Inhoudstabel
…page…
Genesis 19, 1-26: Lot moet uit Sodom wegvluchten
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 33-34)
De twee andere mannen die bij Abraham geweest waren, waren engelen van de Heer. Zij kwamen ’s avonds in Sodom aan.
Lot zat op het plein bij de stadspoort. Toen hij de mannen zag, ging hij naar ze toe. Hij maakte een diepe buiging, en hij zei: ‘Komt u toch met mij mee, heren. U kunt in mijn huis uw voeten wassen en blijven slapen. Dan kunt u morgen verder reizen.’ Maar de mannen zeiden: ‘Nee dank u, we slapen wel hier op het plein.’
Toen Lot het bleef vragen, gingen ze met hem mee naar huis. Lot bakte brood. Hij maakte een maaltijd klaar en ze gingen eten.
Nog voordat Lot en zijn gasten gingen slapen, kwamen alle mannen uit de stad naar het huis van Lot. Ze kwamen van alle kanten, jonge en oude mannen. Ze riepen: ‘Waar zijn die mannen die bij je logeren? Stuur ze naar buiten. Dan kunnen we ze eens lekker pakken!’
Lot ging naar buiten. Hij deed de deur dicht en hij zei: ‘Maar mannen van Sodom! Zoiets kunnen jullie niet doen! Luister, ik heb twee dochters. Die hebben nog nooit met een man geslapen. Die zal ik bij jullie brengen. Doe met hen wat je wilt, maar doe deze mannen niets. Zij zijn mijn gasten. Ik moet hen beschermen.’
Maar de mannen van Sodom riepen: ‘Ga opzij! Jij bent maar een vreemde in deze stad. Dus jij hebt niets over ons te zeggen. Wacht maar, we zullen jou eerst eens even pakken!’ Ze kwamen op Lot af en wilden de deur openbreken.
Maar de gasten van Lot trokken hem naar binnen en deden de deur op slot. Ze zorgden ervoor dat de mannen buiten opeens blind werden. Ze konden niet eens meer de deur van het huis vinden.
De mannen die bij Lot waren, vroegen: ‘Heb je nog meer familie hier? Dochters, zonen, schoonzonen? Ga met je hele familie weg uit de stad. Want de Heer heeft vreselijke dingen gehoord over deze stad. Daarom heeft hij ons gestuurd om de stad te verwoesten.’
Lot ging naar de mannen die zijn schoonzonen zouden worden. ‘Kom vlug mee,’ zei hij tegen ze. ‘We moeten weg uit de stad. Want de Heer gaat de stad verwoesten.’ Maar de schoonzonen geloofden Lot niet en lachten hem uit.
Het begon al bijna licht te worden. De mannen zeiden tegen Lot: ‘Vlug, opschieten. Ga weg met je vrouw en je twee dochters. Want deze slechte stad zal verwoest worden. Ga weg, anders zul je sterven.’ Lot aarzelde. Maar de mannen pakten hem en zijn vrouw en dochters bij de hand. Ze trokken hen mee de stad uit. Want de Heer wilde Lot redden.
Buiten de stad bleven ze staan. Eén van de mannen zei: ‘Vlucht toch, want je leven is in gevaar! Vlucht de bergen in. Blijf nergens in het dal stilstaan en kijk niet om. Anders zul je sterven.’
Maar Lot zei: ‘Ach heer, ik weet dat u het beste voor mij wilt. U hebt mijn leven gered. Maar de bergen zijn te ver. Dat haal ik niet en dan sterf ik toch nog. Dat stadje daar is dichtbij, daar kan ik naartoe vluchten. Dan ben ik gered. In zo’n kleine stad ben ik toch wel veilig?’
De man zei: ‘Goed. Dat stadje zal niet verwoest worden. 22Vlucht daarheen. Maar snel, want ik kan Sodom niet verwoesten voordat jij in dat stadje bent.’
Vanaf toen werd dat stadje Soar genoemd.
Lot kwam in Soar aan toen de zon opging. Toen liet de Heer vuur uit de hemel neerkomen op Sodom en Gomorra. Hij verwoestte die steden en het hele gebied eromheen. Alle mensen daar stierven, en alles wat op het land groeide, ging dood.
De vrouw van Lot had onderweg achteromgekeken. Toen was ze veranderd in een rots van zout.
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme)
Tegen de avond kwamen er twee engelen te Sodom aan.
Lot, die bij de stadspoort zat, zag hen aankomen.
Hij stond op, ging naar hen toe, boog diep en zei:
`Alsjeblief, mijne heren, om naar het huis van uw dienaar
en breng daar de nacht door.
Was uw voeten, dan kunt ge morgenvroeg uw reis verder zetten.'
Ze zeiden: `Neen, wij zullen wel buiten overnachten.'
Maar hij drong zo aan dat ze bij hem hun intrek namen.
Bij hem thuis waren, maakte hij een maaltijd voor hen klaar
met ongezuurde broden die hij had laten bakken. Ze aten ervan.
Zij hadden zich nog niet te rusten gelegd,
toen de mannen van Sodom, bij zijn huis bijeen kwamen.
`Lot’, riepen ze, ‘Waar zijn die mannen, die bij jou logeren?
Breng ze naar buiten, dan kunnen wij er omgang mee hebben.'
Lot kwam naar buiten, deed de deur achter zich dicht en zei:
`Doe toch geen kwaad, broeders.
Luister eens; ik heb twee dochters,
die nog nooit bij een man geweest zijn.
Die wil ik wel naar buiten brengen.
Jullie kunnen ermee doen wat je wil.
Maar laat die mannen met rust,
want zij staan onder de bescherming van mijn huis.'
Ze zeiden: `Ga opzij! Dat is hier als vreemdeling komen wonen
en wil nog de wet voorschrijven ook.
Het zal je nog slechter vergaan dan die anderen.'
Ze duwden Lot achteruit en wilden de deur al openbreken.
Maar de engelen in het huis grepen Lot vast,
trokken hem het huis in en deden de deur dicht.
Degenen die voor de deur stonden, sloegen zij met blindheid,
zodat zij de deur niet meer konden vinden.
Toen vroegen de engelen aan Lot:
`Heb je in de stad nog verwanten?
Want heel jouw familie moet weg uit deze plaats,
we gaan die verwoesten:
de roep om wraak over de bewoners klinkt zo luid,
dat God ons gezonden heeft om de stad te verwoesten.'
Toen ging Lot praten met zijn toekomstige schoonzonen:
`Ga weg, vlucht uit deze plaats, want God zal de stad verwoesten.'
Maar zijn schoonzonen lachten hem uit.
Toen het morgen werd, zetten de engelen Lot tot spoed aan:
`Vooruit, neem je vrouw en je twee dochters mee,
anders word je het slachtoffer van de bestraffing van de stad.'
Toen Lot aarzelde, grepen ze hem, zijn vrouw en zijn beide dochters,
en brachten hen buiten de stad, want God wilde hen sparen.
Toen zij hen de stad uit gebracht hadden, zei een van de engelen:
`Vlucht, want uw leven is in gevaar.
Kijk niet om, blijf nergens staan.
Vlucht de bergen in, anders zul je sterven.'
Maar Lot zei: `Dat niet, meneer!
Zeker, u bent heel goed voor mij geweest
en u hebt mij een grote weldaad bewezen door mij in leven te laten,
maar ik kan onmogelijk naar de bergen vluchten.
Daar zou het ongeluk mij achterhalen en zou ik toch dood gaan.
Kijk, daar ligt een kleine stad, daar wil ik wel heen vluchten.
Dan zal ik het er levend van afbrengen.'
Hij zei: `Ook hierin zal ik jou ter wille zijn;
de stad die jij bedoelt zal ik niet verwoesten.
Vlucht er nu haastig heen, want ik kan niets doen,
zolang gij daar niet aangekomen zijt.'
Zo komt het dat die stad Soar heet.
Zodra de zon was opgegaan en Lot in Soar was aangekomen,
liet God uit de hemel zwavel en vuur over Sodom en Gomorra regenen.
Hij verwoestte die steden en de hele streek,
met alle bewoners en al wat er groeide.
De vrouw van Lot, die achter hem liep,
keek om en veranderde in een zoutklomp.
Stilstaan bij …
Stadspoort
De stadspoort was de plaats waar recht gesproken werd en de stad bestuurd werd. Dat Lot zich daar bevond geeft aan dat hij, niettegenstaande hij een vreemdeling is, hij hoort bij de aanzienlijken van de stad.
Mijn dochters wil ik wel naar buiten brengen …
De eer van zijn dochter was blijkbaar minder belangrijk dan de plicht tot gastvrijheid.
Soar
(Hebreeuws = klein, nietig)
Soar lag aan de zuidoostkust van de Dode Zee.
Bij de tekst
Zoutklomp
Tot op vandaag wordt bij de Dode Zee een zoutklomp / zoutpilaar aangewezen die de vrouw van Lot zou geweest zijn.
Bijbel en kunst
P.P. RUBENS
De vlucht van Lot en zijn familie uit Sodom (1613 – 1615)
Werk van de Vlaamse kunstschilder Peter Paul Rubens (1577–1640)
J-J-A LAURENS
De verwoesting van Sodom en Gomorra
Werk van de Franse kunstschilder Jules-Joseph-Augustin Laurens (1825-1901).
J. MARTIN
De Verwoesting van Sodom en Gomorra (1852)
Werk van de Britse kunstschilder John Martin (1789 - 1854). Hij is vooral bekend om zijn dramatische schilderijen over hel-en-verdoemenis en de ondergang van antieke beschavingen.