Wijsheid 13, 1-9: De Maker van alles
De tekst
’Studiebijbel’
(Deze Bijbeltekst komt uit de NBV Studiebijbel, uitgeverij Jongbloed, Heerenveen 2008, p. 1635)
Wie niet van God weet is een geboren dwaas. Zulke mensen zijn niet eens in staat om uit alle goede dingen die ze zien de Zijnde te kennen, of de maker te ontwaren in wat hij gemaakt heeft. In plaats daarvan zien ze vuur of wind, of een windvlaag, een sterrenkring, onstuimig water of hemellichten aan voor goden die de wereld beheersen. Als zij, verrukt door hun schoonheid, deze dingen al tot goden verheffen, dan hadden ze toch moeten inzien hoezeer hij die over al die dingen heerst, ze te boven gaat. Alles is immers gemaakt door de schepper van de schoonheid. En als ze verbaasd staan over de kracht en de werking van die dingen, dan hadden ze daaruit toch moeten leren hoe groot de macht is van hem die ze gemaakt heeft. Uit de grootheid en de schoonheid van de schepping is immers af te leiden wie de schepper is. Toch moet over deze mensen niet al te hard geoordeeld worden, want misschien dwalen ze terwijl ze God zoeken en hem willen vinden. Ze zijn zo verdiept in het bestuderen van wat hij gemaakt heeft dat ze zich helemaal door het uiterlijk laten meeslepen, zo mooi is alles wat er te zien is. Desondanks zijn ze niet vrij te pleiten: als ze bij machte zijn om zo veel kennis op te doen dat ze de wereld kunnen doorvorsen, dan hadden ze hem die heerst over al die dingen toch allang moeten vinden?
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme)
Volslagen dwaas zijn alle mensen, die God niet kennen
en niet in staat zijn Hem te zien doorheen het zichtbare,
of de kunstenaar te leren kennen door het zien van zijn werk.
Maar die in het vuur of de wind of de vluchtige lucht
of de sterrenhemel of het onstuimige water
of de lichten aan de hemel
als de bestuurders van de wereld zijn gaan zien, als goden.
Als ze die dingen, bekoord door hun schoonheid,
als goden gingen zien,
hadden ze moeten inzien dat de Heer van dat alles,
dit te boven gaat.
Want Hij die dit gemaakt heeft,
is de oorsprong van die schoonheid.
Maar als ze het deden uit verwondering over die macht en werking,
dan hadden ze daaruit moeten leren,
hoeveel machtiger de Maker ervan is.
Want uit de grootheid en de schoonheid van de schepping
kan men afleiden wie de Schepper is.
Toch mag men deze mensen niet te streng beoordelen.
Ze dwalen misschien terwijl ze God zoeken en willen vinden.
Want ze zijn zo bezig zijn werken te onderzoeken
dat ze blijven bij wat hun ogen zien: want dat is mooi.
Toch zijn ook zij niet te verontschuldigen.
Want als ze in staat zijn zoveel te weten,
dat ze de wereld kunnen doorlichten,
waarom vonden ze dan niet veel vroeger
de Heer van dat alles?
Stilstaan bij …
Lichten aan de hemel
Naburige volken van de Israëlieten vereerden ‘hemellichten’ (zon, maan, sterren) als goden.
Al in het eerste hoofdstuk van het boek Genesis wordt over die lichten gesproken als schepsels van God.
Suggestie
Jongeren
VERTELLEN
Abraham over God
(C. LETERME, Bewerking van een tekst in de ‘Apokalyps van Abraham', 1e eeuw na Christus)
Abraham zei tegen zijn vader Terach:
‘Vader, vuur is veel belangrijker
dan je goden van hout of goud
want vuur kan ze verbranden of doen smelten.
Toch noem ik vuur niet God
want water overwint het vuur
en doet vruchten op aarde bloeien.
Toch noem ik water niet God,
want water sijpelt weg in de aarde
of droogt op in de zon.
Toch noem ik de zon niet God,
want als de nacht komt
wordt ze helemaal duister.
Luister vader,
laat me je vertellen
over de God die alles schiep,
die de zon maakte van goud,
die de aarde liet opdrogen
middenin het water
en die daartussen
de mens plaatste.’