Matteüs 8, 1-4

Matteüs 8, 1-4: Jezus geneest iemand met een huidziekte

Matteüs 8, 1-4 // Marcus 1, 40-45 // Lucas 5, 12-16



De tekst

’Bijbel in gewone taal’

(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1531-1532)

Toen kwam Jezus van de berg naar beneden. Een grote groep mensen ging met hem mee.
Er kwam een man met een huidziekte bij Jezus. Hij knielde voor Jezus en zei: ‘Heer, u kunt mij beter maken, als u dat wilt.’
Jezus raakte de man aan en zei: ‘Ik wil dat je beter wordt.’ En meteen was de huidziekte weg. Jezus zei tegen de man: ‘Denk erom, je mag aan niemand vertellen wat er gebeurd is.’ Ook zei hij: ‘Ga naar de tempel. Daar moet de priester vaststellen dat je beter bent. En je moet het offer brengen dat verplicht is volgens de wet van Mozes. Dan kunnen de mensen zien dat je echt beter bent.’



Dichter bij de tijd

(Bewerking: C. Leterme)

Toen Jezus de berg afdaalde
volgde een grote groep mensen Hem.
Iemand die onrein was door een huidziekte kwam naar Hem toe.
Hij wierp zich voor hem neer en zei:
‘Heer, als Je wilt, kun Je me rein maken.’
Jezus strekte zijn hand uit, raakte hem aan en zei:
‘Ik wil, word rein.’
En meteen was hij gereinigd van zijn huidziekte.
Jezus zei tegen hem:
‘Zeg dat tegen niemand. Laat je aan de priester zien
en breng het offer dat Mozes heeft voorgeschreven
zodat men kan zien dat je genezen bent.’

Stilstaan bij ...

Melaatsheid
Verzamelnaam voor allerlei huidziekten, of ze besmettelijk waren of niet. Om zich hiertegen te beschermen werden mensen met zo’n huidziekte uit de gemeenschap gebannen. Ze leefden in holen of grotten en moesten de mensen met ratels of bellen waarschuwen wanneer ze naderbij kwamen, zodat men hen uit de weg kon gaan. Ze werden beschouwd als ‘levende doden’.
‘Degene die aan huidziekte lijdt, moet in gescheurde kleren lopen en zijn haren los laten hangen; hij moet zijn baard bedekken en roepen: Onrein, onrein! Zolang de ziekte duurt is hij onrein; hij moet apart wonen en buiten het kamp blijven.’ Leviticus 13, 45
Bovendien zegden de joden dat melaatsheid de ergste straf was die God kon geven. Omdat men melaatsen als zondaars zag, werden ze niet alleen sociaal, maar ook religieus gediscrimineerd.

Aanraken
Het aanraken met de hand was een gewoon gebaar waarbij men ervan uitging dat de genezende kracht uit de wonderdoener in de zieke overging.
Dat Jezus een melaatse aanraakte, was revolutionair: Hij trotseerde mogelijke besmetting en overtrad de voorschriften. Zo maakte Hij wel duidelijk dat de vraag om hulp van de melaatse voor Hem belangrijker was dan de wet. Met zijn gebaar haalde Jezus de melaatse uit de ‘dood’ terug naar het ‘leven’. Tegelijk wordt dit gebaar een verre aanleiding voor de dood van Jezus.

Priester
De priesters moesten de genezing van een melaatse officieel vaststellen, zodat de gemeenschap hem door een rituele reiniging terug kon opnemen.





Bij de tekst

Betekenis

- Dit verhaal laat zien wie Jezus is: iemand die een dode (een melaatse) terug tot leven brengt.
- Deze genezing is als een teken en een bewijs dat het Rijk van God is aangebroken.
- Het verhaal roept op tot liefdevolle aandacht voor elke 'melaatse' mens.



Merk op

Zowel de melaatse als Jezus zetten stappen waardoor de muren die rond hen vanuit de maatschappij werden opgetrokken, worden neergehaald.



Wortel in het Oude Testament

“Degene die aan huidziekte lijdt, moet in gescheurde kleren lopen en zijn haren los laten hangen; hij moet zijn baard bedekken en roepen: Onrein, onrein! Zolang de ziekte duurt is hij onrein; hij moet apart wonen en buiten het kamp blijven."
Leviticus 13, 45
Dit voorschrift komt heel wreed over. Toch was het in die tijd de enige manier om verdere besmetting tegen te gaan.
Lees meer





Bijbel en kunst

ANONIEM

Jezus geneest een melaatse (12e eeuw)

5 Monreale Sicilië

Mozaïek, kathedraal, Monreale, Sicilië


Jezus is van de berg afgedaald en staat voor een melaatse. De kunstenaar gaf zijn ziekte weer door allerlei stippen op zijn lichaam aan te brengen. Het gebouw achter hem stelt een stadspoort voor.
Jezus wordt gevolgd door zijn leerlingen / apostelen. Achter Hem staat Petrus, te herkennen aan zijn gele bovenkleed en zijn grijze gekrulde haren.





S. LEWI

De zelfgave (Tremelo)

Zelfgave

Dit monument van Simon Lewi bestaat uit twee handen uit geelkoper. De ene hand staat hoog en is gestrekt, de andere staat lager en is gebogen, alsof die hulp en steun zoekt bij de sterke hand.

Zo symboliseren deze twee handen de zwakke, hulpbehoevende mens die steun zoekt bij een sterkere mens.
Het kunstwerk verwijst naar Pater Damiaan, die zichzelf gaf aan de melaatsen van Molokaï. Hij was voor hen de sterke en gezonde steun.
Het kunstwerk verwijst ook naar wat in het Geriatrisch Centrum te Tremelo gebeurt: mensen die hulp en steun nodig hebben omdat ze oud zijn en zich niet meer goed kunnen behelpen vinden er steun bij sterke, jonge en bekwame dokters, verpleegkundigen ...



Suggestie
Inspireer je aan deze handen om met boetseerklei / plasticine een gelijkaardig kunstwerk te maken.





Suggesties

Kleine kinderen

DOEN

Tekenen

Materiaal
Kopie van deze tekening
Kleurpotloden


Verloop
Vertel over Jezus die een melaatse geneest.

De kinderen vullen de witruimte rond de tekening op met alles wat ze nog in het verhaal hoorden. Vertel daarom nog eens het verhaal opnieuw.





VERTELLEN

Zabina

(Naar een verhaal in 'Bimbam')

Zabina leeft in een dorp ver van hier. Ze woont er met haar mama en haar zusje Loa. Papa is weinig huis. Hij werkt ver weg, in de grote stad. Alleen met Kerstmis en Pasen komt hij naar huis bij mama en Zabina en Loa. Dan zijn ze allemaal héél blij.

Op een avond schrikt mama als ze Zabina wast. Wat ziet ze op de rug van Zabina? Kleine witte vlekken. Zabina voelt het niet als mama erop duwt. Dat is niet goed. Mama weet dat Zabina heel erg ziek zal worden, als er niet spoedig voor haar wordt gezorgd. Mama denkt: morgen zal ik aan Tuwesi, de buurvrouw, vragen wat ik het beste doe.

De volgende morgen gaat mama al vroeg om water bij de kraan van het dorp. Er zijn al veel andere mama’s op weg. Daar komt Tuwesi aan, met een volle waterkruik op haar hoofd. Mama vertelt wat ze gezien heeft op de rug van Zabina. Een andere vrouw, Ikunda, heeft meegeluisterd. Ze roept angstig:
‘Maar dan mag Zabina hier niet blijven. Onze kinderen kunnen ook ziek worden.’
Mama heeft verdriet. Tuwesi zegt sussend:
‘De dokter is vandaag in het ziekenhuis. We gaan er samen heen.’

Het is een lange weg naar het ziekenhuis. Ze moeten van boven de berg waar ze wonen, door een groot bos gaan. Als ze er aankomen, staat de deur van het ziekenhuis open. Een verpleegster ontvangt mama en Zabina, Loa en Tuwesi heel vriendelijk. Ze gaan samen naar de dokter. Hij luistert naar wat mama zegt. Hij bekijkt de rug van Zabina en onderzoekt de witte vlekken. Zijn ogen kijken heel ernstig. Hij zegt bezorgd tegen mama:
‘Mevrouw, Zabina moet een tijdje hier blijven tot ze weer beter is. We zullen haar elke dag verzorgen. Ze moet pillen nemen, dan zal ze weer genezen. Maar... dat zal een tijd duren.’
De dokter kijkt ook naar mama en Loa om te zien of ze misschien zelf ook ziek zijn. Dat valt mee: zij hebben die ziekte niet. Zabina wordt bij de andere zieke kinderen gebracht, die ook in het hospitaal moeten blijven. Mama blijft dicht bij het ziekenhuis wonen tot Zabina weer mee naar huis mag. Zo gaat dat daar. De moeders zorgen voor het eten van de zieke kinderen en ze wassen hun kleren. Ze kijken elke dag of ze beter worden. En Loa? Die gaat met Tuwesi mee terug naar het dorp in de bergen. Tuwesi zal als een moeder voor haar zorgen.
‘We komen dikwijls kijken hoe het met jullie gaat!’ roept ze nog.

Diezelfde dag nog krijgt Zabina de eerste pillen om te genezen. Ze zitten in een doosje. De verpleegster leest voor Zabina wat erop staat. Overdag speelt Zabina met de andere meisjes. Er zijn er bij die veel zieker zijn dan Zabina. Ze hebben zweren op de armen en in het gezicht. Ze zijn niet zo snel naar het ziekenhuis gekomen als Zabina. Maar de verpleegster zegt, dat ook zij beter zullen worden, dank zij de pillen. Elke week kijkt de dokter naar de rug van Zabina. Dan is mama er ook bij. Ze kijkt angstig naar het gezicht van de dokter. Wat is ze blij als die haar zegt dat Zabina al beter wordt.

Zo gaan er vele weken voorbij. Als Tuwesi en Loa op bezoek komen, hebben ze koeken bij of een paar bananen. Eindelijk is het zover. Mama en Zabina mogen met Loa en Tuwesi terugkeren naar het dorp. Zabina moet nog veel pillen slikken, maar ze is toch al beter.

En weet je wie hen thuis opwacht? Papa! Dàt is een grote verrassing! Hij kan een hele week blijven. Zabina heeft een plan. Ze vraagt dat papa haar een hart snijdt van karton. Samen met Loa versiert Zabina dat hart. Ze doen dat met veelkleurige zaadjes die ze zoeken in het bos. Mama schrijft in het midden van het hart: DANK U! ...
Als mama en Zabina een tijd later nog eens naar het ziekenhuis gaan voor een onderzoek, nemen ze het DANK-U-hart mee voor de dokter en de verpleegsters. Die zijn er heel blij mee. Ze hangen het in het ziekenhuis op een plaats die iedereen goed ziet.



Suggesties
’’Bespreek’’
- Waarom denkt de mama van Zabina dat Zabina ziek is?
(Zabina heeft witte vlekken op haar rug)
- Wat gebeurt er met kinderen die niet direct naar het ziekenhuis gaan?
(De ziekte wordt erger: men krijgt zweren op de armen en in het gezicht)
- Kan Zabina genezen? Weet je wat ze daarvoor moet doen?
(Ze kan genezen als ze haar pillen inneemt)



’’Vul in’’
Vul de volgende tekst in met:
blijft, pillen, beter, ziekenhuis, duwt, zweren, dokter, witte vlekken, ziek


Zabina leeft in een dorp ver van hier.
Op een avond schrikt mama als ze Zabina wast.
Ze ziet ..................................... op de rug van Zabina.
Zabina voelt het niet als mama erop .....................
De volgende morgen gaat mama al vroeg
om water bij de kraan van het dorp.
Mama vertelt daar wat ze gezien heeft op de rug van Zabina.
Ikunda wil niet dat Zabina nog langer in het dorp .............................
omdat ze dan andere kinderen kan ............. maken.
Maar Tuwesi zegt dat ze best naar de ........................... in het ziekenhuis gaat.

Daar zegt de dokter dat Zabina een tijdje moet blijven
in het ............................. tot ze weer beter is.
Ze moet elke dag ............................ nemen om te kunnen genezen.
Overdag speelt Zabina met de andere meisjes.
Er zijn er bij die veel zieker zijn dan Zabina.
Ze hebben ........................... op de armen en in het gezicht
omdat ze niet zo snel naar het ziekenhuis gekomen zijn als Zabina.
Maar de verpleegster zegt,
dat ook zij .............................. zullen worden, dank zij de pillen.





Grote kinderen

KENNISMAKEN

Pater Damiaan

De tekst uit het evangelie waarbij Jezus een melaatse geneest inspireerde pater Damiaan in zijn werk bij de melaatsen in Molokaï.
Lees meer





EVEN TESTEN

Schuifraadsel

Nadat je verteld hebt over de situatie van de melaatsen en Jezus die een melaatse geneest, kun je dit schuifraadsel gebruiken om te zien of de kinderen die belangrijkste woorden onthouden hebben.





INLEVEN

Uitgesloten worden

(C. LETERME in Simon plus, uitgeverij Averbode, 2009 nr 1)

Stuur één van de kinderen (X) naar buiten. Spreek met de overige kinderen af om een spel te spelen.
Wanneer X terug binnenkomt, kijkt er niemand naar X om. Ze spelen gewoon verder. Na een paar minuten geef je teken aan een ander kind (Y) om naar X te gaan en te zeggen: ‘Kom maar bij ons spelen.’

Belangrijk
Voor X kies je best een kind dat tegen een stootje kan. Bv. een kind dat gemakkelijk haantje de voorste is.
Voor Y kies je een kind dat vaker het onderspit moet delven t.o.v. de anderen.
Zo kan X eens ervaren wat het is om ‘aan de kant’ te staan, en kan Y het genoegen proeven om iets aan Y te kunnen zeggen.
Eventueel kun je in plaats van X, een paar kinderen ‘uitsluiten’. Zo krijg je nadien de mogelijkheid om verschillende reacties te krijgen en bestaat er minder kans dat kinderen het persoonlijk nemen.



Melaats zijn

Om te bekomen dat kinderen zich kunnen inleven in het isolement van een melaatse,
vertel je eerst dat melaatsen in de tijd van Jezus werden afgezonderd om besmetting te voorkomen.
Ze moesten op afstand blijven en roepen als anderen in hun buurt kwamen.

De kinderen staan in de ruimte.
Terwijl je over dit isolement vertelt, beelden zij uit hoe zij dit voelen
(eenzaamheid, hunkering naar contact).
Nu komt er verandering.
Er is iemand die jou aanraakt.
Wat gebeurt er nu in jou?
De kinderen beelden dit uit (bevrijding, nieuw leven)

Daarna vraag je: herkennen jullie deze gevoelens?
(het gevoel van afgezonderd-zijn; er niet meer bij horen);
kennen jullie ook die omkeer, die bevrijding?
Laat de kinderen hierover hun eigen verhaal vertellen.

Vertel daarna over Jezus die een melaatse geneest.



Jezus en de melaatse man

Jezus En Een Melaatse

- Hoe maakt de tekenaar duidelijk dat de persoon die Jezus ontmoet melaats is?
(verwondingen aan handen en voeten, kleding, reactie van de personen in de achtergrond)
- Wat zegt Jezus tegen de melaatse?
- Wat zegt de melaatse man tegen Jezus?
- Wat denken de vier mannen die naar Jezus en de melaatse kijken?
- Op wie van de zes mensen op de tekening gelijk jij het meest? Waarom is dat?
- Op wie van deze zes mensen gelijk jij het minst? Waarom?





VERDIEPEN

Typisch Jezus!

Deze werkbladen kunnen kinderen op weg helpen om te ontdekken wat nu zo typisch is aan Jezus, zeker in zijn houding tegenover melaatsen.


TIP
Laat via Google onderzoeken in welk jaar de personen onderaan het blad geboren en gestorven zijn. Hieruit kan men besluiten dat het impact van Jezus optreden tot ver na zijn dood gevolgen heeft.



Stilstaan bij een kunstwerk

Laat de jongeren een kunstwerk bespreken met behulp van de vragen die erbij staan.
Nadien beschrijven ze hoe hun kunstwerk er zou kunnen uitzien. Geef ze de tip om met de vragen bij het kunstwerk rekening te houden.





VERTELLEN

Franciscus en de melaatse

(C. LETERME, Parels van verhalen, Averbode 2019, p. 197)

Langzaam ging Franciscus met zijn paard door het land.
Ineens sprong zijn paard opzij en bleef stokstijf staan.
Voor hem stond een melaatse.
Hij was kaal en vol zweren. Zijn neus was een rode holte.
Uit zijn linkeroog liep een streepje bloed.
Aan zijn rechterhand had hij nog maar één vinger.
Zijn ogen waren vol verdriet.

Franciscus had schrik, want hij kon ook besmet worden!
Daarom gaf hij zijn paard de sporen en reed in volle galop verder.
Terwijl hij reed, schoten hem woorden van Jezus te binnen:
‘Wat gij aan de minsten der mijnen hebt gedaan, hebt ge aan Mij gedaan.'
'Schijnheilige!' dacht hij bij zichzelf,
‘je bent ontroerd door wat Jezus gezegd en gedaan heeft,
maar als je iemand tegenkomt, die zoveel moet lijden, vlucht je weg.’

Franciscus was beschaamd.
Hij keerde zich om en reed terug.
De melaatse stond er nog.
Franciscus kwam van zijn paard en boog voor hem.
Hij zag in de man Jezus in al zijn lijden en kuste hem.
De melaatse weende. Zijn mond beefde, hij wilde iets zeggen,
maar kon niet: hij had geen tong meer!

(Naar een tekst van Felix Timmermans)




Overweging bij het verhaal
(C. LETERME in Kerk en leven, Federatie Rotselaar, 7 februari 2018, p. 1)

Franciscus van Assisi wilde Jezus volgen in wat Hij zei en deed.
Het verhaal hierbij vertelt van zijn ontmoeting met een melaatse.
Zijn eerste reflex is: weglopen!
Melaatsheid is verschrikkelijk om te zien en is besmettelijk.

Dit is extra erg
omdat mensen alleen de symptomen van de ziekte zien
en geen oog hebben voor de zieke als persoon,
die daardoor gemarginaliseerd wordt.

Het verhaal hierbij laat ook zien
hoe Bijbelverhalen functioneren in het leven van iemand.
Wanneer Franciscus de melaatse de rug toekeert,
herinnert hij zich woorden uit een parabel van Jezus.

Franciscus staat erbij stil en realiseert zich:
wil ik Jezus volgen, dan moet ik zijn woorden
niet alleen beluisteren, maar ook realiseren.
Hij draait zich om en gaat de melaatse tegemoet.

Daarin ligt het belang van het lezen of beluisteren van de Bijbel:
wanneer men zich bevindt in een vergelijkbare situatie,
kan een woord, een handeling uit de Bijbel inspireren
tot een houding waarbij men zichzelf overstijgt.





Jongeren

VERDIEPEN

Op de redactie…

Lees over Jezus die een melaatse geneest.

Stel je voor:
Je moet precies beschrijven wat je bij dit evangelie als illustratie zou willen.
Ongetwijfeld laat je zowel Jezus als een melaatse uitbeelden.
Maar dan komen de volgende vragen:

- Hoe wil je laten zien dat Jezus, Jezus is?
- Hoe is de melaatse herkenbaar als melaatse?
- Hoe zouden deze figuren tegenover elkaar staan?
(rechtstaand, zittend op een stoel / op de grond; liggend; knielend, stappend…)


Als je voor ogen hebt hoe je illustratie er zou kunnen uitzien, bekijk dan die van Fano:

Jesus Con Enfermo De Lepra

- Beantwoordt Fano aan jouw opdracht?
Op welke vlakken wel? Op welke vlakken niet?
Fano gaat een stap verder in zijn illustratie.
- Wat zou hij met de houding van Jezus willen uitdrukken?
- Vind je dat goed? Of niet? Waarom?

Vergelijk jouw bevindingen met die van anderen.





Overweging

Paul Kevers

Jezus geneest een melaatse

(P. KEVERS in Samuel, Uitgeverij Averbode, 2003 nr 5, p. 12)

In de oudheid werden mensen met een huidziekte (melaatsen en anderen) heel vaak buiten de gemeenschap gestoten. Ze moesten apart wonen en mochten niet met andere mensen in contact komen.
Men was bang voor besmetting. In Jezus' tijd dachten de joden bovendien dat zulke mensen zondaars waren. Mensen met een huidziekte werden zichtbaar gestraft voor het kwaad dat zij of hun familieleden gedaan hadden, dachten ze.

Jezus was daar heel verontwaardigd over. Toen Hij eens een melaatse tegenkwam, die met een houten ratel iedereen waarschuwde om ver uit de buurt te blijven, kreeg Hij medelijden. Hij werd geraakt tot in het diepst van zijn ziel. Hij trok zich niets van de regels aan, ging naar de melaatse toe en raakte hem aan. 'Ik verklaar je genezen', zei Hij. 'Jij hoort bij andere mensen, je bent evenveel waard als gelijk wie, ga de priesters maar tonen dat je genezen bent.'

Zo bracht Jezus mensen weer bij elkaar en gaf Hij aan zieken en uitgestotenen hun menselijke waardigheid terug.