Loading...
 

1 Tessalonicenzen 1, 1-5.8b-10

2 Griekenland

(Morguefile free stock photo license)


…page…

1 Tessalonicenzen 1, 1-5.8b-10: Aan de christenen van Tessalonica

De tekst

’Bijbel in gewone taal’

(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1879)

Dit is een brief van Paulus, Silvanus en Timoteüs, aan de christenen in de stad Tessalonica.
Jullie horen bij God, de Vader, en bij de Heer Jezus Christus.
Ik wens jullie toe dat God goed voor jullie is en jullie vrede geeft.

Elke keer als ik voor jullie bid, dank ik God voor jullie allemaal. 3Ik dank God dat het geloof jullie veel goede dingen gebracht heeft. Dat jullie uit liefde veel voor elkaar doen. En dat jullie erop blijven vertrouwen dat de Heer Jezus Christus jullie zal redden. Zo dank ik onze God en Vader steeds voor jullie.
Vrienden, God houdt van jullie. Ik weet dat hij jullie uitgekozen heeft. 5Dat heb ik gemerkt toen ik jullie het goede nieuws bracht. Want de heilige Geest zorgde ervoor dat mijn woorden jullie overtuigden. Jullie weten vast nog wel hoe bijzonder dat was.

Door jullie is het goede nieuws over de Heer daar overal bekend geworden. En ook in de rest van de wereld hebben mensen gehoord over jullie geloof in God.
Ik hoef dan ook nergens meer iets over jullie te vertellen. Iedereen spreekt erover hoe goed jullie mij ontvangen hebben. Iedereen weet dat jullie voor God gekozen hebben, en niet meer in afgoden geloven. Iedereen weet dat jullie nu de ware, levende God dienen. En dat jullie wachten op zijn Zoon Jezus, die zal terugkomen uit de hemel. God heeft hem laten opstaan uit de dood. En op de dag dat God zal rechtspreken over alle mensen, zal Jezus ons redden.



Dichter bij de tijd

(Bewerking: C. Leterme)

Deze brief is van Paulus, Silvanus en Timoteüs.
We schrijven deze brief aan de christenen van Tessalonica,
die toebehoren aan God de Vader en de Heer Jezus Christus.
Wij wensen jullie genade en vrede!

Telkens wanneer we bidden, danken we God voor jullie allen.
Wij denken dan aan jullie dynamisch geloof,
aan jullie onvermoeibare liefde,
en aan jullie sterke hoop op de komst van onze Heer Jezus Christus.

We zijn er zeker van, broeders en zusters, dat God van jullie houdt.
We weten dat Hij jullie heeft uitgekozen,
want toen we het evangelie verkondigden,
werden jullie niet alleen door onze woorden overtuigd,
maar ook door de overweldigende kracht van de Heilige Geest.
Jullie weten trouwens zelf wel hoe ons optreden bij jullie was:
het was gericht op jullie geluk.

Overal werd jullie geloof in God bekend.
Niet alleen in Macedomië en Achaja.
We hoeven daar niets aan toe te voegen.
Want de mensen vertellen zelf hoe we bij jullie kwamen
En hoe we door jullie werden ontvangen.
Ze vertellen hoe jullie zich van de afgoden keerden naar God,
en hoe jullie nu de levende en waarachtige God dienen
en uitzien naar de terugkomst uit de hemel van zijn Zoon Jezus,
die Hij uit de dood heeft opgewekt
en die ons zal redden van het komende oordeel.



Stilstaan bij ...

Paulus
(= ‘de kleine’, de Latijnse naam voor Saulus (Saul).
Saul was de naam van de eerste koning van Israël.
Lees meer over Paulus.

Silvanus
(Latijn voor de Aramese naam ‘Silas’)
Een man met profetische gaven. Hij behoorde tot de eerste christenen van Jeruzalem en vergezelde Paulus op enkele van zijn reizen.

Timoteüs
(= de godvruchtige)
Zoon van Eunike, een gelovige joodse vrouw en een Griekse vader.
Hij was een van de belangrijkste medewerkers van Paulus. Later zou hij de leider van de kerk te Efeze geweest zijn.

Gemeente / christenen
Hiermee wordt de kleine groep christenen bedoeld, die Paulus stichtte tijdens zijn verblijf in Tessalonica. Het woord 'gemeente' is de vertaling van het Griekse woord 'ekklèsia', waarin het Franse woord voor kerk, 'église' te herkennen is. Oorspronkelijk betekende 'ekklesia' het bijeenroepen van mensen.

Tessalonica
Tessalonica, het tegenwoordige Tessaloniki, was een belangrijke handelsstad, de hoofdstad van de Romeinse provincie Macedonië in het noorden van Griekenland. Er woonden toen wel 300 000 mensen.

Vader
Met ‘vader’ wordt bedoeld: iemand die aan de basis staat van het leven van een kind. Later komt daar nog bij: iemand die in een liefdevolle relatie staat tot zijn kind.
Hoewel God reeds als Vader werd genoemd in het Oude Testament, doet Jezus dit meer uitgesproken: Hij spreekt over God als 'abba' (= papa). De eerste christenen waren hiermee vertrouwd, omdat ze in hun liturgie het gebed 'onzevader' gebruikten.

Heer
Respectvolle aanspreektitel in het contact met mensen.
In het begin van onze tijdrekening gebruikte men het woord ‘Heer’ voor de Romeinse keizer om zijn politieke macht weer te geven. Omdat de keizer ook als een god vereerd werd, kreeg deze titel een religieuze inhoud.
In die tijd gebruikten de joden ‘Adonai’, het Hebreeuwse woord voor ‘Heer’ omdat ze uit eerbied de naam van God niet wilden uitspreken.
Reeds heel vroeg gaven de christenen deze titel aan Jezus vanuit hun gelovige kijk op zijn dood en verrijzenis.

Evangelie
Dit woord vertaalt de Griekse woorden ‘eu angelion’, die ‘goede / blijde boodschap’ betekenen.
In het Nieuwe Testament zijn de evangelies de boeken die Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes schreven over wat Jezus deed en zei.
Voor Paulus is de kern van de Blijde Boodschap: het lijden, dood en verrijzenis van Jezus.

Woorden
Hiermee bedoelt Paulus de boodschap over Christus, wat wij nu kennen als het evangelie.

Macedonië en Achaje
Macedonië was in de tijd van Paulus een Romeinse provincie ten noordoosten van Achaje, de Romeinse naam voor het toenmalige Griekenland. De hoofdstad van Macedonië was Tessalonica.

Uit de hemel
In de Oudheid zag men de wereld in drie verdiepingen:
. Boven het uitspansel: de hemel - woonplaats van het goede of de woning van God.
. De aarde - woonplaats van de mens
. Onder de aarde: de onderwereld - woonplaats van het kwaad
Als men zegt dat Jezus ten hemel gevaren is, dan zegt men eigenlijk dat Jezus bij God is. Als Hij terugkomt, dan kan het dus niet anders dan dat Hij uit de hemel zal komen.





Bij de tekst

Oudste tekst van het Nieuwe Testament

De brief die Paulus schreef aan de pas gestichte groep christenen in Tessalonica , is de oudste tekst van het Nieuwe Testament. Hij schreef die ongeveer 20 jaar na de dood van Jezus - rond het jaar 50-, wellicht in Korinte.



De eerste christenen

Uit het begin van de eerste brief aan de Tessalonicenzen kan men opmaken wat het christendom inhoudelijk inhield:
- Het geloof in God, de Vader, de Heer Jezus Christus en de Heilige Geest
- Het evangelie wordt verkondigd
- Geloof, hoop en liefde zijn belangrijke deugden.



Missionering

In deze tekst maken we kennis met de manier waarop Paulus tewerk gaat als hij komt bij mensen die geen jood zijn.
. zich afkeren van de afgoden
. zich keren naar de ene ware God
. kennismaken met Jezus.



Het evangelie van Paulus

De verzen 9 en 10 vormen de kortst mogelijke inhoud van wat Paulus te zeggen heeft:
- Wie is God? (Hij is levend en waarachtig)
- Wie is Jezus? (Hij is door God uit de dood opgewekt, Hij zal terugkomen en ons redden van het komende oordeel)





Suggestie

Jongeren

VERDIEPEN

Ons evangelie

In verzen 9 en 10 uit het eerste hoofdstuk van de brief van Paulus aan de christenen van Tessalonica krijgen we een heel korte samenvatting van wat hij aan de mensen vertelt.
Zoek pet twee hoe je de boodschap van Jezus nu zou samenvatten voor iemand die nooit iets met het christendom te maken had.

Bedenk hierbij dat dit de situatie was van Paulus:
Hij richtte zich
. ofwel naar de joden, die geloofden in één God, die met zijn volk begaan was en een aantal richtingwijzers (tien geboden) had gegeven om hun leven uit te bouwen zoals Hij dat goed zou vinden.
. ofwel richtte hij zich naar mensen die geen jood waren en geloofden in veel goden, die elk aangeroepen werden bij een bepaalde nood.