.
Zaaier
Toen Jezus leefde, was het de gewoonte om eerst te zaaien en dan te ploegen. De boer liep over zijn veld en zaaide op een niet-geploegd stoppelveld waarin zowel platgelopen paden als distels waren en plekken met slechts een dun laagje aarde boven de rotsbodem. Daarna ploegde hij de grond om, om zo het zaad te bedekken, zodat het tegen insecten en allerlei weersomstandigheden bestand was.De opbrengst van een Palestijnse akker was laag: 7 tot 8 korrels in één aar.
Zacharia
(Hebreeuws = God gedenkt)
Profeet die optrad rond het jaar 520 voor Christus, kort nadat er een einde kwam aan de Babylonische ballingschap.
Zacharias
(Hebreeuws = God gedenkt)
Tempelpriester die gehuwd was met Elisabet, een oudere nicht van Maria.
Omdat zijn vader priester was, was zijn zoon Johannes naar menselijke en joodse normen heel belangrijk.
Zalven
(Zalf = Chrisma)
Rituele handeling waarbij men de huid of het hoofd inwrijft met zalf of olie om zo te tonen dat iemand geroepen is voor een speciale taak of een bijzonder ambt.
In Israël zalfde men iemand tot koning na reinigingsrituelen. Later werden ook hogepriesters bij hun inwijding gezalfd.
Betekenis: zoals zalf de huid van de mens doordringt, zo doordringt de kracht van God de mens die in Hem gelooft.
.
Zebedeüs
Een niet onbemiddeld visser, die een bedrijf had, waarin zijn zonen Jakobus en Johannes meewerkten.
Zee
Naam voor het grote bronzen bekken bij de tempel.
Zegenen
= de ander alle goeds toewensen, goede dingen tegen iemand zeggen over zijn toekomst (geluk, gezondheid, bescherming) in naam van God, omdat men gelooft dat God zal doen wat er in de zegen gezegd wordt.
Wie zegent ondersteunt zijn woorden vaak met een gebaar
. legt zijn of haar handen op het hoofd van degene die hij of zij een zegen geeft.
. maakt een kruisteken over wie of wat hij zegent.
. tekent een kruisje op het voorhoofd van iemand
God zegenen = God prijzen en danken.
Gelovigen zegenen de genade van God over hen afroepen.
Zeloten
(IJveraars)
Joodse groepering tijdens de Romeinse bezetting, die de bevrijding van Israël nastreefde. De Zeloten vormden a.h.w. de strijdbare vleugel van de Farizeeërs. Ze waren politieke revolutionairen, die zich weigerden te onderwerpen aan de Romeinse bezetter. Nu zou men ze terroristen noemen.
Omwille van hun gewelddadige praktijken waren ze bij het gewone volk niet erg geliefd.
Simon de IJveraar was één van de twaalf apostelen die uit deze groep kwam.
Zesde uur
Dit komt overeen met de middag, het moment van de dag waarop de zon het hoogst aan de hemel staat.
Dertig zilverstukken
= ± vier denariën. Dit was de prijs van een slaaf. Toen Jezus leefde, een klein bedrag.
.
Zondaar
Een zondaar is iemand die een zonde begaat.
In de Bijbel is zonde niet alleen: niet leven naar de ‘geboden’ en ‘wetten’ die deel uitmaken van de relatie / verbond tussen God en mens, maar ook: het nalaten van het goede. Door zondig te leven, komt men niet alleen tekort tegenover de medemens, maar ook tegenover God.
Omdat zondaars zich niet strikt aan de wet hielden, vonden de Farizeeën dat men er niet mee mocht omgaan als men zelf rein wilde blijven.
Zondvloed
Woord dat komt van het Middelnederlandse sintvloet (= grote algemene vloed).
In Mesopotamië kwam het vaak voor dat het laagland overstroomde. De herinnering aan een 'grote vloed' is in Mesopotamische teksten bewaard en archeologisch bevestigd.
Omdat niemand wist hoe groot de wereld in werkelijkheid was, dacht men dat de hele wereld overstroomd was. In feite ging het enkel om het eigen kleine stuk bekende wereld.
Zoon
‘Jij bent mijn zoon’ zijn woorden die gezegd werden bij de aanstelling van een koning.
'Zoon van …'
In de Bijbel wil 'zoon' niet altijd zeggen: kind van vader of moeder. Het wil ook zeggen dat iemand leeft naar het voorbeeld van iemand aan wie men goede herinneringen heeft.
Men gebruikte het ook voor de leerling van een bepaalde rabbi.
Zoon van Abraham
= behoort tot het volk van God.
Abraham is in de tora hét voorbeeld van een gelovig man. Wie zich als een gelovige jood gedraagt, wordt daarom ‘zoon van Abraham’ genoemd.
Zoon van David
In deze titel ligt de verwachting van de joden dat de Messias het rijk van koning David zal herstellen.
Zoon van God
In het Oude Oosten dacht men dat de koning was voortgebracht door de goden. Zo zag men in Egypte de farao als zoon van de zonnegod.
Mensen met buitengewone gaven (b.v. wonderdoeners) noemde men ‘zoon van God’.
De Romeinse keizer Augustus sprak men aan met ‘Zoon van god’
In het Oude Testament werd het volk Israël ‘zoon van God’ genoemd: nl. God riep dit volk en omringde het met zijn bescherming.
Soms wordt de koning ‘zoon van God’ genoemd, want hij werd geroepen om in naam van God te regeren, om op aarde gerechtigheid en zegen van God te brengen.
Het Nieuwe Testament gebruikt deze titel voor Jezus. De eerste christenen wilden ermee de unieke relatie tussen Jezus en God weergeven: in Jezus wordt de onzichtbare God zichtbaar. Hij is het beeld (de icoon) van God. In Jezus kan men God zien en horen, in Hem kan men de aanwezigheid van God aanvoelen.
Zoon van Jozef
De joodse traditie gebruikte voor de Messias ook de titel ‘zoon van Jozef’. Met Jozef bedoelde men de aartsvader Jozef, die de weg van lijden en ondergang moest gaan (verkocht door zijn broers; in de gevangenis) vooraleer hij zijn volk te eten kon geven.
Zoon van Maria
In Israël noemde men een man met de naam van zijn vader. Als men genoemd werd naar de moeder, wil dat zeggen dat men zijn vader niet kende.
Zout
Vroeger gebruikte men zout om vlees en vis te bewaren. Omdat het moeilijk te winnen was, was het zo waardevol dat het zelfs gebruikt werd als betaalmiddel. Zo kregen Romeinse soldaten een staafje zout als loon. Een ander woord voor loon is salaris. (vgl. sel = zout in het Frans)
‘Zout van de aarde’
Toen Jezus leefde, bakte men in lemen ovens. Als brandstof gebruikte men gedroogde mest. Omdat dit niet zo goed brandde, legde men een laag zout op de bodem van de oven zodat die mest beter vuur kon houden. Het zout wakkerde het vuur aan en de oven werd gloeiend heet. Na een tijd verloor dat zout die kracht en gooide men het op de mesthoop.
Het Hebreeuwse woord voor aarde (eres) lijkt sterk op het woord oven (ares). ‘Zout van de aarde’ kan dus heel goed ‘zout van de oven’ geweest zijn.
.
Zuurdeeg
Overblijfsel van het deeg waarmee men de vorige dag bakte. Deze rest verzuurde zodat het een gistend vermogen kreeg.
Bij het maken van het deeg werd aan de bloem en het water wat zuurdesem toegevoegd, met hetzelfde effect als gist.
Zweetdoek
Deze doek van een vierkante meter groot wordt van hoek tot hoek gevouwen en op het hoofd gelegd, waar die op zijn plaats wordt gehouden met een gevlochten band van wol of zijde.
Die doek beschermt het hoofd tegen zon of wind.