dacht de engel blij.
Ik draag in mijn handen een schat,
die niemand mij kan afpakken.’
Vier jaar later kwam de engel op een vuilnisbelt terecht.
Maar het lint in zijn handen bleef hij stevig vasthouden.
Iedereen mocht weten dat hij uitverkozen was
om de goede boodschap van God te dragen.
(Naar een verhaal van Godfried Bomans)
De kleine vrede in de grote oorlog
(C. LETERME, Een parel voor elke dag, Averbode, 2007, p. 363)
24 december 1914.
Het front strekte zich uit van Vlaanderen tot aan de Zwitserse grens.
Een lange linie van sombere loopgraven.
Aan de ene kant lagen de Duitse soldaten,
aan de andere kant de Britse.
Soms was er maar 100 meter tussen hen.
Aan de Duitse kant begon een soldaat te zingen.
Stille nacht
Anderen namen het lied over.
Al snel klonk vanuit de loopgraaf een prachtig gezang.
Aan de Britse zijde neuriede men mee.
Na het lied applaudisseerden de Britten.
‘More, more!’ riepen ze.
De Duitsers zongen een ander lied.
Toen begonnen de Britten te zingen.
Aan de Duitse zijde stak een soldaat een bord omhoog.
‘You no shoot, we no shoot’ stond erop.
De soldaten vergaten dat het oorlog was.
Ze klauterden uit de loopgraven.
En in het niemandsland tussen de beide linies,
omhelsden Britse en Duitse soldaten elkaar.
Ze deelden Duitse bratwurst en Engelse Christmaspudding.
Iedereen zong en dronk.
Met Kerstmis begroeven ze samen alle doden
die in het niemandsland tussen de loopgraven lagen.
Niemand schoot. Iedereen was veilig.
Even leek de oorlog niet meer te bestaan.
Maar na Kerstmis ging alles weer zijn gewone gang.
De soldaten, die de dag ervoor nog broederlijk met elkaar zongen en aten,
kregen van hun generaals het bevel om elkaar te beschieten.
Anders werden ze zelf neergeschoten.
Maar zij die het overleefden, hebben deze kerst nooit vergeten.
Overweging bij het verhaal
C. LETERME in Kerk en leven, Federatie Rotselaar, 23 december 2015, p. 1
Binnenkort Kerstmis!
Dit feest dat de geboorte van Jezus viert,
wordt ook gevierd als de dag van de vrede.
De aanleiding hiervoor ligt in het lied dat de engelen zongen:
‘Vrede op aarde aan alle mensen, die God liefheeft.’
Vrede is een groot goed.
De vele vluchtelingen die hun vertrouwde omgeving achterlieten
weten ervan mee te spreken: alles hebben ze ervoor over!
In de Middeleeuwen had de Kerk een middel
om die vrede wat sneller te realiseren.
‘Op belangrijke feestdagen’, zei de Kerk,
‘mag je geen oorlog voeren’.
Maar het aantal feesten waarop men niet mocht vechten
werd stilaan zo talrijk,
dat het haast niet meer de moeite loonde om een oorlog op te starten.
Soldaten in de eerste wereldoorlog hadden het hart op de juiste plaats.
Engelsen, Duitsers waren het gewoon Kerstmis te vieren.
Christmascakes en carols voor de Engelsen
Stille Nacht, O Tannenbaum en Bratwurst voor de Duitsers.
De heimwee naar de vredevolle uren rond een kerststal
dreef hen uit de loopgraven.
‘Alle Menschen werden Brüder’, waren geen loze woorden.
Dat mensen in elkaars gezelschap geluk vinden,
is de droom die terug te vinden is in wat Jezus gezegd heeft,
en te zien in wat Hij gedaan heeft om dat mogelijk te maken.
Natuurlijk: niet alle soldaten vielen elkaar in de armen
en het duurde ook maar een korte tijd
en daarna ging de oorlog in alle hevigheid voort …
Maar op dat ene moment
had al wie het meemaakte
even een inkijk in wat Gods droom voor de wereld was.
Mocht Kerstmis een dag worden
waarin heel veel mensen die vrede mogen ervaren
al is het maar even.
Het verschil
(C. LETERME, Een parel voor elke dag, Averbode, 2007)
‘Zeg mij eens
hoeveel een sneeuwvlokje weegt?’
vroeg het koolmeesje aan de duif.
‘Minder dan niets,’
antwoordde de duif.
Toen vertelde het koolmeesje
het volgende:
‘Ik zat op de tak van een spar,
toen het begon te sneeuwen.
Het sneeuwde heel zachtjes
als in een droom.
Omdat ik niets beters te doen had,
begon ik de vlokken te tellen
die op de tak vielen
waar ik op zat.
Er vielen er precies: 3 751 952
Maar toen het 3 751 952e vlokje
op de tak viel,
brak die tak af.’
De duif dacht na
over wat het koolmeesje zei:
‘Misschien ontbreekt er maar één persoon
om vrede in de wereld te hebben.’
Kleine Daniël
(Bron onbekend)
Het is nacht. Kleine Daniël zit samen met de andere herders in het veld van Betlehem.
Ze zijn arme mannen, die zorgen voor de schapen van rijke mensen.
Ze letten erop dat de rovers geen schapen stelen.
En dat wolven of andere roofdieren die een schaap aanvallen, weggejaagd worden.
Dag en nacht, in weer en wind, blijven ze bij de kudde.
Daniël helpt voor de eerste keer 's nacht mee. Het is het al flink koud.
Daarom kruipt hij dicht bij het vuur dat de herders aangestoken hebben.
'Er waren vandaag heel veel mensen in Betlehem', vertelt hij,
'alle herbergen zijn vol. Een man en een vrouw, die een kindje verwachtten,
zochten naar een plaats om te overnachten.
Omdat ze maar niets konden vinden, toonde ik ze de plaats
waar we met onze dieren schuilen als het koud is en regent.
De man, die Jozef heette, vertelde dat ze naar Betlehem moesten komen
omdat alle mensen in Palestina moesten geteld worden
in de stad waar ze vandaan waren.
Maar waarom moeten de mensen nu eigenlijk geteld worden?'
'De keizer van Rome wil weten hoeveel mensen belastingen kunnen betalen',
zegt een van de herders. 'Misschien willen ze ook weten
hoeveel jongens zoals jij soldaat kunnen worden in zijn leger.'
'Hoelang blijft die keizer nog de baas in ons land?' vraagt Daniël.
Ruben, de oudste herder van de groep zegt:
'Liefst niet lang meer.
Onze profeten hebben lang geleden gezegd dat er eens een koning van vrede zal komen.
Een koning die goed zal zijn voor arme mensen.'
Daniël wordt moe. Hij kijkt naar de vele sterren en voelt zich kleiner dan hij al is.
Ineens is er een schitterend licht in de hemel!
Daniël en de andere herders kijken bevreesd op.
Hij hoort een stem die zegt: 'Wees niet bang! Ik heb goed nieuws voor jullie.
Er is een kindje geboren in Betlehem. Het zal jullie Redder zijn.
Jullie kunnen Hem vinden in een schuilplaats voor de dieren.
Het ligt in een kribbe in doeken gewikkeld.'
Dan komt er nog meer licht. De kleine Daniël hoort een lied.
Engelen zingen: 'Eer zij God en vrede op aarde voor alle mensen!'
Daarna wordt het weer stil en donker.
Daniël hoort dat de andere herders allemaal dezelfde boodschap hoorden.
'Laten we naar Betlehem gaan om het kind te zoeken', zeggen ze.
'Ik denk dat ik weet waar we het kindje kunnen vinden!' zegt Daniël.
Een paar herders moeten bij de schapen blijven, maar de kleine Daniël mag meegaan.
Hij wijst de anderen de weg naar de schuilplaats die hij in de namiddag heeft getoond
aan de man en de vrouw die in Betlehem nergens plaats vonden om te overnachten.
Daar vinden de herders het kind. Het ligt in een kribbe.
Daniël kijkt samen met de herders teder naar het kind.
Ze vertellen aan Maria en Jozef wat de engel heeft gezegd.
Dan gaan de herders terug naar hun schapen.
Onderweg vertellen ze aan iedereen wat er gebeurd is: Jezus is geboren!
’De herders zeiden: ‘Kom, we gaan naar Betlehem.’ ‘ (Lucas 2, 11)
Het geschenk van de herdersjongen
(Naar een verhaal uit Noorwegen)
In de nacht dat Jezus geboren werd,
liep een arme herdersjongen over de heuvels bij Betlehem
om één van zijn schapen te zoeken.
Zo kwam het dat hij niet bij de andere herders was, waarover de Bijbel vertelt.
Hij zocht zijn schaap achter iedere struik, tot hij ten slotte boven op de berg stond.
Van daar kon hij goed over de velden zien.
Terwijl hij daar stond, werd de nacht zo licht als de dag.
Ongelooflijk veel engelen verschenen en zongen ter ere van God.
Een engel ging naar de jongen toe.
- Maak je geen zorgen meer om het schaap, zei de engel,
op dit uur is de goede Herder geboren.
Ga snel naar Bethlehem, waar de Verlosser van de wereld in de kribbe ligt.
- De Verlosser van de wereld..., zei de jongen,
die kan ik toch niet bezoeken zonder een geschenk!
- Hier, zei de engel, neem deze fluit en speel er een lied mee voor het kind.
Daarna verdween de engel.
Die fluit had zeven tonen.
Wanneer de jongen haar aan zijn lippen zette, speelde ze als vanzelf.
Dankbaar en blij liep hij de berg af.
Maar toen hij over een beekje wilde springen, struikelde hij.
De fluit viel uit zijn hand. Toen hij die terug gevonden had, was er één toon verloren gegaan.
Nog zes tonen kon de fluit spelen.
De jongen liep zo snel mogelijk door. Ineens zag hij vlak voor zich een grote wolf.
- Maak dat je wegkomt, riep de herdersjongen. En hij gooide de fluit naar de wolf.
Toen hij de fluit weer vond, kon die nog maar vijf tonen laten horen.
De herdersjongen was terug bij de kudde.
Alle schapen lagen daar rustig, behalve één schaap dat blatend rondliep.
De jongen rende er achter aan. Omdat het schaap hem ontweek gooide hij de fluit.
Nadien had die weer een toon verloren.
Waar waren de andere herders toch?
Ze waren vast plezier aan het maken terwijl hij als jongste weer de wacht moest houden.
Boos schopte hij tegen een kruik met water. De fluit viel uit zijn hand.
Toen hij haar weer opraapte had zij nog maar drie tonen meer.
Daarop ging hij verder naar Bethlehem.
In de stadspoort werd hij plotseling omringd door een groep straatjongens
die hem zijn fluit wilden afnemen.
Er vielen klappen over en weer.
De fluit had hij kunnen behouden, maar weer was er een toon verloren gegaan.
Eindelijk stond hij voor de stal.
Hij wilde langs de huisdeur lopen, toen een hond op hem af schoot.
Hij verweerde zich met de fluit ...
Zo stond hij bij de staldeur.
Hij durfde niet naar binnen te gaan,
want hij schaamde zich dat er zo weinig van zijn geschenk overgebleven was.
Maar de moeder van de verlosser wenkte hem binnen.
Heel stil kwam hij uit zijn hoekje en speelde op de fluit de laatst overgebleven toon.
Wat klonk die prachtig.
Iedereen in de stal luisterde: het Kind, Maria en Jozef, de os en de ezel.
Het Kerstkind strekte zijn hand uit en raakte de fluit aan.
En zie: de fluit was weer heel.
Haar zeven tonen klonken weer zo mooi en heerlijk
dat de herdersjongen er de mooiste liederen mee kon spelen.
De herder
Uit: C. LETERME, Een parel voor elke dag, uitgeverij Averbode 2007.
Ze werden wakker in hun doos op zolder:
een engel, een ster met een staart
en een herder met een lantaarn.
De herder was er erg aan toe:
vorig jaar was hij gevallen,
zodat de neuzen van zijn schoenen
gebroken waren.
Dat deed hem veel verdriet:
'Je kunt toch niet met kapotte schoenen
bij een kerststal staan!' vond hij.
Hun doos werd opengemaakt.
'O! Wat een prachtige ster!
Ik zet hem op de hoogste tak.'
'En die engel ...
die hangen we
in het midden van de boom.
Dan kan iedereen hem goed zien.'
'En de herder...
Ja, zijn mantel en zijn muts zijn versleten.
En zijn schoenen zijn nog stuk van vorig jaar.'
'We kunnen ook zeggen
dat zijn schoenen versleten zijn,
omdat hij van heel ver gekomen is.
Kijk, hij heeft licht meegebracht.
Ik vind dat we hem
de ereplaats moeten geven,
omdat hij met het licht
zo'n lange tocht heeft gemaakt.'
De herder werd vlak bij de kribbe gezet.
Uit zijn lantaarn viel een straaltje licht.
Precies op het kind dat erin lag.
De oude herder
(C. LETERME, Een parel voor elke dag, uitgeverij Averbode 2007, p. 365)
Er leefde eens een herder in zijn oude hut.
Op een nacht droomde hij
dat een grote heldere ster
aan de hemel omhoog rees.
Er kwam een engel die zei:
‘Vrees niet, ik heb goed nieuws voor u:
deze nacht is Jezus geboren.
Volg de ster.’
De herder wekte zijn schapen,
nam zijn staf en volgde de ster.
Ze kwamen aan in een grote stad.
De herder dacht:
‘Hier zal ik Jezus wel vinden.’
Maar de ster trok verder.
Dan kwamen ze aan een prachtig kasteel.
Opnieuw dacht de herder:
‘Hier zal ik Jezus vinden.’
Maar de ster trok verder.
Toen kwamen ze op een weide.
Daar stond een oude stal.
De herder dacht al dat hij zich vergist had.
Maar de ster bleef staan boven de stal.
Daar lag het kindje in een voederbak.
De herder schrok.
‘Jij bent Jezus,’ zei hij, ‘en je bent zo arm.
Je bent in een stal geboren,
en moet in een kribbe liggen.’
Toen trok hij zijn mantel uit
en dekte het kindje daarmee toe.
Jezus straalde.
En de herder vergat alle armoede.
Dorus, een kleine herdersjongen
Toen de herders vertrokken om Jezus te bezoeken
vroeg Dorus aan zijn papa:
- Waar ga je naar toe?
- Wij gaan de kleine Jezus bezoeken.
- Mag ik mee, papa?
- Nee, het is te ver, Dorus.
En je hebt geen geschenk om aan Jezus te geven.
Treurig bleef Dorus achter.
Hij zag hoe zijn vader en de andere herders vertrokken naar de kleine Jezus.
De ruwe herders trokken over de heuvels
en bereikten zo de stal, waar ze Maria en Jozef vonden
én Jezus die hen zou redden.
Ze knielden en bogen het hoofd.
Uit hun tas haalden ze een blinkend, gouden kettingetje.
Ze hadden het ooit eens gevonden in een grot.
Het was de grootste schat die ze hadden.
En al waren ze nog zo arm, ze gaven het toch aan de kleine Jezus.
Want niets is schoon en goed genoeg voor Jezus, vonden ze.
Maria en Jozef lachten dankbaar
en de oogjes van het kindje straalden teder.
Intussen was de kleine Dorus achtergebleven bij de kudde schapen.
Hij was wat ongelukkig dat hij niet mee naar Jezus mocht gaan.
Plots kreeg hij een idee. Hij zou z'n vader achterna reizen.
Hij nam drie dingen mee:
zijn voddenpop, zijn vertelboek en een klein lampje.
Allemaal dingen waar Dorus heel erg veel van hield.
Zo vertrok Dorus een geschenk naar het kindje in de kribbe.
Maar toen zag Dorus een meisje op een muurtje zitten.
Ze zag er triestig uit.
- Wat scheelt er?
- Ik ben ziek, en ik kan niet meer buiten spelen zoals ik dat vroeger deed.
Dorus vond dat zo erg dat hij haar z'n voddenpop gaf.
Ik heb nog m'n vertelboek en m'n lampje om aan te Jezus geven.
Vrolijk trok Dorus verder.
Na een eindje stappen kwam hij aan een huis.
Daar zat een oude man voor zich uit te staren
- Meneer, wat zit u hier te doen?
- O, ik zit hier zomaar wat te kijken.
Ik woon hier alleen en heb niemand om mee te praten.
Vroeger was ik visser en kon ik varen over de verre zeeën.
Maar nu ben ik daar te oud voor.
O, dacht Dorus, misschien kan ik hem mijn vertelboek geven.
Ik heb toch nog m'n lampje om aan Jezus te geven.
De oude man kreeg het vertelboek van Dorus en was er heel blij mee.
Hij begon er meteen in te bladeren.
- Nu moet ik weg, zei Dorus, anders kom ik nog te laat bij Jezus.
Bij een klein dorpje zag Dorus een kleine herder huilen.
Hij was een schaapje kwijt en was heel bang om dat tegen zijn baas te zeggen.
Ach, dacht Dorus, dat is toch wel heel vervelend.
En Dorus gaf zijn lampje aan de kleine herder
om zo het verloren schaap te kunnen gaan zoeken.
Als ik later terugkom, krijg ik het wel weer terug, dacht Dorus.
En dus gaf Dorus ook z'n lampje af en trok hij verder.
Toen kwam hij in de buurt van de stal.
Van op een heuveltje zag hij de kleine Jezus.
Hij zag ook zijn vader en de andere herders.
- Oh wee, ik heb nu niets meer om aan het kindje te geven.
Wat moet ik nu doen? Ik heb alles weggegeven.
Daar stond Dorus met lege handen.
Teleurgesteld dacht hij erover om maar terug naar huis te gaan.
Maar plots hoorde de arme Dorus zachte hemelse muziek
en daar verscheen voor hem een prachtige engel.
Hij wenkte Dorus om toch maar te komen.
Jozef en Maria én het kindje waren heel blij dat Dorus op bezoek kwam.
Dorus had immers alles weggegeven aan mensen die het meer nodig hadden.
En dat vond Jezus een héél kostbaar geschenk.
De steen van Ezra
(C. LETERME, Een parel voor elke dag, uitgeverij Averbode 2007, p. 364)
Het was kerstnacht. Jezus was geboren.
Ezra, een herdersjongen wilde naar de stal
om Jezus te bezoeken.
Hij vroeg aan zijn moeder:
‘Hebben wij soms een geschenkje voor Jezus?’
Maar zijn moeder zei:
‘Jongen wij zijn te arm,
we hebben geen geschikt geschenk.
Maar ga toch maar.
Het belangrijkste is, dat je er bent.’
Ezra vertrok.
Onderweg naar de stal werd hij geplaagd en gepest
door een jongen uit de buurt.
Ezra kwam met een harde smak op de grond terecht.
Hij was woedend, pakte een steen en schreeuwde:
‘Hiermee sla ik je zo hard
dat er voor de rest van je leven
een gat in je hoofd zit.’
Maar de jongen ging lopen.
Ezra zette zijn weg naar de stal verder.
De steen hield hij in zijn gebalde vuist.
Na een tijdje kwam hij aan bij de stal.
Hij groette Maria en Jozef en knielde bij het kindje.
Maria sprak hem aan: ‘Wel Ezra, wat heb je in je hand?’
Ezra schrok en zei ‘Niets…’
Toen zei Maria:
‘Maar ik zie dat je iets in je hand hebt…’
‘O,’ zei Ezra, ‘dat is een steen…’
‘Ik denk dat je Jezus daar heel blij mee kunt maken,’ zei Maria,
‘met een steen, kan Hij later iets opbouwen.’
En aarzelend gaf Ezra zijn steen als geschenk aan Jezus.
De kleine trommeljongen
(www.geloventhuis.nl)
Heel lang geleden, vlak bij de stad Betlehem, leefde eens een kleine jongen. Zijn familie was heel arm. Zijn kleren waren versleten, soms had hij honger, want er was niet genoeg te eten. Maar de jongen had één ding waardoor hij gelukkig was: hij had een trommel, die trommel was van zijn vader geweest en daarvóór van zijn opa. Jaren geleden, toen zijn opa nog jong was, had die de trommel gekregen van rondtrekkende muzikanten.
Toen de kleine jongen oud genoeg was leerde zijn vader hem param pampam pam spelen, op de trommel. Nu was hij van de kleine jongen en die hield heel veel van zijn trommel. Elke dag speelde hij erop en liep door zijn dorp. De andere kinderen volgden hem, terwijl hij speelde, zongen mee en marcheerden in de maat. Soms liepen er zelfs dieren mee in de parade! De kleine jongen speelde zo vaak op de trommel dat hij er heel goed in werd. De mensen in het dorp noemden hem al gauw de kleine trommeljongen.
In dezelfde tijd, in het stadje Nazaret, moesten Jozef en Maria op reis. Maria was in verwachting, maar ze moesten naar Betlehem voor de volkstelling die keizer Augustus bevolen had. In Betlehem was het heel druk, zo druk dat ze geen plaats konden vinden om te slapen. Ze werden naar een kleine stal gestuurd door een herbergier. Jozef en Maria waren zo moe en koud dat ze blij waren dat ze in het stro in de stal konden gaan liggen. Die nacht werd Jezus geboren, en Maria legde hem voorzichtig in een kribbe met stro. Buiten op het veld waren de herders. Ze pasten op hun schapen. Het was een heel gewone nacht. Toen opeens ... was er een helder licht, alsof het dag werd. En daar stond een engel in het licht. De engel zei: 'Wees maar niet bang. Ik kom jullie een boodschap brengen van God. Jullie zullen allemaal erg blij zijn. In Bethlehem is een bijzonder Kindje geboren. Een Kind dat alle mensen gelukkig zal maken. Ga Hem zoeken. De herders gingen Hem zoeken en vonden Jezus. Ze vertelden het grote nieuws aan iedereen. Iedereen had het over de kleine Jezus. Ook de trommeljongen hoorde van Jezus. Hij wou ook graag naar het Kindje kijken, maar hij had niks om te geven.
Die nacht zag hij een heldere ster schijnen. Even later kwamen er drie vreemde mannen op kamelen door de straat, ze hadden mooie kleren aan en mooie dingen bij zich, het waren koningen. Zouden zij ook naar Jezus gaan kijken? De kleine trommeljongen besloot hen te volgen. Hij hoorde de drie mannen praten over de ster. Ze waren de ster al van heel ver gevolgd en nu scheen de ster boven een stal. De drie koningen gingen de stal binnen. Toen ze Jezus zagen bogen ze en gaven hun mooie geschenken: mirre, wierook en goud. De kleine trommeljongen stond buiten en zag dat allemaal gebeuren. Wat kan ik doen dacht hij, ik heb niks om te geven, verdrietig draaide hij zich om en liep terug naar huis. Toen zag hij de trommel die aan zijn zij hing. Plotseling wist hij wat hij de kleine Jezus kon geven. Hij zou voor Hem op de trommel spelen. Hij ging terug en toen hij de stal weer zag begon hij zacht te spelen en te zingen:
Dit verhaal is bekend als een Engelstalig kerstlied: The little drummer boy. In Nederlandse vertaling:
Ik ga naar Betlehem, param pampam pam
en sla mijn trom voor Hem, param pampam pam
Want voor de sterren scheen, param pampam pam.
is plaats voor iedereen, param pampam pam
ram pam pampam ram pam pampam.
Jezus de koning kwam, param pampam pam
in de stal
param pam pampam param pam pampam
En Maria zei: param pampam pam
Je slaat je trom zo blij, param pampam pam
En kijk, mijn Kindje lacht, param pampam pam
Het heeft op jou gewacht, param pampam pam
ram pam pampam ram pam pampam.
Sla je trommel maar, param pam pampam
in de stal
param pam pampam param pam pampam
En hij sloeg de trom, param pampam pam
het werd al stil alom, param pampam pam
de engelen waren heen, param pampam pam
ook de herders een voor een, param pampam
ram pam pampam ram pam pampam.
Maar hij sloeg de trom, param pam pampam
in de stal
param pam pampam param pam pampam.
’Het licht schijnt in de duisternis’ (Johannes 1, 5)
Lichtjes
(C. LETERME, Parels van verhalen, uitgeverij Averbode 2019, p. 191)
Op een koude dag in december,
ging Oliver met zijn moeder naar de stad. Hij had een sjaal nodig.
‘Waarom branden er hier zoveel lichtjes?’ vroeg hij.
‘Omdat de mensen dat leuk vinden,’ wist mama.
Oliver ging naar school.
Samen met de andere kinderen versierde hij een kerstboom.
‘Waarom branden er zoveel lichtjes?’ vroeg hij.
‘Omdat dat gezellig is,’ wist zijn juf.
Oliver ging naar zijn opa en oma.
Oma zette de tafel klaar. Er stonden veel theelichtjes.
‘Waarom zet je zoveel lichtjes op tafel?’ vroeg hij.
‘Omdat we iets te vieren hebben,’ wist zijn opa.
‘Wat is er dan te vieren?’ vroeg Oliver.
Opa deed een doos open.
Hij haalde er beeldjes uit en zette die onder de boom.
‘Dat zijn Jozef en Maria,’ vertelde opa.
‘Lang geleden verwachtte Maria een kindje.
Dat kindje is geboren in een stal.
Herders en koningen zijn het toen komen bezoeken.
Dat kindje heette Jezus.
Hij was in zijn leven
als een licht voor de mensen.
Daarom branden de mensen zoveel lichtjes
op de dag dat ze zijn geboorte vieren.’
Het theelichtje
(C. LETERME, Parels van verhalen, Averbode 2019, p. 178)
In een grote plastic zak zaten wel honderd theelichtjes.
'Als het Kerstmis is, mogen wij een lichtje zijn!' riepen ze.
Ze verdrongen zich bij de punt van de zak waarop stond:
'HIER OPENEN'.
Eén theelichtje deed niet mee.
‘Als je een lichtje bent, word je aangestoken en dan verdwijn je!
Dat wil ik niet!' dacht het.
En het kroop helemaal onderin de zak.
Het werd Kerstmis. De zak werd opengeknipt.
'Joehoe!' riepen de theelichtjes die eruit werden gehaald,
'Wij gaan het doe-oen!'
Het éne lichtje zag steeds minder lichtjes bij hem in de zak.
'Als je lontje goed zit, brand je mooier', hoorde het.
Toen dacht het: ik beweeg en duw tot mijn lontje uit mijn lijf is.
Zo kan ik nooit kunnen branden.
Opgelucht viel het in een diepe slaap.
Midden januari werd het lichtje wakker.
Kerstmis was voorbij. Nieuwjaar was voorbij.
Driekoningen was voorbij. Het gevaar was geweken.
Het lichtje lag helemaal alleen in de lege plastic zak.
Een meisje nam de zak op en hield die boven de prullenbak.
'Mama!' riep het meisje. 'Er zit nog één theelichtje in de zak!'
Toen bekeek ze het beter.
'O nee... een lichtje zonder lont. Weg ermee!'
Het lichtje belandde in de prullenbak.
Toen zag het meisje onderin de zak het lontje.
Ze viste het theelichtje op uit de prullenbak, herstelde het,
zette het in een glaasje, pakte een lucifer en... stak het aan!
Voorzichtig droeg ze het naar de foto van haar oma.
Daar brandde het langzaam op.
En het enige wat het lichtje al die tijd dacht, was:
'Ik geef licht. Ik had nooit kunnen denken dat dit zo mooi was.'
(Naar een verhaal van Marjet De Jong - www.geloven thuis.be)
Overweging bij het verhaal
(C. LETERME in Kerk en leven, Federatie Rotselaar, 14 december 2016, p. 1)
Aan kinderen wordt wel eens gezegd:
‘Je moet een lichtje zijn voor de anderen’,
‘Je moet lief voor ze zijn.’
Aan volwassenen wordt dat veel minder gezegd.
Misschien omdat volwassenen al een ‘licht’ zijn?
Of vinden ze dat dan toch niet meer zo belangrijk?
Christenen noemen Jezus het ‘licht in de wereld’.
Dat is geen vrijblijvende uitspraak, want
net als Jezus zouden ze ook een licht moeten zijn.
Het vuur van enthousiasme en van liefde
zijn twee krachtbronnen
die extra glans en licht geven aan het leven.
Enthousiasme voor het werk dat men doet,
de projecten waar men mee bezig is,
de hobby’s waarin men zich verdiept.
Liefde, genegenheid, vriendschap
voor de leden van het gezin, het werk,
de vriendenkring, de familie, de omgeving.
Net zoals in het verhaal hierbij
wil men wel licht en gezelligheid
maar dat branden doet pijn.
Wie licht probeert te zijn voor een ander
moet zich daarvoor wel iets ontzeggen,
zichzelf even op de tweede plaats zetten.
Maar net dat kan
voor heel veel mensen het verschil maken
tussen ongelukkige en gelukkige momenten.
Als dat het hart niet verwarmt van binnen!
’Wij hebben zijn ster zien opkomen’ (Matteüs 2, 2)
Sterretjes
(naar een verhaal in Naomi, uitgeverij Averbode, 2008-2009 nr 2, p. 2-4)
- Iedereen mag een papieren ster uit het mandje nemen, zegt Koen. Daar staat de naam op van iemand van onze groep. Je mag die naam niet verklappen.
- En wat moeten we dan met die naam doen? vraagt Laura.
- Wel, ik zou willen dat jullie de hele dag een sterretje zijn voor wie op jouw kaartje staat, zegt Koen.
- Hoe kan ik nu een sterretje zijn voor iemand anders? vraagt Maya.
- Denk maar even hoe jij een lichtje voor iemand kunt zijn, zegt Koen.
- Ik weet het, zegt Leon, ik zal vandaag heel lief zijn voor wie op mijn sterretje staat.
- Goed Leon, zegt Koen, maar verklap nog niet wat je allemaal zult doen. Want als we de volgende keer terug bijeen zijn, moet jouw vriendje raden wie een sterretje voor hem moest zijn.
- Doet iedereen mee? vraagt Koen.
- Ja, roepen alle kinderen in koor.
Pauline is een beetje zenuwachtig. Ik hoop dat ik mijn beste vriend Luca zal trekken, denkt ze.
Ze kijkt naar de naam op haar sterretje. Oh neen, het is Hugo!
Ze heeft nog nooit met Hugo gespeeld. Wat zou ze kunnen doen om Hugo een plezier te doen?
- Kom je met mij met de poppen spelen? vraagt Pauline.
Hugo trekt een afkeurend gezicht.
- Wat denk je wel, ik speel helemaal niet met poppen.
Oei, dat valt tegen, denkt Pauline. Maar wat kan ik dan wel doen om Hugo een plezier te doen?
Wat later ziet Pauline dat Hugo speelkaarten van voetballers ruilt.
Ik weet het! denkt Naomi. Ze haalt vlug een bal.
- Hugo, wil jij met de bal spelen? vraagt Pauline.
Hugo kijkt haar verrast aan. Ja dat wil hij wel.
Dat had Pauline niet verwacht. Haar ogen stralen als kleine sterren. Maar ook Hugo is blij.
Ze ziet sterretjes in de ogen van Hugo. Wat is ze blij dat ze het sterretje van Hugo trok.
De ster
(C. LETERME, Een parel voor elke dag uitgeverij Averbode 2007, p. 349)
‘Excuseer, vriend,’ vroeg een man in een vrachtwagen,
‘weet jij waar het Boogplein ligt?’
‘Ja ja, dat weet ik,’ zei de jongen.
Maar omdat hij het moeilijk kon uitleggen,
zei hij: ‘Wacht even, mijnheer,
ik zal voorop rijden met mijn fiets. Volg maar.’
‘Hier is het, mijnheer.’
‘Dankjewel, dat jij mij de weg gewezen hebt.
De bestuurder keek of hij iets kon geven.
‘Hier,’ zei hij, terwijl hij aan zijn voorruit prutste,
‘Dit is een ster,
die met een gummistop aan een ruit kleeft.
Als je op dit knopje duwt, geeft ze licht.
Zo is het in mijn vrachtwagen een beetje Kerstmis.
Maar nu krijg jij ze,
want jij was voor mij vanavond een echte ster.’
Hij wuifde nog even,
maar de jongen zag het niet:
hij was een en al aandacht voor zijn mooie ster.
’s Anderendaags nam de jongen zijn ster mee naar school.
De meester vertelde over profeten.
‘Een profeet is een wegwijzer,
een ster voor zijn volk,’ zei de meester.
Daarna vroeg hij:
‘Hoe kan iemand een ster zijn voor een ander?’
De jongen stak zijn vinger op.
‘Meester, wanneer je met je fiets voor een auto rijdt
om hem de weg te tonen.’
Enkele jongens lachten stiekem.
Maar toen de jongen zijn ster liet zien,
zijn verhaal vertelde,
en ook nog de ster liet branden,
waren ze een en al bewondering.
Overweging bij het verhaal
(C. LETERME in Kerk en leven, Federatie Rotselaar, december 2017, p. 1)
Profeten zijn woordvoerders,
niet in naam van een president, een koning of een bedrijf
maar in naam van God zelf.
Ze voelen heel fijn aan wat God met de wereld voorheeft,
wat Hij over de wereld en zijn mensen droomt.
Ze brengen het goede nieuws dat God met de mensen begaan is,
dat Hij wil dat ze gelukkig zijn en hun leven een hemel op aarde wordt.
Maar geconfronteerd met sociaal onrecht en valse godsdienstigheid,
met al wat niet ligt in de lijn van wat God wil,
komen ze scherp uit de hoek en klagen ze aan, geven kritiek
en roepen: ‘Keer je om, bekeer je,
richt je naar wat God voorheeft met de wereld.’
Maar hun woorden werden niet in dank aangenomen:
veel profeten werden vervolgd, gevangen, gedood.
In het verhaal hierbij zegt de meester dat een profeet een wegwijzer is,
een ster voor de mensen.
In de tijd van de Bijbel waren sterren meer dan lichtjes aan de hemel.
Ze waren een soort gps voor wie op reis ging.
Wie de juiste ster volgde, kwam behouden aan.
Profeten in het Oude Testament zagen de Messias als zo’n ster:
Hij zou het licht zijn in de duisternis van hun leven.
In de boeken van de profeet Jesaja staat het meest over de Messias.
Zijn woorden over die Gezalfde gaven joodse mensen kracht en moed
om opnieuw te leven na de gruwel van bezetting en ballingschap.
Later zagen christenen die Messias in Jezus van Nazaret.
Jezus heeft alle verwijzingen naar een politieke Messias afgeweerd.
Maar dat belet niet dat mensen Hem zagen als de Christus,
als diegene die licht en perspectief bracht in hun leven.
De kleine ster
(C. LETERME, 99 verhalen met een knipoog, uitgeverij Averbode, 2014, p. 200)
Op een avond kwamen alle sterren bijeen.
- We hebben iemand nodig
om de weg te wijzen naar een stal, zei de grote ster.
- Ik moet het noorden al aanwijzen, zei de Poolster,
ik kan het zeker niet doen.
- Ik moet dringend mijn stralen oppoetsen, zei een andere ster.
Dus liever niet.
- Ik wou net een paar dagen vakantie nemen, zei een andere ster.
En zo ging het maar door.
Tot een klein sterretje overbleef.
- Wil jij de weg wijzen naar de stal? vroeg de grote ster.
Het sterretje bloosde.
Nog nooit had iemand hem zoiets gevraagd.
- Denk je dat ik dat kan?
Ik ben maar een heel klein sterretje!
- Dat kun je zeker, zei de grote ster.
Het sterretje ging boven de stal staan.
Toen het zag dat in de stal
de kleine Jezus in een kribbe lag,
begon het uit alle macht te stralen en te schitteren.
Wijze mannen in een ver land zagen een schitterende ster.
- Er is een koning geboren, riepen ze blij.
Ze gingen op weg naar waar de ster stond.
Toen ze de pasgeboren Jezus gevonden hadden,
gaven ze Hem hun mooiste geschenken.
En het sterretje ...
dat bleef maar stralen en schitteren.
Drie wijze koningen
(C. LETERME, Parels van verhalen, uitgeverij Averbode 2019, p. 163)
Drie koningen zagen een schitterende ster aan de hemel.
Volgens hun boeken wilde dit zeggen
dat er een nieuwe koning was geboren.
Ze zadelden hun kamelen en volgden de ster.
Dagen later bleef de ster stilstaan.
‘Nu zullen we de nieuwe koning zien,’ zeiden ze.
Maar de ster stond stil boven een eenvoudig huis
en niet boven een prachtig paleis, zoals ze verwacht hadden.
Daar zagen ze een moeder die haar kindje te drinken gaf
en een man die voor hen zorgde.
Het waren eenvoudige mensen.
Maar hun liefde voor elkaar was hemels.
‘Ik geef je al mijn gouden muntstukken,’ zei de eerste koning,
want er zijn belangrijkere dingen in het leven.’
‘Ik geef je wierook,’ zei de tweede koning,
want ik wil niet meer voor alles en nog wat bewierookt worden.’
De derde koning kwam ook dichtbij.
Hij had mirre bij, een duur parfum
dat gebruikt werd bij het begraven van wie dood was.
‘Ik geef je mirre, want ik wil niet dat mijn leger nog langer doodt.’
Langs een andere weg gingen ze terug naar huis.
Sinds die dag worden die koningen wijzen genoemd.
Hun bezoek aan de nieuwe koning
had hen anders gemaakt en wijzer.
Geluk
(C. LETERME, Parels van verhalen, uitgeverij Averbode 2019, p. 176)
(Naar een verhaal van Godfried Bomans)
Er kwamen drie wijzen aan in een stad.
De rijke man liet hen dadels brengen.
Ze deelden die aan de armen uit.
‘Hoe kan ik het geluk vinden?’ vroeg hij hun.
‘Door er niet naar te zoeken’, antwoordde een wijze.
‘Wat is dan geluk?’ vroeg hij.
‘Geluk, dat is een extra bij iets anders.’
‘Hoe kan ik gelukkig worden?’ vroeg de rijke man aan de tweede wijze.
‘Door niets te verwachten,’ antwoordde die.
‘Wat ben ik, als al mijn wensen vervuld zijn?’ vroeg hij aan de derde.
‘Iemand die alles heeft.’
‘Is dat gelukkig zijn?’
‘Nee. Het is gewoon: alles hebben.’
De rijke man dacht na over alles wat hij gehoord had.
‘Ik wil jullie elk wat geven’, zei de rijke man.
‘Wij hebben niets nodig’, zeiden de wijzen.
‘Ik weet het’, zei de rijke, ‘jullie geven toch alles weg.
Maar dit is een geschenk, speciaal voor jullie’.
Zijn bediende bracht de geschenken.
‘Omdat je die geschenken gaf,’ zei de oudste wijze, ‘mag je met ons mee.’
‘Mee?’ riep de rijke man, ‘Jullie blijven toch hier!’
‘Dat kan niet. We volgen een ster
Zodra die weer beweegt, gaan we verder. Reis met ons mee.’
‘Achter een ster aanlopen? Mijn huis en bezittingen verlaten? Nooit!’
‘Denk na’, zei de wijze, ‘het zal je gelukkig maken.’
Toen de rijke man ging slapen, keek hij naar buiten. De ster was weg.
‘Wat heb je aan die wijzen gegeven?’ vroeg hij aan zijn bediende.
‘Een staaf goud’, zei die, ‘wat wierook en een parfum dat mirre heet.’
’Ze haalden hun schatten tevoorschijn’ (Matteüs 2, 11)
Geen pakjes met kerst
(Brigitte Minne, Zonnekind 13, leesboek, 28 december 2003, Averbode)
Jan schudt zijn spaarpot. 'Niets', moppert hij.
Lies kijkt in haar tasje. 'Leeg', zucht ze.
Wat erg!
Jan en Lien willen graag pakjes onder de kerstboom leggen.
Pakjes voor mama en papa en oma en opa.
Maar ze hebben geen cent meer. En morgen is het al kerst!
Mama doet de vaat. 'Altijd die vaat', moppert ze.
'Ik haat het! Kijk mijn handen!
Ruw dat ze zijn! Ik lijk wel een oude vrouw.' Dan dweilt mama de vloer.
Alles moet schoon zijn voor het feest.
Papa maakt een bed op voor oma en opa. Ze blijven slapen.
Op de kast ligt een dikke laag stof. 'Ik neem het stof af', zucht papa.
Hij pakt een stof doek. 'Wat een rotklus', zucht hij.
'Al dat stof kruipt in mijn neus.' Hij hapt naar adem en niest heel hard.
De telefoon rinkelt. Het is oma. Ze heeft spierpijn.
'Ik lijk wel een hark', klaagt ze. 'Een stijve hark.
Ik kan mijn schoenen niet meer poetsen!
Stel je voor! Ik moet alles vragen.'
'Met opa gaat het ook niet goed', jammert oma.
'De arme man is verkouden.
Hij kan zijn auto niet wassen. Want het is veel te koud buiten.'
Opa is zo trots op zijn auto. Hij wast hem elke week.
En nu moet hij met een vuile auto rijden. 'Niet leuk', vindt opa.
Opa een vieze auto en oma vuile schoenen.
'Arme oma en opa', denken Jan en Lien.
Jan en Lien gaan voor mama staan.
'Dit jaar geen pakjes van ons', zeggen ze. 'We hebben geen geld.'
'Dat is niet erg', lacht mama.
Maar Jan en Lien vinden dat wel erg.
'Teken iets', lacht mama. 'Dat is ook goed.'
'Het bord in de keuken hangt vol', pruilt Jan.
'Knutsel iets met een wc-rol,' zegt papa.
'Een wc-rol? - Toch niet voor kerst', vinden Jan en Lien.
Jan en Lien piekeren zich suf.
Ze willen zo graag pakjes onder de boom.
Opeens heeft Lien een idee. Ze fluistert iets in Jans oor.
'Wat goed!' roept Jan. Ze stuiven naar boven.
In een stapel oud papier beginnen ze te knippen.
De knipsels stoppen ze in doosjes. Ze maken er leuke pakjes van.
Het is kerstfeest. De tafel is mooi gedekt.
Het eten is lekker. De taart is heerlijk.
Dan is het tijd voor de pakjes. Jan en Lien krijgen elk een trui.
Oma krijgt een handdoek. Opa een fles wijn.
Mama en papa een doos met koekjes.
Jan en Lien geven aan iedereen een doos.
Opa vindt in zijn doos een foto van een auto. 'Wat is dat?' vraagt hij.
'We gaan auto's wassen,' zegt Lien.
Iedereen is verrast. 'Wat goed,' zegt opa.
Het rode pakje
(Linda en Gino ALBERTI, Uitgeverij C. de Vries-Brouwers p.v.b.a. Antwerpen, 1987)
Het waait en het is koud. De weg van het station naar huis is lang. Anna stapt aan de hand van oma door de sneeuw. Maar toch komen zij spoedig bij haar huisje aan. Anna heeft zich er op verheugd. In de vakantie is het bij oma het leukste. Ze vertelt heel veel verhaaltjes. Ze bedenkt de spannendste spelletjes. En op de vensterbank ligt iedere keer als Anna komt, een schetsboek klaar. Soms gaan Anna en oma samen naar het dorp. Anna speelt er met de kinderen, terwijl oma bij de bakker en de melkboer wacht. Maar vandaag hebben de kinderen geen zin om te spelen. Oma is gauw klaar met boodschappen doen. Er is haast niemand in de winkel, niemand heeft tijd voor een praatje. Op de terugweg is oma heel stil. Anna begrijpt dat zij nadenkt.
's Avonds zegt oma plotseling: 'Anna, het rode pakje is klaar.' Anna houdt op met tekenen en kijkt oma aan. Ze wil meteen van alles vragen. Maar aan oma's gezicht ziet ze dat het pakje een geheim is.
Als Anna en oma de volgende morgen naar buiten gaan, nemen ze het pakje mee. Ze komen de boswachter tegen. Hij woont pas in het dorp en hij voelt zich alleen. Oma loopt naar hem toe en geeft hem het rode pakje.
'Wat is dat?', vraagt de boswachter. 'Wat moet ik daarmee doen?'
'Het is voor u,' zegt oma. 'Maar u mag het niet open maken, anders vliegt wat er in zit weg.'
'Maar wat zit er dan in?' vraagt hij.
'Geluk en tevredenheid' zegt oma en ze geeft de boswachter een hand.
Anna heeft zich al omgedraaid om naar huis te gaan.
'Heb je zijn gezicht gezien, oma?' vraagt ze. 'Gaan we nog meer van zulke pakjes maken?'
Maar dat wil oma niet. 'Nee Anna,' zegt ze, 'één is genoeg.'
Nog nooit heeft de boswachter zoiets meegemaakt. Hij wil het aan de eerste de beste die hij tegenkomt vertellen.
De schoorsteenveger is op weg naar zijn werk. Als de boswachter hem het rode pakje geeft en zegt: 'Deze keer breng ik geluk,' kan de schoorsteenveger het bijna niet geloven.
De schoorsteenveger zit boven op het dak, roept de mensen en laat het pakje zien.
Hij kijkt door het raam van Antonia's kamer naar binnen.
'Ben je ziek?' vraagt hij.
Antonia heeft griep. De schoorsteenveger geeft haar het rode pakje.
'Nu zul je wel weer gauw beter zijn.'
Antonia heeft het rode pakje in haar kamer verstopt. Wie het vindt mag het houden.
'Maar je mag het niet open maken,' zegt Antonia.
'Net als met Kerstmis,' zegt Juro.
Beneden in de kelder trekt Lena voorzichtig aan het lint. Juro bekijkt het pakje van alle kanten en schudt het heen en weer. Plotseling horen ze door het raam een hele harde stem.
'Mijn vader,' zegt Martina. 'Ruiken jullie dat? Het brood is verbrand.'
Nu krijgt de bakker het rode pakje. Maar hij houdt het niet lang. Hij legt het pakje op de schep waarmee hij het brood uit de oven haalt. Hij geeft het over de toonbank aan mevrouw Salai. 'Morgen heb ik weer vers brood,' zegt hij lachend.
's Nachts loopt mevrouw Salai met het rode pakje over het balkon. Bij de buurman brandt het licht nog.
'Kunt u niet slapen?' fluistert mevrouw Salai.
'Ik heb een pakje voor u. Het brengt geluk en tevredenheid.'
Anna en oma gaan weer naar het dorp. Anna gaat sleeën met Stefan. De andere kinderen maken een sneeuwpop. Er komt een man naast oma zitten. Hij vertelt haar de laatste nieuwtjes. Hij vertelt haar ook over het rode pakje.
De vakantie gaat voorbij. Anna gaat weer naar huis. Verdrietig loopt ze naast oma naar het station. Oma is nog verdrietiger. Nu is ze weer alleen. Anna probeert haar te troosten en zegt: 'Ik kom gauw weer naar je toe.' Oma heeft tranen in haar ogen. De trein komt er al aan.
Op het perron staan Anna's vriendjes Boris en Stefan. Ze gaan naar oma toe en geven haar het rode pakje. 'U mag het niet open maken,' zegt Stefan. 'Het brengt geluk en tevredenheid,' zegt Boris. Anna lacht en klapt in haar handen. 'We hebben het weer terug oma,' zegt ze. 'Zie je wel, één is genoeg.'
Bezoek met Kerst
(C. LETERME, Parels van verhalen, uitgeverij Averbode 2019, p. 161)
Het was de avond voor Kerstmis.
Ralf keek door het raam naar de drukte op straat.
Iedereen deed nog snel de laatste inkopen. Ook zijn mama.
Toen ze binnenkwam gaf ze hem een pakje.
‘Is dat voor mij?’ vroeg hij.
‘Nee, dat is voor Jeanne die op de zevende verdieping woont.
Ze is alleen en zal het fijn vinden dat je haar dat pakje geeft.’
Ralf belde aan. De deur ging open.
In de kamer zag hij een mooi gedekte tafel voor twee.
‘Krijg je bezoek?’ Jeanne knikte.
‘Ik heb een pakje voor jou.’
Jeanne haalde het papier van het doosje af en gaf hem een praline.
‘Ik moet gaan, want je krijgt bezoek. Mag ik weten wie er komt?’
Jeanne zweeg heel lang.
‘Wel op kerstavond voel ik me heel alleen
en dan doe ik alsof er iemand op bezoek komt.
Maar nu is er echt iemand die me bezoekt. Doe je mee?’
Dat vond Ralf goed.
Hij smulde van het lekkere eten dat Jeanne voor hem klaarmaakte.
Er werd aangebeld.
Zijn papa kwam binnen.
‘Waar blijf je toch?
Waarom eet je hier?’
‘We spelen bezoekje, zei Ralf.
En hij vertelde alles.
‘Weet je wat Jeanne,’ zei zijn papa,
‘kom je vanavond ook bij ons bezoekje spelen?
We zullen dat heel fijn vinden.’
Dat jaar was Jeanne niet alleen op kerstavond.
(Naar een verhaal van R. Swartenbroeck)
De kerstster
(C. LETERME, Parels van verhalen, Averbode 2019, p. 71)
Op 24 december vieren ze in Mexico Noche Buena.
Zo noemen ze daar de kerstnacht.
Iedereen gaat dan naar de stal en geeft er iets.
Maar Pablo en Maria hadden niets om te geven.
Hun ouders waren arm
en hadden de grootste moeite om hun kinderen te eten te geven.
‘Wat zullen de anderen zeggen
als we met lege handen bij de stal komen?’ vroeg Pablo.
‘We blijven achteraan in de kerk. Dat valt minder op’, zei Maria.
Op de weg door de velden naar de kerk groeiden veel planten.
‘Zullen we zo’n plantje meenemen?’ vroeg Pablo.
‘Dat is een goed idee! Zoek het mooiste er maar uit’, wist Maria.
Toen Pablo en Maria met hun plant in de kerk naar voren gingen,
keek hier en daar iemand vreemd op:
konden die kinderen nu echt niets beters geven?
Maar wanneer ze de plant bij de stal plaatsten,
hoorden ze de mensen verwonderd reageren:
de bladeren van de plant werden rood.
Die avond werd onvergetelijk.
Sinds die nacht wordt die plant
elk jaar rond Kerstmis een mooie rode ster.
Overweging bij het verhaal
(C. LETERME in Kerk en leven, Federatie Rotselaar, 26 december 2019, p. 1)
Of het verhaal hierbij echt zo gebeurd is?
Daar valt aan te twijfelen:
het einde is er te miraculeus voor.
Is het een reclameverhaal van gewiekste verkopers?
Een sympathiek idee,
maar niet meer te achterhalen.
Wat moeten we er dan mee aanvangen?
Misschien zegt het wel iets over
geschenken geven en geschenken krijgen.
Het geschenk van de dorpelingen
was groot, waardevol, rijk
en zei iets over henzelf.
Het geschenk van de kinderen
was eenvoudig,
het resultaat van creatief in het leven staan.
Maar alle geschenken – duur of eenvoudig –
zeiden iets over hun betrokkenheid
bij de geboorte van Jezus.
Alle geschenken waren welkom bij de kleine Jezus,
maar het meest die van de kinderen.
Ook in zijn leven had Hij het meest aandacht voor wie in nood was.
Zo leert dit verhaal over een kerstster,
een verhaal dat niet eens echt gebeurd is,
iets over geschenken geven en iets over Jezus.
Het zoontje van koning Baltasar
(C. LETERME, Parels van verhalen, uitgeverij Averbode 2019, p. 165)
Op een avond zag koning Baltasar een nieuwe ster aan de hemel.
In een oud boek las hij dat dit wilde zeggen
dat er een Koning was geboren, die vrede zou brengen.’
‘Die Koning wil ik bezoeken,’ zei Baltasar.
‘Waar ga je naartoe, papa?’ vroeg zijn zoontje.
‘Ik ga de pasgeboren koning van de vrede bezoeken.’
‘Mag ik ook mee, papa?’
‘Nee jongen, ga maar vlug weer slapen.’
Maar toen de karavaan vertrok, kleedde het prinsje zich aan.
Hij wilde die pasgeboren Koning zijn mooiste speelgoed geven.
Hij sloop het paleis uit.
Buiten was het donker, maar de ster wees de weg.
‘s Morgens zag hij een meisje op een muur zitten.
‘Niemand wil met me spelen,’ huilde ze.
‘Neem deze bal,’ zei het prinsje,
‘dan willen anderen wel jouw vriendje zijn.’
’s Nachts volgde hij opnieuw de ster.
Tegen de morgen stond hij voor een boerderij.
Daar lag een kleine jongen al maanden met een gebroken been in bed.
‘Neem mijn knuffel, het is mijn liefste speelkameraad,’ zei hij.
Zo vlug hij kon liep hij naar het huis waar de ster was blijven stil staan.
Daar zaten een man, een vrouw en hun pasgeboren kindje.
Naast zijn vader stonden nog twee koningen.
Het prinsje maakte een buiging voor het kindje.
Toen zei het prinsje tegen de moeder: ‘Ik heb geen geschenken bij,
Want ik heb ze allemaal weggegeven.’
‘Dat jij hier bent is het mooiste geschenk,’ zei de moeder
en ze gaf hem een kus.
(Naar een oud kerstverhaal)
Suggestie
Vooraf
Maak kaartjes met gebruik van dit blad.
Verloop
Vertel het verhaal: ‘Het zoontje van koning Balthasar’ en bespreek het.
- Sta stil bij de titel van de pasgeborene: ‘Koning van licht en vrede’.
- Wat is licht? Wat is vrede?
Het prinsje brengt licht en vrede in het leven van drie mensen die het tegenkomt, door aandacht te hebben voor hun nood en te proberen die te verhelpen.
Inleiding van de activiteit
Het verhaal van het zoontje van Balthasar lijkt wel een sprookje, maar sprookjes kunnen ook werkelijkheid worden.
Stel je voor dat het prinsje nu hier zou leven, hoe zou zijn tocht er dan uitzien?
Verdeel de groep kinderen in groepjes van vier.
Elk groepje neemt uit elke omslag één kaartje (zie: 'vooraf'). Zo komen ze te weten waar voor hun groep het prinsje komt, wie het ontmoet en welk geschenk het geeft.
De kinderen herschrijven het verhaal en passen het aan aan deze tijd: een ziekenhuis krijgt een naam en een plaats, de geschenken worden concreet gemaakt. Wie het geschenk krijgt wordt concreter beschreven.
Presentatie
De nieuwe verhalen van het prinsje worden verteld: elke groep presenteert zijn eigen geactualiseerde verhaal.
Een oud kerstverhaal
(Bron onbekend)
Over de besneeuwde bosweg suisde een grote slee, getrokken door een prachtige, vurige hengst. Diep weggedoken in de kraag van zijn jas klemde voerman Lars de teugels van zijn trouwe paard.
- Vooruit Zwart, vooruit.
Hij klakte met zijn tong, om Zwart tot een nog snellere galop aan te vuren. Hij verlangde er nu al naar om straks bij het knapperend vuur van de open haard zijn verkleumde voeten kunnen warmen. Wat zou het vanavond gezellig zijn om met zijn vrouw en kinderen Kerstmis te vieren. Daarom was hij vandaag in de stad geweest, om inkopen te doen. Alle boodschappen had hij in een grote ton gestopt, die tussen de twee banken van de grote slee stond.
- Vooruit Zwart! Vooruit! We moeten Kerst vieren! spoorde Lars zijn zwarte hengst aan.
Toen merkte hij dat het zacht begon te sneeuwen. Als dat maar niet erger werd! Maar het sneeuwde meer en meer. De voerman greep naar de zweep.
- Vort Zwart, vort! riep hij. Hij liet de zweep kort en droog door de lucht knallen om de hengst tot de grootste spoed aan te zetten. Door de hevige sneeuwval begon het vroeger dan anders te schemeren. Het maakte Lars onrustig. Er konden hongerige wolven in het bos zijn. Overdag vallen die niet zo snel een mens aan, maar in de duisternis wagen ze heel wat meer! Opnieuw vuurde Lars met knallende zweep zijn trouwe Zwart aan.
Ineens liet hij zijn zweep rusten. Wat was dat? Liep daar nu iemand, of verbeeldde hij zich maar wat? Wie doolde er nu in dit weer rond in een eenzaam bos? Maar het was geen verbeelding! Daar liep een oude vrouw. Als er echt wolven zouden komen, was ze reddeloos verloren, dacht de voerman. Hij zou haar met de slee kunnen meenemen. Terwijl hij dit dacht, hoorde hij in de verte een angstaanjagend gehuil. Hij veerde recht. Dat waren wolven! Ze waren nog wel veraf, maar wanneer ze hen geroken hadden, zou het niet lang duren eer ze hun prooi inhaalden en verscheurden. Zelfs vurige Zwart zou het tegen de hongerige roofdieren moeten afleggen! Lars huiverde. Wat moest hij doen? Die oude vrouw meenemen en hopen dat de wolven hen nog niet op het spoor waren? Maar, waarom zou hij dat oudje eigenlijk meenemen? Moest hij zijn leven voor haar wagen? Als de wolven hen hadden geroken en de achtervolging zouden inzetten, redde Zwart het niet met een extra passagier in de slee. Als hij haar nu eens in het bos achterliet ... Dan werd zij verscheurd. Dat zou misschien zijn redding zijn. Wie zou er bovendien zo'n oude vrouw missen? Wie zou er op haar wachten? Op hém werd wel gewacht: door zijn vrouw en kinderen. Hij hief zijn zweep weer op. Er was geen tijd meer te verliezen ... Daar klonk opnieuw het angstaanjagende gehuil van de wolven, dichterbij nu. 'Ze zijn ons op het spoor!' flitste het door hem heen. Het gehuil van de wolven drong door merg en been. Wat kwamen ze snel nabij! Als door een bliksemstraal getroffen liet hij zijn zweep weer zakken. 't Was alsof hij Jezus hoorde die hem zei: 'Jij kerst vieren? Het feest van mijn geboorte? Jij, die die arme vrouw niet eens wilt redden uit de muilen van de wolven? Jij, die alleen maar aan jezelf denkt. Dan heb je van mijn reddende liefde voor de mensen nog nooit iets begrepen. Wat ge aan een van deze minsten niet hebt gedaan, hebt gij ook niet aan Mij gedaan!' Lars kwam tot zichzelf.
- Halt! schreeuwde hij zijn hengst toe. Hij rukte aan de leidsels. Zwart gehoorzaamde met tegenzin.
Lars sprong uit de arrenslee en ging met forse stappen op de oude vrouw af.
- Wolven, stootte hij hijgend uit, Wolven! Vlug!
Hij tilde haar op en stapte haastig terug naar de slee. Nauwelijks had Lars zich met de oude vrouw in de slee gehesen, of met een ruk trok Zwart de slee vooruit.
- Vort Zwart, vort jong! klonk de stem van de voerman.
De slee suisde in een ijzingwekkende vaart over de besneeuwde bosweg. Het gehuil van de uitgehongerde wolven klonk angstaanjagend dichtbij! Ze waren hun prooi op het spoor en zouden niet rusten eer hun honger gestild was. Lars liet de zweep in de lucht knallen, maar Zwart kon niet sneller. Schichtig keek Lars naar de oude vrouw. Hij zag haar zitten met gevouwen handen en gesloten ogen. Ze was aan het bidden! Het gaf hem even wat rust. Het gehuil van de uitgehongerde roofdieren deed zijn bloed stollen. Dan zag hij hun donkere schaduwen met vurige ogen in razende vaart naderen.
- Dat redden we niet, dat redden we nooit! flitste het door hem heen.
Toen kwam heel even de gedachte bij hem op, om het oude vrouwtje voor de uitgehongerde wolven te gooien. Maar onmiddellijk verwierp hij die gedachte. Links en rechts van de slee maakten de wolven zich klaar voor de aanval. Met ogen groot van angst zag Lars het aan. Maar dan zag hij de ton die met cadeaus gevuld was. Hij graaide er een groot pak uit en slingerde dat midden de aanstormende wolven. Dat leidde even hun aandacht af. Jankend, grommend, vechtend rolden ze over elkaar heen en scheurden het pak in stukken. Maar 't was maar voor even, want daar kwamen de eersten al weer achter de slee aangedraafd. Opnieuw slingerde Lars een pak uit de slee en weer rolden de wolven vechtend over elkaar heen. Pak na pak verdween uit de ton. Sneller dan Lars had gehoopt was de ton leeg. Achter de slee vochten de wolven om het laatste pak!
Het was niet ver meer naar huis. Daar klonk weer het gehuil van de wolven, die een nieuwe achtervolging inzetten. Zou hij zijn vrouw en kinderen ooit nog zien? Hij keek nog eens naar de oude vrouw. Ze zat nog steeds rustig met haar gevouwen handen in de schoot, de ogen gesloten. Lars keek naar de donkere hemel, waaruit de sneeuw onafgebroken naar beneden bleef vallen. En toen... terwijl hij met een laatste knallende slag van zijn zweep, de trouwe Zwart tot een uiterste krachtsinspanning aanspoorde, toen gooide hij de lege ton met een forse zwaai over de rand van zijn slee en sprong er zelf achteraan. Zwart verdween met de slee achter het dichte gordijn van neervallende sneeuw. De wolven minderden even vaart. Dat gaf Lars de tijd om de ton te grijpen en er razendsnel in te kruipen. Op dat ogenblik naderden de wolven de ton, die nu recht stond in de sneeuw. Voorzichtig snuffelden ze wat om de ton heen, maar langzaam werden ze brutaler en probeerden ze met hun poten de sneeuw eronder weg te graven. Ze jankten van opwinding ... Nog even, en dan zou hun razende honger gestild worden! Binnen in de ton had Lars schrik. Hij hoorde de wolven snuffelen aan het hout. Hij hoorde hun gejank en hun gekrab. Met veel moeite duwde hij de onderzijde van de ton diep in de sneeuw. Maar dit kon hij niet lang volhouden.
En de arrenslee met Zwart en de oude vrouw? Die waren de wolven totaal vergeten. De ton met Lars erin had hun aandacht helemaal afgeleid. De slee stoof op dat ogenblik het dorp binnen waar Lars met zijn gezin woonde. De hengst hield voor de gesloten staldeuren stil. De kinderen van Lars, die het hoorden liepen juichend naar buiten samen met hun moeder. Maar toen ze in de slee slechts een oude vrouw zagen zitten, bleven ze bedremmeld staan.
- Waar is Lars? vroeg moeder Margret aan het vrouwtje.
- In het bos! Wolven! In de ton! stotterde ze. Ze wees met haar arm naar het donkere, dreigende bos. De kinderen huilden van schrik en Margret gilde van ontzetting. Haar gegil zette het hele dorp op stelten. Overal vlogen deuren open en kwamen nieuwsgierigen toelopen. Binnen de kortste tijd wist iedereen dat Lars in levensgevaar was.
Verschillende mannen liepen terug naar huis en kwamen binnen enkele minuten te paard terug, bewapend met geweren. Enkele korte bevelen weerklonken en daar stoven de ruiters in galop het donkere bos in. Intussen streed Lars in de ton zijn laatste, wanhopige strijd. Hij voelde zijn krachten minderen. Het werd zwart voor zijn ogen ... Toen zakte hij bewusteloos weg. Daardoor merkte hij niet dat zijn redding nabij was. Dodelijk getroffen vielen een aantal wolven in de sneeuw. De anderen bleven aarzelend staan, maar kozen het hazenpad na een nieuw salvo uit de geweren.
Lars werd voorzichtig zijn huis binnengedragen. Zijn verwondingen vielen gelukkig mee.
Die avond zat hij met zijn hele gezin én de oude vrouw bij de brandende open haard. Hij voelde zich nog wat licht in zijn hoofd, maar las, zoals elk jaar, het kerstevangelie uit de Bijbel.
Toch was alles anders. Het was alsof Lars Jezus hoorde zeggen: 'Wat je aan Mijn minste broeders en zusters gedaan hebt, heb je aan Mij gedaan.'
Het werd een Kerst om nooit te vergeten.
De brief
(C. LETERME, Parels van verhalen, uitgeverij Averbode 2019, p. 198)
Het was de avond voor Kerstmis.
De klok had tien uur geslagen.
De hele dag hadden Margot en haar medewerkers
pakken gemaakt voor mensen in nood.
Nu wilde ze even in stilte alleen zijn.
Iemand belde aan.
Kregelig deed Margot de deur open.
Een kleine jongen gaf haar een brief.
Hij zei niets en was dan ineens weg.
Margot liep hem even achterna.
Verloren moeite:
Waar ze ook keek, er was niemand meer te zien.
Terug thuis deed ze de omslag open.
Er stak een brief in en één euro.
Daarin stond:
‘Mevrouw,
wil je deze bescheiden bijdrage aanvaarden?
Ik ben een arbeider die al zes jaar ziek is.
Ik wilde niet dat me de vreugde werd ontnomen
om de meest ongelukkigen te helpen.’
De schat van de drie koningen
(C. LETERME, Parels van verhalen, uitgeverij Averbode 2019, p. 177)
Tijdens de namiddag van Driekoningen begon het zacht te sneeuwen.
Arthur, Jasper en Thomas trokken als koningen het dorp in.
Van deur tot deur zongen ze het driekoningenlied
en namen met plezier het snoep aan dat de mensen hen gaven.
De euro’s verdwenen in de pot waarop Jasper 'GOUD' had geschilderd.
Het werd kouder. 'Ik voel mijn handen en voeten niet meer', zei Thomas.
‘Ik wil naar huis. We hebben genoeg,’ zei Arthur.
'Ik wil toch nog naar het huis van Koen gaan,' zei Jasper.
'Oké,' zei Thomas, 'maar dat huis is dan echt het laatste!'
Ze klopten aan. 'Wel,' zei Koen, 'de drie koningen!
Kom jullie hier wat drogen, ik zorg intussen voor warme chocomelk.
Vroeger zong ik 'driekoningen’ voor de arme mensen uit de buurt.
Zingen jullie ook voor een goed doel?'
'Een goed doel?’ vroeg Jasper. Hij werd rood tot achter zijn oren.
'Wij hebben een voetbalclub opgericht', zei Thomas,
'Maar we hebben geen reservebal. En nu dachten wij... eh... '
'Mooi, mooi,' lachte Koen, ‘op tijd sporten, dat houdt je gezond.
Daar wil ik aan meehelpen. Hier heb ik iets. Maar eerst zingen...‘
De volgende dag telden de koningen het geld: dertig euro!
'Daar kunnen we een goede bal mee kopen', riep Thomas.
Arthur zei niets. De euro’s in de pot leken hem niet te interesseren.
'Hé Tuurke!' riep Thomas. 'Nog niet goed wakker?'
Maar Arthur zei: 'Gisteren was er op de radio iets over
een project voor kinderen van vluchtelingen.
Die konden gerust nog meer steun gebruiken.’
'Nu ja,' zei Thomas, 'die reservebal hebben we niet écht nodig...'
'Dat dacht ik ook al', zei Arthur.
Een uur later schreef de pa van Arthur dertig euro over
op de rekening van het goede doel dat ze wilden steunen.
Driekoningen
(C. LETERME, Parels van verhalen, uitgeverij Averbode 2019, p. 166)
Elk jaar zongen de drie mannen driekoningen.
Maar dit jaar zongen ze met twee,
want één van hen was ziek.
‘De zwarte koning is dit jaar verhinderd’,
zeiden ze, telkens er een deur werd opengedaan.
Ze zongen ruim 36 euro bijeen.
Dat was dan 18 euro per man, want ze waren met twee.
‘Zouden we onze vriend ook niet wat geven?’
‘Ben je gek? Hij heeft er niets voor gedaan.’
Maar uiteindelijk zouden ze hem toch zijn deel geven.
Toen ze in het huis van hun vriend kwamen,
zat zijn vrouw aan tafel.
‘Het is niet zo best met hem’, zei ze,
‘ik moet nieuwe medicijnen kopen
en ik heb geen geld meer’.
Wat later stommelden beide vrienden de trap op,
naar de kamer van hun zieke vriend.
‘We hebben goed verdiend. Hier is jouw deel.’
En tegelijk legden ze al het geld dat ze bijeen zongen
op het bed van hun zieke vriend.