Genesis 49, 1-2.8-10

Genesis 49, 1-2.8-10: De zegen van Jakob

De tekst

’Bijbel in gewone taal’

(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 82)

Toen liet Jakob al zijn zonen bij zich komen. Hij zei: ‘Kom allemaal hier. Ik zal jullie vertellen hoe het in de toekomst met jullie zal gaan. Kom hier bij me staan. En luister naar mij, naar jullie vader Jakob.

Juda, je broers zullen je bewonderen. Je zult je vijanden verslaan. En je eigen broers zullen voor je buigen. Juda, mijn zoon, je bent zo sterk als een leeuw. Een leeuw grijpt een dier, eet het op en gaat daarna rusten. En niemand durft hem dan wakker te maken!
Jij zult altijd heersen, altijd zal één van jouw nakomelingen regeren. Totdat er iemand komt die belangrijker is dan jij. Een koning die over alle volken zal heersen.



Dichter bij de tijd

(Bewerking: C. Leterme)

Jakob riep al zijn zonen bij zich en zei:
'Kom allemaal hier,
ik ga jullie vertellen
wat er met jullie zal gebeuren in de toekomst.
Kom hier bijeen en luister, zonen van Jakob,
luister naar Israël, jullie vader.

Juda, je broers bewonderen je.
Je hand drukt de nek van je vijanden neer,
voor jou buigen mijn zonen.
Je bent sterk als een leeuw, Juda.
Je bent groot geworden met roof, mijn zoon!

Hij vlijt zich neer, ligt als een leeuw, als de koning der dieren.
Wie durft hem wakker te maken?
De scepter zal in de handen van Juda blijven,
de staf zal niet verdwijnen tussen zijn voeten,
totdat hij komt, die hem mag dragen.
Alle volkeren zullen hem gehoorzamen.



Stilstaan bij ...

Jakob
Derde aartsvader van Israël (na Abraham en Isaak). Volgens de Bijbel was hij de zoon van Isaak en Rebekka.
De twaalf stammen van Jakob, die ook Israël genoemd wordt, worden naar zijn twaalf zonen genoemd.

Israël
(= strijder met God)
Deze naam kreeg de aartsvader Jakob na het gevecht met God bij de beek Jabbok (Genesis 32, 28)
Het woord 'Israël' kan in een tekst verschillende betekenissen hebben:
- andere naam voor Jakob
- afstammelingen van Jakob: de Israëlieten, het joodse volk
- De tien stammen die samen het Noordrijk vormden
- naam van het land waar de Israëli’s nu wonen.

Juda
Vierde zoon van Jakob en Lea, Later werd het Zuid-Rijk naar hem genoemd.
Zijn naam ligt aan de basis van het woord ‘jood’.

Prijzen / bewonderen
De naam Juda wordt hier in verband gebracht met een werkwoord dat ‘prijzen’ / ‘bejubelen’ betekent.

Leeuw
Leeuwen waren geduchte roofdieren in de tijd van de Bijbel. Spreuken 30, 30 noemt een leeuw ‘de koning van de dieren’. Als Jakob Juda vergelijkt met een leeuw, wil hij daarmee zeggen dat Juda een indrukwekkende koning is.
In het Nieuwe Testament (Boek van de openbaring 5,5) wordt Jezus de ‘leeuw uit de stam Juda’ genoemd.

Scepter
Uiterlijk teken van koninklijke macht. Wie de scepter draagt, wordt als koning aanzien.





Bij de tekst

Betekenis

Jakob zegent zijn twaalf zonen op zijn sterfbed. Ze verblijven op dat moment in Egypte, ver van het land dat God aan Abraham had beloofd.
Over Juda, zijn vierde zoon, spreekt Jakob een visioen uit: op een dag zal een persoon 'opstaan' die de scepter mag dragen en aan wie de volkeren zullen gehoorzamen. Het gaat dus om een ideaal in de verte.
Volgens de christenen werd die belofte in Jezus gerealiseerd.