Loading...
 

10e zondag door het jaar B - evangelie

Marcus 3, 20-35: Echte verwantschap

De tekst

’Bijbel in gewone taal’

(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1583-1584)

Jezus en de leerlingen gingen weer naar huis. Maar ze kregen niet eens de kans om rustig te eten. Want er waren alweer heel veel mensen naar Jezus toe gekomen. Ook de familie van Jezus hoorde wat er allemaal gebeurde. Ze gingen op weg om hem met zich mee te nemen. Want ze dachten: Hij is gek geworden.
Intussen waren er wetsleraren gekomen uit Jeruzalem. Ze zeiden: ‘Die Jezus heeft Satan in zich. Jezus kan kwade geesten wegjagen omdat Satan hem helpt. Want Satan is de leider van de kwade geesten.’
Maar Jezus riep die wetsleraren bij zich. Hij zei: ‘Satan kan toch niet zichzelf wegjagen?’ Hij legde het uit met een paar voorbeelden. Hij zei: ‘Als een land oorlog voert tegen zichzelf, dan blijft er van dat land niets over. En als er binnen een familie ruzie is, dan valt die familie uit elkaar. Met Satan is het net zo. Als Satan tegen zichzelf vecht, dan blijft hij niet bestaan, dan blijft er niets van hem over.’
Jezus gaf nog een voorbeeld. Hij zei: ‘Het huis van een sterke man kun je niet zomaar leegroven. Je moet eerst die man vastbinden. Pas dan kun je zijn huis leeghalen.’
Toen zei Jezus: ‘Luister goed naar mijn woorden: Alles wat de mensen verkeerd doen, wil God vergeven. Zelfs als mensen God beledigen, zal hij hen vergeven. Maar als iemand de heilige Geest beledigt, krijgt hij geen vergeving. Zo iemand blijft altijd schuldig. Die fout is niet goed te maken.’ Jezus zei dat, omdat de wetsleraren hadden gezegd: ‘Jezus heeft een kwade geest in zich.’
Intussen waren de moeder en de broers van Jezus aangekomen bij het huis waar Jezus was. Ze bleven buiten staan en stuurden iemand naar binnen om hem te roepen. Binnen zaten alle mensen om Jezus heen. Ze gaven het bericht aan hem door: ‘Uw moeder en uw broers staan buiten. Ze zijn naar u op zoek.’
Maar Jezus antwoordde: ‘Wie is mijn moeder? En wie zijn mijn broers?’ Hij keek de mensen aan die om hem heen zaten. En hij zei: ‘Hier zit mijn moeder. Hier zitten mijn broers. Want iedereen die doet wat God wil, die is mijn broer, mijn zus en mijn moeder.’



Dichter bij de tijd

(Bewerking: C. Leterme)

Jezus en zijn leerlingen gingen naar huis in Kafarnaüm.
Er kwamen weer heel veel mensen naar Hem toe,
zodat ze niet de kans kregen om rustig te eten.
Toen zijn moeder, zijn broers en zijn zussen hoorden dat Hij daar was,
besloten ze om naar Hem toe te gaan om Hem mee te nemen,
want men zei dat Hij niet meer normaal was.

De Schriftgeleerden die uit Jeruzalem gekomen waren,
zeiden dat de duivel in Jezus woonde
en dat Hij duivels kon uitdrijven door de koning van de duivels.
Hij riep hen bij zich en sprak in beelden:
‘Hoe kan de ene duivel de andere uitdrijven?
Wanneer een rijk innerlijk verdeeld is,
kan dat rijk niet stand houden.
Wanneer een huis innerlijk verdeeld is,
kan dat huis niet stand houden.
En wanneer de duivel opstaat tegen zichzelf en verdeeld is,
kan hij niet stand houden, maar is zijn einde gekomen.
Bovendien, niemand kan binnendringen
in het huis van een sterke om zijn huisraad te roven,
als hij niet eerst die sterke heeft gebonden.
Pas dan kan hij zijn huis leeghalen.
Echt waar, Ik zeg jullie:
alle zonden zullen aan de mensen vergeven worden,
ook alle godslasteringen die ze uitspreken,
maar als iemand lastert tegen de heilige Geest,
krijgt hij in eeuwigheid geen vergiffenis.
Hij heeft een eeuwig blijvende zonde.’
Jezus zei dit omdat ze gezegd hadden:
‘er woont een onreine geest in Hem.’

Op een dag kwamen zijn moeder en zijn broers.
Terwijl ze buiten bleven staan,
stuurden ze iemand naar Hem toe om Hem te roepen.
Er zat veel volk om Jezus heen. Ze gaven het bericht door:
‘Je moeder en je broers vragen naar Jou.’
Hij zei: ‘Wie is mijn moeder, wie zijn mijn broers?’
Terwijl Hij rondkeek naar de mensen
die in een kring om Hem heen zaten, zei Hij:
‘Dat zijn mijn moeder en mijn broers.
Want mijn broer, mijn zus en mijn moeder zijn zij,
die doen wat God wil.’



Stilstaan bij ...

Kafarnaüm
De naam van deze stad betekent: 'Stad van Nahum'. Het was een drukke handelsstad, gelegen aan de oever van het meer van Galilea aan de grens van het grondgebied van Antipas en van Filippus.
Kafarnaüm was ook de woonplaats van Jezus.

Broers
Er wordt nogal geheimzinnig gedaan over deze 'broers' van Jezus.
Van belangrijke personen in de geschiedenis kent men de broers en zussen doorgaans niet. Om de persoon in kwestie meer naar voren te kunnen brengen, worden alle elementen die verwijzen naar zijn familie op de verre achtergrond geplaatst. Ze zijn in de context van ondergeschikt belang.
Volgens Marcus (Marcus 6, 3) had Jezus zeker vier broers. Hij had ook zussen.
Eén van die broers, Jakobus, speelde na de dood van Jezus een belangrijke rol in de gemeenschap van christenen te Jeruzalem. Hij zou de ‘brief van Jakobus’ geschreven hebben, die in de Bijbel staat. Wat hij daarin schrijft, lijkt veel op wat Jezus gezegd heeft. Jakobus legde in zijn brief vooral de nadruk op ‘geloof’: men moet niet alleen zeggen dat men gelooft, men moet dat ook laten zien in wat men doet. Wie leeft vanuit zijn geloof, leeft anders, zegt Jakobus. Als dat niet zo is, heeft men een dood geloof.

Beëlzebul / koning van de duivels
In het Nieuwe Testament is Beëlzebub (// Baäl-Zebub) een andere naam voor de duivel. Die naam betekent 'heer van de vliegen' en was een Bijbelse spotnaam voor Beëlzebul (// Baäl-Zebul) dat 'heer van het huis' betekent.

Zonde
Wie opzettelijk iets fout doet, en daarmee iemand kwetst, kwetst niet alleen die persoon, maar ook God, omdat God wil dat we voor de anderen respect opbrengen. Zo'n fout wordt zonde genoemd.





Bij de tekst

Waar het om gaat

De belangrijkste zin in deze tekst is: 'Wie de wil doet van God, die is mijn broer en mijn zuster en mijn moeder.’
Natuurlijk weet Jezus wel dat Maria zijn moeder is en wie zijn broers en zussen zijn. Jezus wil duidelijk maken dat God zijn en onze Vader is, en dat alle mensen die doen wat God wil op die manier broers en zussen van elkaar zijn.





Suggesties

Grote kinderen

KENNISMAKEN MET DE BIJBELTEKST

De familie van Jezus

(Bewerking: C. Leterme)

Jezus en zijn leerlingen gingen naar huis in Kafarnaüm.
Weer kwamen heel veel mensen naar Hem toe,
zodat ze niet de kans kregen om rustig te eten.
Zijn moeder, zijn broers en zijn zussen hoorden dat Hij daar was.
Ze besloten om naar Hem toe te gaan.
Buiten speelden een paar kinderen.
Maria wenkte een meisje en vroeg:
- Wil jij iets voor ons doen?
Wil jij naar binnen gaan en tegen Jezus zeggen
dat zijn moeder en zijn broers en zussen buiten op Hem wachten?
Het meisje ging naar binnen.
Rond Jezus zaten heel veel mensen.
Het meisje kon niet bij Jezus komen.
- Kunnen jullie eens aan Jezus zeggen
dat zijn moeder, zijn broers en zussen buiten staan.
Een aantal mensen zegden dat door tot Jezus het hoorde.
- Je moeder, je broers en je zussen staan buiten.
Ze zoeken Jou.
- Wie zijn mijn moeder en mijn broers? vroeg Jezus.
Hij keek rond naar alle mensen
die in een kring om Hem heen zaten.
- Kijk, dit hier zijn mijn moeder en mijn broers.
Want wie de wil doet van God,
die is mijn broer en mijn zus en mijn moeder.





VERDIEPEN

Familie

(naar: Hemel en aarde, Pasen 2003, p. 16)

Vraag aan de kinderen :
- Welke mensen zijn familie van je?
Laat de kinderen iets vertellen over hun familie.
- Hoeveel broers en zussen heb je?
- Hoe heten je vader en moeder?
(Hou hierbij rekening met nieuw samengestelde gezinnen)

Vertel dat Jezus ook familie had. Zijn vader heette Jozef, mijn moeder Maria.
Zijn vader Jozef was al gestorven toen Jezus volwassen was.
Jezus had broers en zussen.
Van vier broers kennen we de naam: Jakob, Jozef, Juda en Simon. Zie:

Dat is toch de timmerman, de zoon van Maria
en de broer van Jakob en Joses en Juda en Simon?
Zijn zusters wonen toch hier bij ons?’ (Marcus 6, 3)




De familie van Jezus

(naar: Hemel en aarde, Pasen 2003, p. 16)

Wat bedoelt Jezus eigenlijk?
. Is zijn familie opeens zijn familie niet meer?
. Houdt hij niet meer van zijn moeder, zijn broers en zijn zussen?

Vertel dat Jezus nog steeds veel van zijn familie houdt.
- Waarom noemt Hij die andere mensen dan zijn broers of moeder, of zussen?
Laat de kinderen antwoorden bedenken.

Informeer de kinderen van het gebruik in veel landen om tegen een vriend 'broer' te zeggen, of in de kerk waar de priester de gelovigen aanspreekt met 'broeders en zusters'.





DOEN

Collage

De kinderen tekenen zichzelf. Daarna maakt de groep een collage van deze tekeningen.
Schrijf boven de collage: 'broers en zussen van Jezus'
Ga daarna even dieper in op die titel vanuit wat Jezus daarover zegt: Wie de wil doet van God,
die is mijn broer en mijn zus en mijn moeder.





EXTRA

Dit evangelie is in zijn geheel niet zo toegankelijk voor kinderen. Klik daarom hier voor suggesties bij Jezus als persoon.





Overweging

Frans Mistiaen s.j.

Moeder, broeder en zus van de Heer worden

Natuurlijk wijst Jezus zijn eigen moeder en familie niet af,
maar Hij maakt van de gelegenheid gebruik
om te zeggen dat Zijn leerlingen
voor Hem in de symbolische betekenis van het woord
als “moeder, broers, zussen en familie” zijn.
Door deze beeldspraak wil Hij duidelijk maken
dat er tussen Hem en Zijn leerlingen
zo’n innige zielsverbondenheid bestaat,
dat men die kan vergelijken met de sterke band
die bestaat tussen bloedverwanten.
En wij weten dat bloedverwantschap, o.a. in de joodse cultuur, prioritair was.
Ook als is dit in onze cultuur niet meer zo het geval,
toch moeten wij met die opvatting rekening houden,
als wij Jezus’ beeldspraak willen begrijpen.

Wij, volgelingen van Jezus,
worden niet van nature uit geboren als “zielsverbondenen”,
als “moeder, broer of zus” van de Heer
in de diepere betekenis van het woord.
Wij kunnen het alleen stilaan meer en meer worden.
In de mate namelijk dat wij meer en meer groeien
in Zijn mentaliteit van “de wil te doen van de Vader”,
in de mate dat wij de onvoorwaardelijke, gratuite,
zichzelf-gevende liefde centraal stellen
en er ons op toeleggen
niet eerst en vooral ons eigenbelang te verdedigen,
maar integendeel bereid zijn om ons te oefenen in het beluisteren
van wat de liefde in ons en in onze wereld van vandaag wil bewerken.
Dat is wat de Vader eigenlijk van ons verlangt.
Zo wordt “ons innerlijk leven vernieuwd van dag tot dag,
ook al wordt onze uitwendige mens gekweld”
door tegenslagen en kwaad.
Die innerlijke groei van de belangeloos dienende liefde
tonen wij inderdaad
door te blijven vertrouwen op Gods vergeving van ons kwaad
en door ons in te zetten waar wij kunnen
om alle vormen van ongerechtigheid uit de wereld te helpen.
Zo worden wij stilaan “familie, moeder, broer of zus van de Heer”,
dat wil zeggen, de sterkst mogelijk vorm van verbondenheid
met Jezus’ levenshouding.

Zo ook tegenover elkaar.
Ook als wij broers en zusters als bloedverwanten hebben
uit hetzelfde gezin, zijn wij daarom geen zielsverwanten.
Van nature uit worden wij eerder geboren
als concurrenten van elkaar.
Alleen binnen een gelovige en liefdevolle gemeenschap
kunnen wij echt “moeder, broer of zus” van elkaar worden,
in de mate namelijk
dat wij de mentaliteit van Jezus’ hart tot de onze maken,
niet onze eigen persoon naar voren schuiven,
niet onze eigen zin doordrijven,
niet onze eigen wil opleggen,
maar de onbaatzuchtige liefdeswil van onze God beluisteren
die ook zwakkeren en minderbedeelden bemint.
Hij wil immers dat Hij Vader mag zijn van allen,
zodat wij broer of zuster worden van elkaar.

Wie daaraan meewerkt, kan in de ogen van de wereld
de indruk geven dat hij niet meer goed bij zijn verstand is.
maar hij behoort wel tot Jezus’ echte familie.