Wat?
Het formuleren van zinnen waarop van de toehoorder een antwoord wordt verwacht.
Doelen
. Nagaan wat de beginsituatie is
. Nagaan of de informatie aangekomen is of begrepen werd.
. De aandacht van bij het onderwerp houden.
. Aan het nadenken zetten.
Soorten vragen
Gesloten vragen
Vragen waarbij maar één antwoord het goede is. Dit soort vragen wordt overwegend gebruikt om na te gaan of de kinderen iets goed onthouden hebben of om een verhaal te reconstrueren.
Open vragen
Vragen waarbij men moet nadenken en er zich niet met een ja of een nee kan van afmaken.
Bijvoorbeeld:
. Vragen die ingeleid worden met: Waarom? Wat? Vergelijk ... Hoe? ....
. Niet: Vind je dat mooi?
maar: Wat vind je ervan?
Belangrijk
Vragen in godsdienstlessen zijn bij voorkeur open vragen: vragen waarbij moet nagedacht worden (waarom?)
Vermijd daarom vragen waarbij het antwoord al in de vraag ligt.
Bijvoorbeeld:
. Vinden jullie de wereld op de prent mooi? Waarom?
Beter is:
. Wat vinden jullie van de wereld zoals je ze op de prent ziet? Waarom?
Meerkeuzevragen
Vragen waarbij de mogelijke antwoorden erbij geformuleerd zijn. Dit heeft het voordeel dat men de antwoorden gemakkelijk kan controleren, maar houdt het risico in zich dat de toehoorder het antwoord gokt. Daarom geeft men best minstens drie verschillende mogelijke antwoorden, die 'gelijkwaardig' zijn, zodat men het antwoord niet kan vermoeden vanuit de inhoud of het taalgebruik.
Let er ook op dat de mogelijke antwoorden niet dubbelzinnig zijn. Als er maar één antwoord het juiste is, mag men als antwoord op de vraag 'Welke kleur heeft de zon?' niet laten kiezen tussen: oranje, blauw, geel, maar bijvoorbeeld wel tussen: groen; blauw; geel. Want de zon kan zowel geel als oranje lijken.
Hoe?
De vragen zelf
. Stel allereerst de vraag aan jezelf om te zien of je er zelf wel een zinvol antwoord kunt op geven.
(Tip: laat de vragen een nachtje rusten - bekijk ze de volgende dag alsof iemand anders die vragen formuleerde.
. Begin vragen nooit met een werkwoord.
. Formuleer vragen concreet, ondubbelzinnig, taalkundig juist en eenvoudig.
. Geef de 'toehoorders' de tijd om na te denken. Formuleer eventueel de vraag opnieuw tot er een antwoord komt.
. Stel nooit twee vragen kort na elkaar.
. Zorg voor een evenwicht tussen vragen die doen nadenken en vragen die iets laten herhalen. Zo kan iedereen zich aangesproken voelen.
. Vraag niet naar informatie die men niet kan weten. Je stimuleert alleen het raden ermee.
. Stel eerst de vraag en duid dan iemand aan om de vraag te beantwoorden. Zo bekom je dat de hele groep over de vraag nadenkt.
. Laat de vragen al eens door iemand anders beantwoord worden als ze onvolledig of onjuist werden beantwoord.
. Suggereer nooit antwoorden, want die maken de vraag overbodig.
. Geef kritiek op het foute antwoord en niet op de persoon.
. Beperk het herhalen van antwoorden, al dan niet in een verbeterde versie.
. Soms kan het belangrijk zijn om het antwoord samen te vatten.
De volgorde van de vragen
. Volg de weg van de geleidelijkheid. Laat de oplossing stapsgewijs groeien door het stellen van opeenvolgende vragen. Voeg zo nodig wat informatie toe.
. Schik de vragen van: concreet naar abstract, van gemakkelijk naar moeilijk, van dichtbij naar veraf.
Bijvoorbeeld:
Eerst de vragen i.v.m. een verhaal, daarna pas de vragen naar de betekenis / bedoeling van het verhaal.
Valkuilen
Te algemene of te moeilijke vragen
Bij een te algemene vraag heeft men er geen idee van welk antwoord verwacht wordt. Bij dat soort vragen bestrijken de antwoorden zo’n ruim terrein, dat je het leerproces moeilijk kunt sturen.
Bijvoorbeeld:
- Hoe moet je leven?
- Wat verwacht Jezus van ons?
Te moeilijke vragen zijn vaak ook vragen met een woordenschat die niet aangepast is aan het taalgebruik van de toehoorder.
Bijvoorbeeld bij kleine kinderen:
- Teken iets waaruit ik kan afleiden dat samenwerken heel belangrijk is.
- Wat is de functie van een bisschop?
- Wat is de taak van een herder?
- Ben je er bewust van dat je ademt?
Of vragen waarin een dubbele negatie voorkomt.
Dit kun je vermijden door de vragen te formuleren in een taal die de kinderen begrijpen, door te vertrekken vanuit concrete situaties en door zelf het verwachte antwoord op de vraag voor ogen te hebben.
Bijvoorbeeld:
- Wat doet een herder voor zijn schapen?
Vragen die het antwoord suggereren
Bijvoorbeeld:
- Is het goed dat Jezus de vriend van Zacheüs wil zijn?
Die vraag doet niet echt nadenken. Men vermoedt teveel vanuit de vraag welk antwoord men moet geven. Een betere vraag zou kunnen zijn:
- Wat vind je ervan dat Jezus de vriend van Zacheüs wil zijn?
Vragen waarvan je het antwoord zelf niet weet
Wat denk je van de volgende situatie:
- Hebben jullie al van Jeanne Devos gehoord?
- Neen
De begeleider gaat gewoon door zonder zelf het antwoord op de vraag te geven.
Ja-neen-vragen
Voorbeeld
- Zullen de kinderen helpen?
- Vinden jullie dat eerlijk van de mensen?
Zo'n vragen werken het raden in de hand en stimuleren niet om na te denken bij het antwoorden.
Betere vragen zijn:
- Wat zullen de kinderen doen?
- Wat vinden jullie van die mensen?
En wat als ...
... een vraag niet begrepen wordt?
. De vraag opnieuw formuleren - eventueel concreter.
. De vraag toelichten. Zorg er wel voor om hierbij geen elementen van het antwoord aan te reiken, waardoor je het uiteindelijke antwoord kunt beïnvloeden.
... de aandacht van de anderen verslapt?
De anderen bij de vraagstelling betrekken.
Bijvoorbeeld: Denk jij dat ook?
... men met 'slogans' of 'cliché's' antwoordt?
Bijvoorbeeld:
- Wat kun jij doen om zelf een goede Samaritaan te zijn?
Mogelijke antwoorden:
. mensen helpen,
. blinden helpen de straat over te steken,
. boodschappen doen voor oude mensen ...
Dit kun je vermijden door zelf vooraf je eigen vragen te beantwoorden en ze concreter en dichter bij het leven van de kinderen te stellen.
In een nevenviering vroeg de begeleider:
'Wat is bruin, heeft een pluimstaart en verzamelt noten in het najaar?'
Een van de kinderen zei: 'Het zal Jezus wel zijn, maar het klinkt als een eekhoorn.'
... men een gedeeltelijk goed antwoord geeft?
In dat geval kun je een beter antwoord bekomen door bijvragen te stellen, dan onmiddellijk iemand anders het juiste antwoord te laten geven.
Suggestie
Werken met de W
Noteer op een bord of op een flap een heel grote W.
Vraag aan de kinderen welk vraag er begint met een W. Pas die vraag toe op het verhaal dat verteld werd of de film die gezien werd. Laat de kinderen daarna zoeken naar andere vragen die met een W beginnen. Daarna beantwoorden ze zelf die vraag.
De W staat voor vragen als: Wie? Waar? Wat? Wanneer? Waarom? Waardoor? Waarvoor?