Leraar
Wie?
Een leraar is iemand die zijn kennis en kunde doorgeeft aan anderen. Iedereen kan daar dus voor in aanmerking komen.
Ouders
Zo zijn de ouders de eerste ‘leraren’ van hun kinderen. Toen Jezus leefde lag de hoofdverantwoordelijkheid voor het onderwijzen van kinderen bij hen. Ze deelden hun kennis, vaardigheden en morele waarden, door hun manier van reageren, verhalen te vertellen en het voorbeeld te geven.
Moeders leerden hun dochters spinnen, weven, bakken ...
Vaders leerden hun zoon het ambacht dat ze zelf uitoefenden.
Schriftgeleerden
Toen Jezus leefde kregen Schriftgeleerden, die de Joodse wet (Tora) bestudeerden, vaak de taak om de wet aan het volk uit te leggen. Ze trokken daarvoor van het ene dorp naar het andere en waren gewoonlijk omringd door leerlingen aan wie ze les gaven. Ze werden aangesproken als ‘meester / rabbi’. Van die leerlingen werd verwacht dat ze later de leer van hun meester verder zouden uitdragen.
Hoe?
In de tijd van de Bijbel was onderwijs vaak gebaseerd op mondelinge overdracht van kennis en werd sterk beïnvloed door wat in de Bijbel (vooral de Tora) stond.
Men las een stuk voor uit de Bijbel en gaf er uitleg bij. Gesprekken, verhalen en discussies hielpen bij het verwerken van wat geleerd werd.
Waar?
Er werd onderwezen op marktpleinen, in synagogen, op het tempelplein in Jeruzalem, onderweg. Van Jezus wordt gezegd dat Hij ook les gaf op een berg, of vanop een boot.
VIP’s bij de leraars
Ezra
Ezra was een priester en Schriftgeleerde die de wet van Mozes door en door kende. Hij onderwees het volk na hun terugkeer uit de Babylonische ballingschap.
“Op de eerste dag van de eerste maand had hij (=Ezra) in Babel de reis aanvaard en op de eerste dag van de vijfde maand kwam hij in Jeruzalem aan. Gods zorgzame hand rustte op hem, want Ezra had zich toegelegd op de studie van de wet van Jahwe en op de naleving ervan, om haar voorschriften en bepalingen in Israël te onderwijzen.” (Ezra 7, 9-10)
Jezus Christus
Jezus wordt in het Nieuwe Testament vaak ‘Rabbi’ genoemd. Hij onderwees zijn leerlingen en de menigte over het rijk van God en een levenswijze die daarmee overeenkwam.
De evangelisten Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes beschreven uitgebreid zijn optreden als leraar.
“Toen Jezus deze toespraak geëindigd had, was het volk buiten zichzelf van verbazing over zijn leer. Want Hij onderrichtte niet zoals hun schriftgeleerden, maar als iemand die gezag bezit.” (Matteüs 7, 28-29)
Paulus
Paulus werd na zijn bekering een belangrijke leraar in het Nieuwe Testament. Hiervan getuigen ook zijn vele brieven: Romeinen, 1 en 2 Korintiërs, Galaten, Efeziërs, Filippenzen, Kolossenzen, 1 en 2 Tessalonicenzen, 1 en 2 Timoteüs, Titus, Filemon.
“In de gemeente van Antiochië waren er profeten en leraren: Barnabas, Simon die Niger genoemd werd, Lúcius uit Cyrene, Manaën, jeugdvriend van viervorst Herodes, en Saulus.” (Handelingen 13, 1)
Barnabas
Barnabas, een metgezel van Paulus, was een van de leraars bij de eerste christenen van ((ANTIOCHIË AAN DE ORONTES|Antiochië).
“In de gemeente van Antiochië waren er profeten en leraren: Barnabas …”(Handelingen 13, 1)
Gamaliel
Gamaliel was een gerespecteerd Joods leraar en farizeeër. Hij was een leraar van Paulus.
“Nu was er in het Sanhedrin een Farizeeër, Gamaliël, een wetgeleerde, die bij het gehele volk gerespecteerd werd. Die liet de mannen een ogenblik naar buiten brengen.” (Handelingen 5, 34)
“Ik ben een Jood, geboren te Tarsus in Cilicië, maar hier in deze stad grootgebracht en aan de voeten van Gamaliël opgevoed volgens de strenge opvoeding van de voorvaderlijke Wet. Ik was een ijveraar voor God, zoals gij allen heden zijt.” (Handelingen 22,3)
Apollos
Apollos was een welsprekend leraar en prediker bij de eerste christenen.
“Intussen was in Efeze een Jood aangekomen, Apollos, een Alexandrijn van afkomst en een welsprekend man, die doorkneed was in de Schriften. Hij had onderricht ontvangen in de weg des Heren, sprak vol geestdrift en gaf in bijzonderheden onderricht over alles wat Jezus betrof, hoewel hij alleen het doopsel van Johannes kende.” (Handelingen 18, 24-25)
Bijbel
Oude Testament
Sommige Bijbelboeken, zoals Spreuken en Prediker, bevatten teksten van leraren die praktische levenslessen en morele raad gaven aan hun lezers.
Nieuwe Testament
Over leraars
Jakobus 3, 1
"Broeders en zusters, je moet niet allemaal leraar willen zijn. Je weet toch, dat ons een strenger oordeel te wachten staat. Want we struikelen allemaal veel keer.”
Lees meer
Deze verzen waarschuwen voor de verantwoordelijkheid van een leraar. Omdat die impact heeft op het leven van anderen, moet hij handelen met zorg en integriteit.
Jezus als leraar
Wat?
Bergrede (Matteüs 5-7)
In de bergrede staat wat men te doen heeft, wil men het rijk van God meehelpen te realiseren.
Parabels / Gelijkenissen
Jezus gebruikte gelijkenissen (parabels) om uit te leggen hoe het rijk van God eruit ziet.
Aanspreektitel
RABBI
Marcus 9, 5
“Rabbi, het is goed dat wij hier zijn; laten we drie tenten opslaan, een voor u, een voor Mozes en een voor Elia.”
Lees meer
Dat de volgelingen van Jezus Hem aanspreken met ‘rabbi’, betekent dat ze Hem zagen als iemand die thuis was in de Schriften en die gezagvol kon interpreteren, en ze zichzelf zagen als ‘leerlingen’, vrouwen en mannen die bij Hem ‘in de leer’ waren.
RABBOENI
Het Aramese woord ‘rabboeni’ is verwant met het woord rabbi. Maar drukt nog sterker vertrouwdheid en respect uit. Het woord komt tweemaal voor in het Nieuwe Testament:
Marcus 10,51-52
“Jezus vroeg de blinde bedelaar: ‘Wat wilt je dat Ik voor jedoe?’ De blinde antwoordde: ‘Rabboeni, zorg dat ik kan zien.’ Jezus zei tegen hem: ‘Ga heen, je geloof heeft je gered.’ En meteen kon hij zien en hij volgde Hem op zijn weg.”
Lees meer
Johannes 20,16-17
“Jezus zei tegen haar: ‘Maria!’ Ze draaide zich om en zei: ‘Rabboeni!’ (Dit betekent ‘meester’.) ‘Houd Me niet vast’, zei Jezus. ‘Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader. Ga naar mijn broeders en zeg tegen hen dat Ik opstijg naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie God is.’”
Lees meer
Merk op dat niet alleen mannen maar ook vrouwen leerling van Jezus konden zijn.
Suggesties
Grote kinderen
ONDERZOEKEN
Leraar / Tarsus
De groep kinderen wordt verdeeld in een paar aantal groepen.
De kinderen bestuderen in die kleine groepen de informatie over leraren of die over Tarsus.
Daarna formuleren ze vragen die ze als interviewer zouden stellen op basis van die informatie.
Die vragen noteren ze op een papier (= vragenlijst).
Die vragenlijsten worden daarna voorgelegd aan de groep(en) die het ander onderwerp bestudeerde. Die andere groepen formuleren de antwoorden op die vragen op basis van het materiaal dat op de website te vinden is.
Om af te sluiten worden de vragen gesteld door leden van de ene groep en beantwoord door de leden van de andere groep.
TIPS
.
De meest interessante vragen en de antwoorden erop, worden opgenomen in de krant: 'De RONDE van de BIJBEL'.
.
Mogelijke vragenlijst:
- Wat is een leraar?
- Wie wordt leraar genoemd in de Bijbel?
- Hoe gaf men les?
- Waar gaf men les?
- Ken je Gamaliël?
- Waar gaf hij les? Wat weet je van deze plaats?
- Wat wordt in de Bijbel over hem gezegd?
Jongeren
VERTELLEN
De belangrijkste les
(C. LETERME, Een parel voor elke dag, Uitgeverij Averbode 2007, p. 315)
Op een dag besloot een beroemde dichter
om de wijsheid van Boeddha
te bestuderen.
Hij reisde daarvoor
naar het andere eind van het land
waar een wijze leraar woonde.
Hij vroeg:
‘Wat is de allerbelangrijkste les van Boeddha?’
‘Doe nooit iemand verdriet,’
zei de leraar.
‘Dat is wel heel simpel!’
zei de dichter.
‘De mensen zeggen dat u een grote wijze bent.
Daarom heb ik een lange reis gemaakt
om u te bezoeken.
Is dat nu de allergrootste wijsheid
die u mij kunt geven?!?!
Ieder kind kan dat zeggen!’
‘Misschien kan een kind dat wel zeggen,
maar het is ongelooflijk moeilijk
om nooit iemand verdriet te doen,’
zei de wijze leraar.
‘zelfs voor een oude man als ik.’
Naar een Boeddhistisch verhaal
Het overvolle kopje
(C. LETERME, Parels van verhalen, Uitgeverij Averbode 2019, p. 70)
Man-in, een Japanse leraar uit de Meijiperiode (1),
Kreeg op een dag het bezoek
van een professor van een universiteit.
Die kwam inlichtingen vragen over Zen.
Man-in serveerde thee.
Hij schonk het kopje van de gast vol
zoals dat in Japan de gewoonte is.
Maar toen bleef hij doorgieten.
De professor zag hoe het kopje overliep
tot hij zich niet meer kon inhouden.
'Het is al lang vol, riep hij,
'er kan niets meer bij!'
'Net als dit kopje', zei Man-in,
bent u vol van uw eigen meningen.
Hoe kan ik u bijbrengen wat Zen is?
Je moet eerst uw kop leegmaken.’
(1) De Meijiperiode is een periode in de Japanse geschiedenis, die begon in 1868 en eindigde in 1912.
Waar het om gaat
(C. LETERME, Parels van verhalen, Uitgeverij Averbode 2019, p. 145)
Op een dag wilde een juf haar leerlingen testen.
Bij iedere leerling legde ze een blad papier op tafel.
Toen ze alle bladen uitgedeeld had, zei ze:
‘Draai nu het blad op de tafel om en kijk ernaar.’
De leerlingen keken verbaasd naar het blad
waarop in het midden een zwarte stip stond.
‘Schrijf wat je ziet,’ zei de lerares.
Alle leerlingen begonnen te schrijven.
Na een tijd gaven ze hun tekst aan de juf.
Die overliep heel vlug
de antwoorden van de leerlingen.
Die wachtten vol spanning af.
‘Zo,’ zei de juf,
‘jullie zagen allemaal de zwarte stip,
maar niemand had het over het mooie witte blad,
waarop ik die zwarte stip heb getekend.
Dat gebeurt net zo in ons leven:
we krijgen allemaal een groot wit vel om naar te kijken,
maar we hebben meestal alleen aandacht
voor de zwarte vlekken erop.’