Loading...
 

Woordenlijst B

.

Baäl

(= ‘meester’, ‘heer’, ‘eigenaar’)
Dit was de naam die de Kanaänieten aan hun goden gaven. De aarde was hun bezit. De Baäl waren natuurgoden. Bv. de god van de regen, van de vruchtbaarheid.
De godsdienst van de Kanaänieten was typisch voor landbouwers en veehouders.
Toen de Israëlieten Kanaän binnentrokken, was de verering van de Baäl algemeen verbreid. De spanning tussen de godsdienst van de Kanaänieten en die van de Israëlieten duurde tot aan de ballingschap. Daarna was er alleen nog sprake van de dienst aan JHWH.



Babel, Babylon

Babel / Babylon was een oude koningsstad in Midden-Mesopotamië, hoofdstad van het Babylonische Rijk.



Bakstenen

Die stenen werden gemaakt van modder gemengd en gekneed met gehakt stro die in houten vormen geduwd werden. Daarna moest dit drogen in de zon tot het zo hard was als steen.
Als metselspecie gebruikte men een mengsel van zand, gehakt stro en kaf (afval van gedorste korenaren).



Barmhartigheid

Houding van meeleven, meelijden, medelijden.
Het Hebreeuwse woord voor barmhartigheid is Rachanim (baarmoeder). Een beeld dat uitdrukt wat meeleven betekent: ik voel je pijn in mijn eigen lichaam. En ook: barmhartigheid roept op tot nieuw leven.



Batseba

= dochter van overvloed, de welige.
Vrouw van Uria, die na zijn dood huwde met koning David. Ze werd de moeder van Salomo.



.

Begraven

Als het kon, vond de begrafenis plaats op de dag waarop iemand stierf. Het lichaam van de overledene werd gewassen en in een linnen doek gewikkeld. Het hoofd werd bedekt met een ‘zweetdoek’. Tussen het doek deed men mirre en aloë.
Het begraven van doden was een primaire plicht bij de joden, die voorrang had op bijna alle andere verplichtingen.
De rouwperiode voor de nabestaanden duurde zeven dagen, maar kon uitgebreid worden tot dertig en zelfs zeventig dagen. Men weende en vastte, sloeg zich op de borst, schoor het hoofd kaal, knipte de baard kort, verscheurde de kleren, legde aarde op het hoofd en kleedde zich in een rouwgewaad.



Bekeren

= veranderen van gedrag en mentaliteit
Het leven waarin men alleen aan zichzelf denkt, keert men de rug toe. Men wil anders gaan leven, opnieuw met de medemens en met God rekening houden en zich afkeren van alles wat van God afhoudt:
. leven in dienst van de ander, i.p.v. in dienst van zichzelf.
. leven in dienst van gerechtigheid i.p.v. in dienst van macht.
. leven in dienst van wat God wil i.p.v. leven als God.



Belasting

De Bijbel kent verschillende soorten belastingen:
. Belasting aan de tempel (tienden)
. Belasting op het gebruik van de wegen (tol)
. Belasting aan de Romeinen
Die belasting was er voor iedereen vanaf veertien jaar. Als de Romeinen een land veroverden, gingen ze ervan uit dat alle grond eigendom werd van Rome. Het werd daarna aan de oorspronkelijke bewoners terug gegeven in bruikleen tegen een bepaalde belasting. Deze manier van doen stuitte op felle tegenkanting van de joden, die ervan uitgingen dat ze het land van God gekregen hadden en dat niemand het van hen kon afnemen.



Benjamin

(= zoon van geluk, of: zoon van de rechterhand / rechts was de goede kant)
Zijn moeder Rachel noemde hem Ben-Oni (= zoon van verdriet). Dat deed ze omdat ze voelde dat ze ging sterven tijdens de bevalling. Maar zijn vader Jakob gaf zijn jongste zoon de naam Benjamin (Genesis 35, 16-18). Benjamin was ook een lievelingszoon van Jakob, net als Jozef, zijn echte broer.



Berg

De plaats waar de hemel de aarde schijnt te raken, werd het symbool voor de ontmoeting tussen God en mens. Men was er in het Midden Oosten van overtuigd dat goden op een bergtop neerdaalden om zo in contact te komen met de mensen.
In de Bijbel is de berg de plaats waar God zich laat kennen: Mozes - tien woorden (Sinaï / Horeb); Elia (Sinaï / Horeb); Jezus (Tabor)
In de evangelies gaat Jezus herhaaldelijk ‘de berg’ op. Hij deed dat om zijn leerlingen toe te spreken, maar ook om te bidden’.
In onze tijd kun je op heel wat bergtoppen een kruis of een kerk zien. Want bovenop een berg voelen de mensen zich dichter bij God.



Besnijdenis

De besnijdenis, waarbij de voorhuid van de penis wordt weggesneden, is voor de joden het teken van de verbondenheid van God met zijn volk en van hun verbondenheid met God. Niet zoals een slaaf verbonden is met zijn meester, maar zoals een kind aan zijn ouders of zoals vrienden aan elkaar toebehoren.
Bij de besnijdenis krijgt het jongentje zijn naam, waarmee men duidelijk maakt dat vanaf dit gebeuren zijn werkelijke leven begint.
In de andere landen rond de Middellandse Zee was veel belangstelling voor de joodse godsdienst, maar precies de besnijdenis hield veel mensen tegen om zelf jood te worden. Wellicht zou het christendom nooit zo snel gegroeid zijn als de besnijdenis ook voor christenen verplicht was geweest.



Betlehem

(= broodhuis)
Stad 7 km ten zuiden van Jeruzalem. Het is de plaats waar Rachel, de lievelingsvrouw van Jakob werd begraven. David woonde er voor hij koning werd. Elimelek, die met Noömi getrouwd was, moest er uit wegtrekken omwille van hongersnood.
In het Nieuwe Testament wordt Betlehem vermeld als de plaats waar Jezus geboren zou zijn. Dat dit effectief zo was, wordt nu in vraag gesteld omwille van de symbolische betekenis van Betlehem als stad van de grote koning David.



Betsaïda

Deze plaats aan het meer werd gebouwd door Herodes Filippus, zoon van Herodes de Grote. Hij gaf haar de bijnaam Julia, ter ere van de dochter van keizer Augustus die zo heette.
Simon (Petrus), Andreas en Filippus woonden in Betsaïda.



.

Bidden

Bidden is te vergelijken met spreken: men zegt tot God wat men hoopt, gelooft, verwacht ... Maar bidden is ook te vergelijken met luisteren: men probeert stil te worden om God beter te leren kennen. Zo voelt men beter aan wat God verwacht.
Door te bidden komen gelovigen de bedoelingen van God op het spoor. Bidden is zijn gedachten en gevoelens afstemmen op die van God. Bidden is niet langer de dingen zien vanuit zijn eigen standpunt, maar zich inleven in het standpunt en de visie van God. Als ze die in hun leven toelaten, maakt dit andere mensen van hen.
Toen Jezus leefde, stonden de mensen gewoonlijk rechtop bij het bidden.



Blind

In het evangelie wordt vaak over blinden geschreven. Fel zonlicht, gebrek aan hygiëne, armoede en ondervoeding werkten dit in de hand. Blinden moesten bedelen om in leven te blijven. ‘Blind zijn’ was toen dus meer dan niet kunnen zien. Het was ook: uitgesloten zijn, geen uitweg zien, aan de kant van de weg zitten.
Men zag toen ook een verband tussen ziekte, lijden, dood... én zonde. Ziekte werd gezien als een symptoom van innerlijk kwaad. De blinde zelf of zijn / haar ouders had een zonde begaan waarvoor die gestraft werd. Door zieken te genezen maakte Jezus Gods liefde voor hen duidelijk en toonde Hij dat Hij macht had over het kwaad.



Bloed

In de Bijbel wordt bloed gezien als de drager van het leven. Daarom behoort het toe aan God en mag het niet gegeten worden.



Boekrol

Meest gebruikelijke boekvorm in de oudheid. Een boekrol bestond uit aan elkaar gekleefde stroken papyrus of perkament, die op een stok gerold werden. Om een boekrol te kunnen lezen was het uiteinde van de strook papier vastgemaakt aan een andere stok. Bij het lezen werd de ‘rol’ aan de ene kant opengedraaid en aan de andere kant opgewonden. Tot op vandaag zien de tora-rollen in de synagoge er zo uit.



Brood

Toen Jezus leefde leek een brood op een platgebakken koek (± 150 gram). Het was het belangrijkste voedsel van elke maaltijd. Vrouwen bakten elke dag opnieuw brood. Voor het deeg gebruikten ze meel, waar ze water, zout en soms ook olijfolie aan toevoegden. Ze deden er ook nog wat desem bij, deeg van de vorige dag dat gegist is. Dit zorgde ervoor dat het brood kon rijzen. De broden werden daarna niet in een oven gebakken, maar erop en er tegenaan.
Eénmaal per jaar deden de vrouwen geen desem bij het deeg. De joden vierden dan Pesach, het feest waarop ze herdenken dat hun verre voorouders uit Egypte wegtrokken. Ze vertellen elkaar op die dag dat ze zó haastig uit Egypte wegtrokken, dat er geen tijd was om het deeg te laten rijzen. Tot op vandaag eten de joden op Pesach platte ongedesemde broden die ze matses heten.
Brood breken was een handeling die in het Oosten voorbehouden was aan de gastheer. Het is tevens een van de oudste benamingen voor de eucharistie.
Brood symboliseerde de veiligheid van het bestaan, maar was in Oud-Oosterse religies ook het beeld voor goddelijke woorden, de leer.



Bruiloft

Een bruiloft was toen Jezus leefde een gebeuren, waar het hele dorp gedurende acht dagen deel aan had. Het was de gewoonte dat de bruidegom op de laatste avond van het feest met zijn gevolg naar het huis van de bruid trok om haar in stoet naar zijn huis te brengen.