Loading...
 

Handelingen 15, 7-21

2 Bijeenkomst

(Morguefile free stock photo license)


…page…

Handelingen 15, 7-21: De apostelen komen bijeen

De tekst

’Bijbel in gewone taal’

(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1747)

Midden in een felle discussie stond Petrus op en zei: ‘Vrienden, jullie weten hoe het gegaan is. Lang geleden heb ik het goede nieuws over Jezus al aan andere volken verteld, zodat ook zij konden gaan geloven. God wilde dat ik dat zou doen. Hij kent de harten van de mensen. En hij laat zien dat ook de niet-Joden erbij horen. Want hij heeft ook aan hen de heilige Geest gegeven, net als aan ons. God maakt geen verschil tussen Joden en niet-Joden. Want hij gaf ook aan niet-Joden het geloof. En door het geloof zijn hun zonden vergeven.
Waarom verzetten jullie je tegen God? Jullie willen dat ook de niet-Joodse christenen zich aan de wet van Mozes houden. Maar zelfs onze voorouders konden dat al niet. En wij kunnen het ook niet. Nee, wij geloven dat we gered worden dankzij de goedheid van de Heer Jezus. En voor niet-Joden geldt precies hetzelfde.’
Na die woorden waren alle mensen stil. Toen luisterden ze naar Barnabas en Paulus. Die vertelden over alle wonderen die God hen had laten doen bij de niet-Joden.

Toen Barnabas en Paulus uitgesproken waren, zei Jakobus: ‘Vrienden, luister naar mij. Simon Petrus heeft verteld hoe God vanaf het begin aandacht heeft gehad voor de niet-Joden. Hij wilde van hen een volk maken dat bij hem hoort. Dat kunnen we al lezen in de heilige boeken van de profeten. Want daarin staat: «Lang geleden heeft de Heer gezegd: Ik zal medelijden hebben met mijn volk. Ik zal het koninkrijk van David weer sterk maken. Het is nu zwak en er is niet veel van over. Maar ik maak het weer groot en machtig. Dan zullen de mensen van mijn volk mij weer gaan vereren. Samen met alle andere volken die ik uitgekozen heb.»
Daarom moeten we het de mensen uit andere volken niet moeilijk maken als ze in God gaan geloven. Dat is mijn mening. We moeten hun in een brief wel de volgende regels geven: Ze mogen geen voedsel eten dat aan afgoden geofferd is. Ze mogen niets eten waar bloed in zit. Ze mogen alleen vlees eten van dieren die op de goede manier geslacht zijn. En ze mogen geen verboden seks hebben.
Die regels zijn al heel lang overal bekend. Want ze staan in de wet van Mozes, die iedere sabbat in de synagogen wordt voorgelezen.’



Dichter bij de tijd

(Bewerking: C. Leterme)

Na veel heen en weer gepraat nam Petrus het woord en zei:
‘Vrienden jullie weten dat God me al lang geleden uitkoos,
zodat de heidenen van mij het evangelie zouden horen
en komen tot geloof.
Wel, God die de harten van de mensen kent,
sprak zich voor hen uit door hun de Heilige Geest te geven,
net zoals aan ons.
Hij maakte geen enkel onderscheid tussen ons en hen,
maar zuiverde hun harten met het geloof.
Waarom willen jullie God nu uitdagen
door die leerlingen een last op de schouders te leggen,
die onze voorouders, en wij ook niet, konden dragen?
Integendeel, net als zij, geloven we ook
dat de genade van de Heer Jezus hen zal redden.’

De hele vergadering zweeg en luisterde naar Barnabas en Paulus.
Ze vertelden van de grote wonderen
die God door hen onder de heidenen deed.
Toen ze uitgesproken waren, zei Jakobus: ‘Vrienden, luister naar me.
Simeon legde ons uit dat God eertijds vol goedheid neerzag
en zich uit de heidenen een volk koos.
Dat komt overeen met wat profeten schreven:
“Daarna keer Ik terug en bouw het vervallen huis van David weer op.
Ik zal zijn ruïnes Ik weer opbouwen en volledig herstellen,
zodat de rest van de mensen God zal zoeken
samen met alle heidenen, over wie mijn Naam is uitgeroepen.”
Zo spreekt God die dit doet, wat van altijd al bekend is.
Daarom vind ik dat men de heidenen die zich tot God bekeren,
geen onnodige voorwaarden moet opleggen.
Men moet hen zeggen dat ze zich onthouden
van wat door de afgoden besmet is,
van ontucht, van wat verstikt is en van bloed.
Want al heel lang heeft Mozes in elke stad mensen
die hem op sabbat in de synagoge voorlezen en prediken.’



Stilstaan bij …

Heidenen
Hiermee worden de mensen bedoeld die geen jood zijn.

Barnabas
(Aramese naam = 'zoon van de vertroosting')
Deze reisgenoot van Paulus was van joodse afkomst. Hij was een neef van Marcus en woonde op het eiland Cyprus. Hij werd in Jeruzalem al vroeg christen en gaf zijn hele vermogen aan de christenen van Jeruzalem. Hij was ouder dan Paulus en was ook langer christen dan Paulus.

Paulus
(Latijnse vorm van de Hebreeuwse naam Saul = ‘hij om wie gebeden is')
Paulus was een farizees Schriftgeleerde, die de opvattingen van Jezus en zijn volgelingen bestreed. Toen hij naar Damascus ging om 'christenen' te arresteren, werd hij door Jezus ‘geroepen’. Onder zijn impuls en door zijn reizen in Klein-Azië en Griekenland, kwam er een doorbraak van het christendom naar de niet-joodse volkeren. Daarom noemt men hem: ‘de apostel van de heidenen’.

Ontucht
Dit zou kunnen slaan op huwelijken met nauwe verwanten.

Verstikt vlees
Dit is vlees dat niet geslacht is volgens de joodse rituelen en waar nog bloed in zit.

Mozes
In deze context bedoelt men met ‘Mozes’ de ‘wetboeken van Mozes'.





Bij de tekst

Petrus

Wat Petrus zegt is het gevolg van wat hij meemaakte met Cornelius. In een droom werd hem, vooraleer hij in contact kwam met Cornelius, duidelijk gemaakt dat alle voedsel rein is. Aangekomen bij Cornelius zag hij hoe Cornelius en zijn omgeving helemaal vervuld waren van Heilige Geest.



Voorwaarden

Wanneer Jakobus een paar voorwaarden formuleert die het samenleven van Joodse en niet-Joodse christenen mogelijk maakt, baseert hij zich hiervoor op Leviticus 17-18. Rabbijnen noemen die voorschriften de Noachitische geboden. Daarmee bedoelen ze dat het om geboden gaat die voor alle mensen gelden. Op die manier verantwoordt Jakobus de verkondiging van het evangelie onder de heidenen indirect vanuit de wet van Mozes.

In zijn brief aan de Galaten lijkt Paulus zich geen voorwaarden te herinneren. (Galaten 2, 6: ‘Maar alle mannen van importantie - hoe belangrijk zij precies waren interesseert mij niet, voor God telt menselijk aanzien niet - hoe dan ook, mij hebben de mannen van aanzien niets opgelegd.’