…page…
Matteüs 18, 1-5.10.12-14: Worden als kinderen
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1552-1553)
Op dat moment kwamen ook de andere leerlingen bij Jezus. Ze vroegen: ‘Wie is eigenlijk de belangrijkste in Gods nieuwe wereld?’
Jezus riep een kind bij zich en zette het midden in de groep. Hij zei: ‘Luister goed naar mijn woorden: Jullie moeten veranderen en net zo worden als kinderen. Anders kun je de nieuwe wereld niet binnengaan. Je moet jezelf net zo onbelangrijk maken als dit kind. Dan zul je de belangrijkste zijn in Gods nieuwe wereld.
De mensen die in mij geloven, zijn net zoals kinderen. Iedereen die hen met open armen ontvangt, die ontvangt mij. (...)
Want luister naar mijn woorden: De engelen die voor hen zorgen, staan in de hemel het dichtst bij God.’ (...)
Jezus zei: ‘Stel dat iemand honderd schapen heeft, maar hij raakt er één kwijt. Wat zal hij dan doen? Hij laat de 99 andere schapen in de heuvels achter. En hij gaat op zoek naar dat ene schaap dat hij kwijt is. En als hij het vindt, dan is hij blij. Luister goed naar mijn woorden: Dat ene schaap maakt hem gelukkiger dan alle andere schapen die hij niet kwijt was.
Zo is het ook met jullie Vader in de hemel. Hij wil niet één gelovige kwijtraken.’
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme)
Toen vroegen de leerlingen aan Jezus:
‘Wie is er nu de belangrijkste in het rijk der hemelen?’
Hij riep een klein kind,
zette het in hun midden en zei:
‘Echt waar, Ik zeg jullie:
als jullie niet opnieuw worden als kleine kinderen,
zullen jullie het rijk der Hemelen zeker niet binnengaan.
Wie zichzelf vernedert en wordt zoals dit kind
die is de grootste in het rijk der hemelen.
En wie in mijn Naam zo’n kind opneemt, neemt Mij op. (...)
Want Ik zeg u: zij hebben engelen in de hemel
die voortdurend het gelaat
van mijn hemelse Vader aanschouwen.
Wat denken jullie? (...)
Wanneer een man honderd schapen heeft
en een daarvan verdwaalt,
laat hij dan niet de negenennegentig alleen in de bergen
om te zoeken naar het verdwaalde schaap?
En als hij het vindt, echt waar Ik zeg jullie,
dan zal hij voor dat ene schaap meer blij zijn
dan voor de negenennegentig die niet verdwaald waren.
Zo ook wil jullie Vader in de hemel niet
dat een van deze kleinen verloren gaat.
Stilstaan bij...
Kind
Toen Jezus leefde, telden kinderen niet mee in de maatschappij. Hun kleine gestalte en hun mindere spierkracht maakten van hen een kwetsbare groep. Pas vanaf twaalf jaar werden ze voor vol aanzien. Daarom was de houding van Jezus die eerbied heeft voor het kind erg revolutionair in zijn tijd.
Schapen
Voorzien in de behoefte aan melk, kaas, vlees en huiden voor de kleding. Van de wol werden jassen en mantels gemaakt.
Lees meer
Honderd schapen
Een kudde van 100 schapen was in Palestina een middelmatig grote kudde. De herder ervan kon zich nog een huurling / knecht veroorloven.
Zoeken
De profeet Ezechiël zag in het handelen van de herder het beeld van wie God is:
‘Het verdwaalde dier zal Ik zoeken, het verlaten dier terughalen,
het gewonde dier verbinden, het zieke dier sterken.’ (Ezechiël 34, 16)
Bij de tekst
Waar het om gaat
De weg die de volgelingen van Jezus moeten gaan is die van een ‘dienaar’ en niet die van een ‘meester’, de ‘grootste’, de ‘belangrijkste’. Het is de weg van iemand die aandacht heeft voor wie ‘klein’ is.
Jezus toont een letterlijk ‘kleine’ (een kind), maar uit zijn hele leven blijkt dat ook al wie figuurlijk klein is zijn aandacht krijgt: zieken, armen, weduwen, wezen, mensen die honger hebben ...
Spreken met beelden
Herders zorgden voor schapen, geiten, en soms ook voor kamelen. Een herder had verschillende taken:
. Hij moest zorgen voor voldoende eten en drinken voor zijn kudde
. Hij moest de kudde beschermen tegen wilde dieren.
. Hij moest zorgen dat de dieren niet gestolen werden door rovers
. Hij moest de dieren veilig begeleiden.
In de Bijbel worden leiders en koningen soms vergeleken met herders: op dezelfde manier moesten ze goed zorgden voor hun volk. Ook wordt het beeld van de herder regelmatig gebruikt om over God te spreken. Bijvoorbeeld:
. Psalm 23
. Jeremia 31, 10
. Johannes 10, 11-18
Schuld?
Was het schaap verdwaald? Was het weggelopen?
Door daar niets over te zeggen maakt Jezus duidelijk dat niet iedereen die 'verloren' raakt, daar zelf schuldig aan is, en doet Hij zijn luisteraars anders kijken naar 'zondige' mensen.
Suggesties
Kleine kinderen
KENNISMAKEN MET DE PARABEL
Een schaap verdwaald
Vertel:
Een herder heeft 100 schapen.
Hij zorgt goed voor zijn dieren.
's Avonds ziet hij dat hij een schaap tekort heeft.
- Wat zal de herder nu doen?
De kinderen tekenen wat zij denken dat de herder doet.
Bespreek de verschillende mogelijkheden met de kinderen.
Vertel het vervolg van het verhaal:
De herder gaat overal op zoek.
Als hij het schaap gevonden heeft,
legt hij het op zijn schouders.
Hij danst blij naar huis.
Ga in op de betekenis van deze parabel:
God is als de eigenaar van de honderd schapen.
Hij vindt ieder mens belangrijk, Hij is met iedereen begaan.
De kinderen tekenen een herder die vol blijdschap terugkomt.
INLEVEN
Bibliodrama
Leef jezelf in als ‘herder’. Maak dit aan de kinderen duidelijk door een hoed op te zetten of een stok in de hand te nemen. Nodig ze uit om schaap te spelen en mee te stappen naar de weide. Ga op stap in het lokaal en laat de schapen drinken aan een rivier en eten van het malse gras in de weide.
Spreek één kind aan dat zich mag verstoppen.
Ga terug naar de kring (de stal) met alle schapen. Tel ze. Leef je in in de angst van de herder als hij merkt dat er een schaapje weg is.
Laat alle schapen in de stal en ga op zoek naar het verloren schaapje. Het schaapje dat achterblijft mag met belletjes rinkelen, het geblaat nadoen en de herder ‘roepen’.
Als je het schaapje vindt krijgt het een knuffel en draag je het terug naar de andere schapen in de stal. De herder en alle schapen zijn blij!
TIP
Kinderen vinden het fijn dit een aantal keer te spelen. Laat telkens een ander kind het ‘achtergebleven schaapje’ zijn.
Zo ervaren ze dat ze er allemaal bij horen, dat er grote vreugde is wanneer ze er allemaal zijn.
VERTELLEN
Nijntje
Jasper krijgt van papa en mama een kartonnen doos.
Wat zat daar in: een konijntje!
Samen met papa timmert hij een stevig hok in elkaar.
Jasper helpt om de planken te zagen, te meten, te passen
en hij geeft de spijkers aan.
Jasper neemt nog wat strooisel en wat voer en legt het in het hok.
Dan gaat hij naar de kartonnen doos en neemt het konijntje eruit.
Hij wil er mee spelen, maar Nijntje loopt weg!
Jasper loopt het achterna en vangt het.
Hij bekijkt Nijntje langs alle kanten.
Het springt wat rond en Jasper doet dat na.
Mama roept: 'Jasper, GSM van Micky. Hij wil je iets vragen'
Jasper neemt de GSM: 'Hallo, Micky.
Weet je, ik heb een konijntje gekregen.
Papa en ik hebben er een hok voor gemaakt.
Wil je Nijntje ook zien?' Dat wil Micky wel.
Jasper legt de GSM neer en rent de tuin in naar zijn konijntje.
Maar waar is Nijntje?
Jasper begint te zoeken. Onder de struiken, in de voortuin...
Misschien onder de dennetjes achter in de tuin of tussen de bomen.
Nergens ziet hij Nijntje.
Hij gaat op het gras zitten en is heel verdrietig.
Het is zijn eigen domme schuld.
Hij had Nijntje maar in een doos moeten zetten.
Plotseling voelt hij iets zachts aan zijn hand.
Hij kijkt op en ziet Nijntje. Hij neemt het diertje op
en steekt het blij omhoog in de lucht.
Micky komt net aan. Jasper vertelt hem het hele verhaal.
Ook Micky is blij dat hij zijn konijntje heeft weergevonden.
Sam is verloren
(C. LETERME e.a., Zes kruiken wijn, Standaard educatieve uitgeverij, p. 52-53)
Volgende week begint de school.
Dan mag Lien naar de eerste klas. Daar is ze erg blij om.
Samen met papa en mama gaat ze naar de stad
om een grote boekentas te kopen.
Want als je leert lezen en schrijven,
moet je ook boeken naar huis meenemen.
Sam mag ook mee.
Hij winkelt graag, daarom zingt hij de hele tijd in de auto
tot mama een parkeerplaats heeft gevonden.
Even laten zijn ze in een heel groot warenhuis
op de afdeling waar de boekentassen staan.
Er zijn heel veel boekentassen, grote en kleine
en in allerlei kleuren.
Papa en mama bekijken al die boekentassen
en ook Lien kijkt heel goed mee,
want het wordt haar eerste echte boekentas,
en dat is niet niks!
Dan ziet papa een klein boekentasje en hij denkt:
dat zou niet iets voor Sam zijn.
Maar waar is Sam?
Papa kijkt waar mama is - die kijkt naar de boekentassen,
maar Sam is er niet bij.
Dan ziet papa Lien: 'Heb jij Sam gezien?'
'Nee papa, ' zegt ze.
Papa kijkt overal rond: nergens is Sam te zien.
Dan vraagt hij aan mama of zij Sam heeft gezien.
'Nee,' zegt mama, 'ik dacht dat Sam bij jou was.'
Misschien is Sam wel op straat. Papa loopt vlug de winkel uit.
Maar ook daar is Sam niet te zien.
Ondertussen is mama naar de andere kant van de winkel gegaan,
ze kunnen Sam nergens vinden.
Papa en mama zijn nu erg ongerust.
Wat kan er toch gebeurd zijn? waar is Sam nu?
Niemand denkt nog aan de boekentas.
Papa en mama weten niet goed wat ze moeten doen.
En Lien wordt een beetje verdrietig.
Dan zegt een stem uit de luidspreker:
'Kleine jongen wacht op zijn ouders aan de kassa.'
Papa, mama en Lien lopen tussen al de rekken door naar de kassa.
Daar zit Sam bovenop de kassa.
Hij praat heel lief en rustig met een juffrouw van de winkel.
Wat zijn papa en mama blij:
ze waren zo bang geweest dat er iets ergs met Sam was gebeurd...
Nu mag Sam papa niet meer loslaten
- want papa wil zijn lieve Sam nog niet kwijt.
Waar ben je?
(Lichte bewerking van een verhaal in: TOV 1e leerjaar, p. 182)
Sander is blij. Hij mag met zijn mama naar de speeltuin.
Wat neemt Sander mee?
Een emmer met daarin zijn schep en harkje en Piep, zijn liefste knuffel.
Daar is de speeltuin.
- Kom Piep, we gaan glijden op de glijbaan.
Sander neemt Piep goed vast.
Roetsss... wat gaat de glijbaan snel.
Sander moet heel hard lachen. Het kriebelt in zijn buik.
- Hé, daar is de zandbak.
Kom Piep, we maken een diepe put.
Sander begint meteen te scheppen.
- Nu ga ik klimmen, zegt Sander.
Piep blijft alleen achter.
Is Sander hem vergeten?
Sander wil helemaal naar boven klimmen.
Wanneer hij er bijna is, wordt hij heel bang.
Hij houdt zich goed vast, zodat hij niet kan vallen.
Hij durft niet nog hoger te klimmen.
Piep is ook bang.
Hij ligt daar zo alleen in de zandbak.
Maar gelukkig is Sander al terug beneden.
Nu komt hij me vast halen, denkt Piep.
Maar Sander loopt de zandbak zo voorbij en gaat schommelen.
Eerst probeert hij dat alleen, maar dat lukt niet.
Mama komt hem even duwen.
- Kom, nu hebben we genoeg geschommeld.
We gaan naar huis, zegt mama.
- Neen, zegt Sander, ik wil nog op de wip.
Ik ben nog niet klaar met spelen.
Sander kijkt boos naar mama.
- We komen zeker nog eens terug, zegt mama.
Dan geeft Sander een hand aan mama
en samen stappen ze naar de auto.
Piep ziet dat.
Hij wordt erg bang. Straks wordt het koud en donker.
En Sander zal ook niet kunnen slapen zonder Piep.
Wanneer Sander aan de auto komt, denkt hij aan Piep.
Hij laat mama's hand los en loopt naar de zandbak.
- Kom Sander, het is echt tijd om naar huis te gaan, roept mama boos.
Maar Sander hoort mama niet. Hij is al bij de zandbak.
- Hé Piep, ben je hier nog aan het spelen?
Kom maar mee, mama wacht op ons. We moeten naar huis.
Wat is Piep blij dat Sander hem niet vergeten is.
Overweging
Marga Haas
Klein en groot
(M. Haas, Parelduiken in de Bijbel, 16 november 2023)
‘Wie is de grootste in het koninkrijk der hemelen?’ Voor de leerlingen van Jezus een vraag waar veel van afhangt. Bij wijze van antwoord zet Jezus een kind in het midden. ‘Hij die klein durft te zijn zoals dit kind, die is de grootste in het koninkrijk der hemelen!’
Klein en groot. Is het een spelletje dat Jezus hier speelt? Wil hij de leerlingen hier een tik op de vingers geven? ‘Denk maar niet dat je wat voorstelt!’ Nee, dat geloof ik niet. Jezus zegt hier niet tegen de leerlingen en in het verlengde van hen tegen ons dat wij ons klein moeten maken. Onszelf kleiner moeten voordoen dan we zijn, onszelf moeten vernederen en denken: ‘Ik ben het maar’ of: ‘Ik ben het niet waard’. Nee, zo versta ik het niet. Je hoeft jezelf niet kleiner voor te doen dan je bent. Maar hij wil wél zeggen dat je jezelf niet groter moet voordoen dan je bent. Wat moet je dan wel doen? Dat wat er tussenin zit: je eigen plek innemen. Aan je roeping beantwoorden. Zijn wie je bent.
De vraag van de leerlingen kijkt naar buiten. In vergelijking met anderen, wie is er dan de grootste, het meeste waard? Degene die zich kleiner voordoet dan hij is, doet in wezen hetzelfde. Jezus zet je daarentegen op je eigen plek. Zorg maar dat je dáár doet wat je geroepen wordt te doen. Doe binnen jouw bereik, op je eigen plek, dat wat je doet met zoveel mogelijk liefde en toewijding. Vraag je bij wat je doet niet af: word ik er beter, groter van? Maar: wat kan ik hier toevoegen?
Het gaat er niet om jezelf kleiner voor te doen dan je bent. Het gaat er niet om jezelf groter voor te doen dan je bent. Het gaat erom: kan ik hier, op mijn plek op deze aarde, doen wat er van me gevraagd wordt – en met hoeveel liefde en aandacht? Kan ik liefde geven aan degenen die op mijn pad komen? Kan ik op mijn eigen plek mij geven aan een ander, aan de gemeenschap? Niet om jezelf kwijt te raken, maar om steeds meer jezelf te worden.